Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Ik wil het graag hebben over ons waardevolle en rijke erfgoed, waarvan we allemaal weten dat het de nodige toeristische aantrekkingskracht heeft op heel wal mensen. We vinden het ook terug in de beleidsnota’s van uzelf, als minister van Toerisme, en van uw collega, minister Diependaele, bevoegd voor het onroerend erfgoed.
Het feit dat er een intensere samenwerking komt, dat lag voor de hand, zeker met de nieuwe filosofie Reizen naar morgen. Ze willen inzetten op erfgoed en dat koppelen aan de toeristische aantrekking daarvan.
Sinds kort is dat geconcretiseerd. Op 1 april is er een intentieverklaring ondertekend met de ambitie om resultaten te boeken door samen te werken en zelfs door samen aan het stuur te staan. Er is ook sprake van een vorm van cocreatie.
De erfgoedgemeenschappen, die plaatsen waarvoor verschillende mooie woorden worden gebruikt, zijn het einddoel omdat mensen erfgoed toch wel belangrijk vinden en er samen zorg voor willen dragen en de ontsluiting ervan mee willen verzorgen.
Minister, ik heb enkele concrete vragen over de samenwerkingsovereenkomst omdat de verwachtingen hooggespannen zijn. Wie is daarvan de trekker? Wie zal de leidende rol opnemen en de eindverantwoordelijkheid dragen? Zal dat Toerisme Vlaanderen zijn of Onroerend Erfgoed?
Inzake onroerend erfgoed spreekt men over een innovatieve benadering. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Er wordt ook verwezen naar good practices die kunnen worden uitgerold en breed verspreid in het werkveld. Hoe wilt u dat zo snel en gericht mogelijk doen zodat we de pilootprojecten, proeftuinen en thematische netwerken tot hun volle waarde kunnen laten komen?
Als we onroerend erfgoed betrekken in ons toeristisch beleid, dan heeft dat heel wat voordelen, maar ook nadelen. We moeten een zekere voorzichtigheid aan de dag leggen. We mogen ons onroerend erfgoed niet laten beschadigen, we moeten dat beschermen en op de juiste manier aanpakken. Daarom wil ik vragen in hoeverre duurzaamheid en draagkracht worden meegenomen in de promotie van die samenwerking.
Het wordt aangehaald in de samenwerkingsovereenkomst: we hebben niet alleen onroerend erfgoed maar ook roerend erfgoed. Ik verwijs daarvoor naar de Strategische Visienota Cultureel Erfgoed van minister-president Jambon die ook op 1 april werd voorgesteld. Die wil ook de brug slaan tussen toerisme en het cultureel, immaterieel erfgoed. Kunnen we daar ook een samenwerkingsovereenkomst verwachten in de toekomst?
Minister Demir heeft het woord.
Er is niet één trekker. Het is de bedoeling dat we gaan samenwerken rond verschillende actiepunten die in de intentieverklaring zijn opgenomen.
Uiteraard is Toerisme Vlaanderen trekker van de pilootprojecten op de sites die de organisatie in portefeuille heeft genomen, zoals Onroerend Erfgoed trekker is van de onroerenderfgoedrichtplannen. Voor beschermd onroerend erfgoed heeft het agentschap Onroerend Erfgoed een rol te spelen, zo ook waar het erfgoedpremiestelsel wordt ingeschakeld.
Het doel is om goed samen te werken, niet reactief maar proactief afstemming te zoeken, elkaar in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken, dingen door te praten en goede afspraken te maken. Belangrijk is ook elkaars expertise aan te vullen. Misschien gebeurde dat in het verleden te reactief en liep men al eens achter de feiten aan. Het is nu de bedoeling van de samenwerking om elkaar in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken.
Iedereen heeft een eigen expertise. Onroerend Erfgoed heeft veel expertise op het vlak van erfgoedzorg, en weet welke mogelijkheden dat impliceert. Toerisme Vlaanderen heeft dan weer ervaring op het vlak van projectontwikkeling en marketing en promotie van het erfgoed in het buitenland. Dat is een goede manier van samenwerken.
