Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, collega’s, ik heb deze vraag ingediend naar aanleiding van een interessant artikel in De Standaard van 24 februari laatstleden in verband met het financieringsmodel voor onderzoek, dat in feite zou leiden tot tijdsverlies bij academici en tot verspilling van belastinggeld. Het is een opiniestuk dat de gedachten weergeeft van professor Tytgat. Hij verwijst naar het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) waarbij de universiteiten zelf middelen kunnen toekennen. Hij geeft aan dat er jaarlijks aan de KU Leuven meer dan drieduizend projectaanvragen worden geschreven, waarvan slechts een aantal worden goedgekeurd. Deze vergen telkens gemiddeld een maand tijd. Hij schat de totale kostprijs daarvan op 9 miljoen euro. Hij vraagt zich af of het competitieve model nog wetenschappelijk te verantwoorden is. Een deel van het geld voor onderzoek wordt immers besteed aan de fondsenwerving en niet aan het onderzoek zelf. Hij denkt na over een systeem van basisfinanciering, waarbij middelen niet meer competitief worden verdeeld. Op die manier zou men dus de tijdsintensieve projectaanvragen kunnen vermijden en zich meer kunnen focussen op onderzoek en kwalitatief onderwijs. Bovendien, zo stelt hij, kan het onderzoekers stimuleren om meer in te zetten op vernieuwend onderzoek. Doordat er tijd vrijkomt, zal dit ten goede komen aan de werk-privébalans. Tot slot geeft hij aan dat de controle en evaluatie behouden moeten worden, maar stelt hij voor om die vooral achteraf uit te voeren en niet meer vooraf.
Er wordt in het artikel ook verwezen naar het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) om aan te tonen dat een systeem van basisfinanciering via een beheersovereenkomst toch wel kan leiden tot excellent nationaal en internationaal gewaardeerd onderzoek.
Naast de basisfinanciering blijft de mogelijkheid bestaan om via het systeem van competitie toch bijkomende onderzoeksmiddelen te verwerven.
De Vlaamse Regering heeft het besluit over de financiering van de bijzondere onderzoeksfondsen aan de universiteiten aangepast. Het jaarlijkse budget bedraagt ongeveer 200 miljoen euro. De universiteiten beslissen zelf hoe deze middelen voor fundamenteel onderzoek intern verdeeld worden. Bij de verdeelsleutel wordt rekening gehouden met drie inhoudelijke accenten: excellentie, internationale samenwerking tussen universiteiten en interdisciplinariteit.
Minister, ik had graag uw visie gehoord over deze denkpiste en deze oproep van professor Tytgat.
Hoe evalueert u de hervorming van het Bijzonder Onderzoeksfonds? Op welke manier gaan de onderzoeksinstellingen om met het verdelen van die middelen? Welke richtlijnen worden vanuit Vlaanderen gegeven?
Wat is uw reactie op de oproep van professor Tytgat voor het voorzien van een ruimere basisfinanciering? Op welke manier kan dit het kwalitatief en excellent onderzoek in Vlaanderen ten goede komen?
Welke andere mogelijkheden zijn er om ervoor te zorgen dat er minder tijd en middelen gaan naar het uitwerken van al die projectvoorstellen en dus meer naar het effectieve onderzoek, zonder daarmee de competitie uit te schakelen en te blijven streven naar excellentie – want dat is toch de bedoeling?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega, voor deze interessante vraag.
In 2018 werden de bijzondere onderzoeksfondsen geëvalueerd door mijn voorganger, collega Philippe Muyters. Die aanpassingen zijn nu geïmplementeerd of worden verder uitgewerkt. Zo werkt bijvoorbeeld het Expertisecentrum O&O Monitoring (ECOOM) volop aan de uitwerking van de nieuwe interdisciplinariteitsparameter die vanaf 2024 een onderdeel zal worden van de nieuwe verdeelsleutel.
Ook de nieuw ingevoerde manier van rapporteren is nog in ontwikkeling. We zetten daarbij in op de aanlevering van alle gevraagde gegevens aan de FRIS-databank (Flanders Research Information Space). Op het einde van dit jaar zal er een eerste rapportering plaatsvinden waaruit duidelijker zal blijken hoeveel basisfinanciering er gegeven wordt in elke universiteit, hoeveel er via competitieve weg verdeeld wordt en wat de slaagpercentages zijn van iedere interne BOF-oproep. Vanaf 2022 zal de nieuwe rapportering formeel ingevoerd worden.
De uitvoering van al die aanpassingen wordt nauwgezet opgevolgd door mijn administratie, maar aangezien sommige elementen nu volop worden geïmplementeerd, is het nog wat te vroeg om daar echt uitspraken over te kunnen doen. In 2023 is er wel een nieuwe grondige evaluatie van het BOF gepland.