Het innovatief benaderen slaat op twee zaken: hoe we erfgoedprojecten realiseren, en wat we concreet doen met de erfgoedsites. Wat betreft het ‘hoe’ werkte Toerisme Vlaanderen de voorbije jaren vooral reactief. Er werd een projectoproep uitgeschreven, en men was afhankelijk van wat er werd ingediend door externe partners. Ik wil dat het agentschap een iets actievere rol speelt via pilootprojecten. Een pilootproject heeft een voorbeeldfunctie op vlak van algemene kwaliteit, duurzaamheid, toegankelijkheid en familievriendelijkheid.
Ik kan misschien verwijzen naar twee pilootprojecten. Zo zijn er bijvoorbeeld het Rubenskasteel in Elewijt, waar vooral de verhaallijn ‘kastelen en tuinen’ aan bod komt, en het pilootproject Sint-Godelieveabdij en het klooster van de minderbroeders-kapucijnen in Brugge, waar vooral de verhaallijn ‘religieus erfgoed’ een rol speelt.
‘Wat’ we gaan doen, is vooral geen steriele restauratie zonder enige inbedding in de gemeenschap. Maar omdat elk pilootproject ook een praktijkexperiment zal zijn, is het onmogelijk om één vaste aanpak te definiëren. Er moet per definitie ruimte zijn voor experiment en innovatie. Maar alsnog zijn er wel enkele minimale voorwaarden voor dergelijke pilootprojecten. Zo is een participatieve aanpak van belang, om de betrokkenheid van de lokale gemeenschap en andere spelers te garanderen. Er moet ook een connectie worden gemaakt tussen de unieke context van de plek en de te ontwikkelen toeristische beleving. Er moet ook een zorgvuldig beheer van de middelen zijn, en er moeten verschillende kwaliteitsstandaarden worden gehanteerd: aanbod, kwalitatief onthaal, duurzame bereikbaarheid, enzovoort. Dat zijn minimale voorwaarden waaraan een pilootproject moet voldoen.
Pilootprojecten, proeftuinen en thematische netwerken moeten ook inspirerend, mobiliserend en activerend zijn. Dit doen we natuurlijk samen met de betrokkenen, partners en de sector, vooral in cocreatie. Ik denk dat dit van belang is. Ik kan misschien ook even verwijzen naar het feit dat er veel interesse is. We hebben net de Week van het Toerisme gehad, waar er meer dan vijfhonderd professionals aanwezig waren – uiteraard digitaal – voor het webinar ‘erfgoed’. We merken dus dat er heel wat interesse is.
Vanuit ‘Reizen naar Morgen’ willen we inzetten op goede erfgoedplekken. We zullen natuurlijk ook zorgen voor draagkracht. Dat is ook van belang. We willen ook zorg dragen voor het zoeken naar een juiste balans tussen bewoners, bezoekers, ondernemers en de plek zelf. Dat betekent ook dat je de aanpak participatief moet houden.
Het spreekt voor zich dat de samenwerking tussen het agentschap Toerisme Vlaanderen en het agentschap Onroerend Erfgoed vooral focust op onroerend erfgoed. De conclusie mag niet zijn dat er in het verleden niet goed is samengewerkt, maar wel dat we elkaars expertise erkennen, en dat we elkaar in een veel eerder stadium gaan betrekken.
Toerisme Vlaanderen heeft ook heel wat ervaring opgedaan uit samenwerkingen met musea, kunstinstellingen en tal van erfgoedbeheerders- en bewaarders. Het programma rond de Vlaamse Meesters – dat in een verbrede vorm wordt verdergezet – is daar een illustratie van. Of daarnaast nog algemenere samenwerkingsovereenkomsten nodig of nuttig zijn, zullen we moeten bekijken. In ieder geval sluit Toerisme Vlaanderen nooit zomaar samenwerkingsovereenkomsten af. Dat zou ook niet slim zijn. Vanuit Toerisme moeten wij ervoor zorgen – of het nu over onroerend erfgoed gaat, of cultuur of noem maar op – dat we de meest interessante zaken toeristisch op de kaart zetten. Daarvoor heb je natuurlijk goede samenwerkingen nodig.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitgebreid antwoord op mijn toch wel vele vragen. Er was inderdaad al wel een samenwerking tussen beide, maar die wordt nu eigenlijk op een proactiever niveau getild. Ik ben in ieder geval heel blij met die bredere brug. We kunnen dat alleen maar toejuichen, want er is echt heel wat meerwaarde te vinden in die koppeling van beide. Dit sluit ook aan bij de strategie. Wij hebben het hier vaak over meerwaardebezoekers. Ik denk dat we met dat onroerend erfgoed echt ook die meerwaardebezoeker zullen aanspreken. Men kan ook perfect de koppeling maken met wandelingen, fietstochten. De voordelen zijn eigenlijk legio wat dat betreft. Het is niet alleen de Vlaming die we op die manier eigenlijk prikkelen om in eigen land de streek te verkennen, maar ook daarbuiten is ons onroerend erfgoed zeker een grote troef. Heel wat landen, zeker in de nabijheid, maar zelfs ook verder, hebben daar een enorme band mee, zeker als we terugdenken aan de wereldoorlogen. Dat wordt nu eigenlijk al aangegrepen, maar we kunnen daar nog meer en nog dieper op inzetten.
Ik ben ook heel blij dat u ook de nodige aandacht hebt voor de duurzaamheid en de draagkracht voor de omgeving. We hebben het hier soms over de cruises in Brugge, maar ook voor onroerend erfgoed telt dat men daar omzichtig mee moet omgaan, dat dat niet wordt platgewalst.
In de overeenkomst is er ook sprake van ‘bottom-up’. Ik zie dat ook heel graag gebeuren, want het zijn vooral vaak de steden en gemeenten die weten waar de pareltjes qua onroerend erfgoed zitten. Plant u een bevraging ter zake? Hebt u voldoende zicht op het erfgoed waarmee u aan de slag zou gaan? Er is nu een samenwerkingsovereenkomst. Die is nog heel pril, die is nog maar net geboren, maar is er ook een evaluatiemoment gepland, zodat we ons daarop kunnen richten om dan eens een opvolgvraag te stellen?
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Minister, dank u wel. Mevrouw Talpe, dank u voor de vraag. Ik denk dat we een nog nauwere samenwerking tussen Toerisme Vlaanderen en Onroerend Erfgoed alleen maar kunnen toejuichen. Het feit dat beide agentschappen nu echt in een intentieverklaring aangeven dat ze, als evenwaardige partners, nauw zullen samenwerken, lijkt me echt een verdere goede stap vooruit. We hebben er ook alle vertrouwen in dat elk van de beide partijen een bijzondere expertise heeft en dat die complementair zijn, zodat ze daadwerkelijk een meerwaarde kunnen creëren, zodat een plus een drie in plaats van twee wordt.
Het lijkt me ook belangrijk dat ze niet alleen als Toerisme Vlaanderen en Onroerend Erfgoed samenwerken, maar ook beseffen en weten dat ze daar nog andere partners bij kunnen betrekken, uiteraard afhankelijk van het project zelf. Ik denk dat we dat al goed zullen zien in die pilootprojecten die er zullen komen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan partners inzake religieus erfgoed, zoals PARCUM, maar ook in de sector van het cultureel erfgoed zijn er inderdaad spelers die een bijzondere expertise hebben, die ook weer complementair is. Als al die partners van bij het begin van het project als evenwaardige partners worden betrokken, dan kan dat voor het project zelf ook een meerwaarde bieden. Ik wil dat dus echt alle kansen geven.
De intentieverklaring is natuurlijk toch ook al tamelijk concreet. Daarin geeft men een aantal dingen aan over hoe men eigenlijk wil samenwerken. Ik vind het ook wel bijzonder interessant dat men zegt dat elk agentschap het andere wil leren kennen in een kennismakingstraject. Ik neem aan de leidend ambtenaren elkaar wel kennen, maar het gaat er inderdaad over dat de mensen die in die agentschappen werken, elkaar ook zouden kennen, dat men ook weet wat de expertise is van de ene en de andere en hoe men samen naar een project kan kijken.
Wat me ook onder de aandacht kwam, was dat men de optie bekijkt om een landmarkoefening te doen, om bottom-up verdere potentiële erfgoedlocaties in kaart te brengen of naar boven te brengen. Ik verwijs naar de pilootprojecten van Toerisme Vlaanderen die er nu zijn en de erfgoedprojecten die Onroerend Erfgoed naar voren heeft geschoven. In deze legislatuur leggen we daar ook de nadruk op: de kastelen, de abdijen, het religieus erfgoed.
Wordt in deze landmarkoefening ook alleen gekeken naar die prioriteiten? Of gaat men daar nog breder? Hoe zal die landmarkoefening precies in zijn werk gaan? Is daar een timing op gezet? Willen we dat tegen het einde van het jaar doen, of binnen het jaar? Of is dat eigenlijk een continu proces waar men aan bezig is?
Wat de pilootprojecten betreft, kijk ik echt uit naar hoe we daar aan de slag gaan om daar, in cocreatie, samen aan te werken. Het hangt natuurlijk af van project tot project. Dat is echt maatwerk.
Verder lees ik ook dat er gezamenlijke projectoproepen zullen zijn. Ik las onlangs dat minister Diependaele 7,5 miljoen euro uittrekt om de erfgoedpremies te focussen op erfgoed en toerisme. Kan ik dat aanzien als een eerste voorbeeld van zo'n gezamenlijke projectoproep? Betekent dat dan dat ook Toerisme Vlaanderen daar middelen voor zal voorzien? Hoe zal dat concreet in zijn werk gaan?
En nu we het over middelen hebben: dat is natuurlijk altijd de hamvraag. Op een bepaald moment zijn er middelen nodig. Zullen we binnen die samenwerking, een beetje naar het voorbeeld van Event Flanders, ook kijken of we een soort gezamenlijke pot middelen voorzien om, indien nodig, in die pilootprojecten met alle partners samen middelen te voorzien, zodat er daar geen oponthoud is in het ontwikkelen van het project?
Minister Demir heeft het woord.
Ik denk dat collega Coudyser een opvolgvraag moet indienen. Dat zijn allemaal andere vragen, die toch om een nieuwe vraag om uitleg vragen. Ik kan dat niet allemaal uit mijn duim zuigen. Excuseer mij daarvoor. Ik ken niet al die dossiers uit het hoofd.
De inventarisatie van het erfgoed gebeurt natuurlijk door het agentschap Onroerend Erfgoed en Herita. Ik beklemtoon nog eens dat lokale besturen altijd de eerste partner zijn om rond een project de inbedding van het erfgoed zo goed mogelijk mee te trekken. Dat spreekt voor zich.
Met betrekking tot de landmarkoefening is nu enkel het principe afgeklopt tussen de beide agentschappen. Dat moet natuurlijk allemaal worden uitgewerkt, collega Coudyser. Ik weet niet of dat tot eind dit jaar of tot volgend jaar loopt. Sta mij toe dat we het principe, dat nog maar pas is afgeklopt, nu in de komende weken en maanden verder uitwerken.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Ik wou van de minister vooral de ambitie en het engagement horen rond de intense samenwerking met het departement Onroerend Erfgoed. Ze heeft op die vraag heel voluntaristisch geantwoord. We zullen mee in de gaten houden dat draagkracht hierin meegenomen wordt en dat er ook bottom-up samengewerkt wordt, want ik denk dat alle steden en gemeenten vragende partij zijn om daaraan mee te werken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.