Ik kom tot uw tweede vraag. Zoals gesteld bij de eerste vraag valt de wijze van interne verdeling grotendeels onder de autonomie van de universiteiten zelf. De hoeveelheid BOF-middelen die zij willen besteden aan basisfinanciering, is een keuze die hen toekomt. Voor mij is het beleidsmatig eigenlijk vooral van belang dat zij die verdeling doen in het licht van de doelstellingen van hun algemeen onderzoeksbeleid. Ik weet ook niet of de vergelijking met VIB helemaal opgaat, omdat het in dat geval om een strategisch onderzoekscentrum (SOC) gaat, dat zoals de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) of het Interuniversitair Micro-elektronicacentrum (imec) kan genieten van een recurrente basisfinanciering, maar waar we als overheid heel hoge eisen stellen inzake de selectie van de onderzoeksgroepen en waar ook heel ambitieuze KPI’s moeten worden gehaald.
Uiteraard zie ik de oproep van professor Tytgat ook als een oproep in de interne rectorverkiezingen die momenteel plaatsvindt aan de KU Leuven. Ik kan me alleszins niet van de indruk ontdoen dat die ook een kleine rol speelt. U lacht, dus misschien vindt u dat ook wel een beetje.
Wat uw laatste vraag betreft, ik wil eerst aanhalen dat het schrijven van een projectaanvraag op zich een zeer nuttige en interessante oefening is, ongeacht het resultaat van deelname aan een oproep. Het omvat in wezen de kern waar wetenschappelijk onderzoek om draait, namelijk het uitwerken van een probleem, gekoppeld aan een hypothese en een methodologie die daarbij hoort. Ik wil ook de cijfers een beetje nuanceren. Navraag leert dat er aan de KU Leuven jaarlijks ongeveer driehonderd BOF-projectaanvragen worden ingediend. Sowieso is het voor mij echter een interessante oefening om na te denken over mogelijke alternatieven, zodat de effectieve onderzoekstijd verhoogt, zonder dat we excellentie en de meest faire verdeling van de middelen uit het oog verliezen. Het verhogen van de slaagkansen is een eerste mogelijkheid. Sommige universiteiten doen dat door het aantal oproepen te beperken, of door het aantal indieners te beperken, of door de indieners beter te begeleiden. Ook het bevorderen van samenwerking binnen de universiteit, gelijkaardig aan de iBOF-oproep, waarmee we samenwerking tussen de universiteiten bevorderen, is een mogelijke piste.
Collega, een genuanceerd antwoord, dus.
In verkiezingstijden zijn genuanceerde antwoorden niet evident.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, dank u wel.
Het is inderdaad genuanceerd, maar ik denk dat dat ook belangrijk is. Het is inderdaad ook een belangrijk thema. Die financiering gaat over publieke middelen, dus ik denk dat het goed is dat we daar de vinger aan de pols blijven houden. Ik kijk dus zeker ook uit naar de verdere evaluatie van de hervormingen. Er moet voor worden gezorgd dat dit leidt tot verder excellent onderzoek, waarvoor Vlaanderen bekendstaat. Ik hoop dat we nog van gedachten zullen kunnen wisselen over hoe de financiering van onze universiteiten en het onderzoek verder kunnen worden geoptimaliseerd. Misschien kan dat nog eens gebeuren in deze commissie.
De heer De Roo heeft het woord.
Collega Sleurs, dank u voor uw interessante vraag. Het was ook een interessant artikel. De oproept kadert op zich binnen een interne discussie aan de KU Leuven: hoe kan men de middelen die men van de overheid krijgt, zo goed mogelijk inzetten? Het lijkt me zeker verstandig dat die discussie wordt gevoerd, op het moment dat men inderdaad tot de conclusie komt dat er te veel tijd en geld gaat naar het schrijven van projectvoorstellen in plaats van naar het daadwerkelijk voeren van onderzoek. Dat is het probleem dat u hier wilt aankaarten. Onderzoeksinstellingen zoals VIB hebben dat natuurlijk minder. De minister heeft er ook iets over gezegd.
Als overheid kunnen we wel alleen maar toejuichen dat de universiteiten naar elkaars financieringsmethode kijken en ook proberen op basis daarvan hun eigen methoden verder te verbeteren. Tenzij de criteria waarop Vlaanderen zich baseert voor die verdeelsleutel daarbij voor problemen zouden zorgen, zou ik daar als overheid echter niet op ingrijpen. VIB, dat is inderdaad een aparte context. Het kan zijn dat hun model momenteel het beste evenwicht vindt, maar niets zegt dat de KU Leuven of iemand anders niet met een ander model of een ander evenwicht kan komen dat toch nog tot nog betere resultaten kan leiden. Het lijkt me dus zeer belangrijk dat dat BOF ook verschillende aanpakken mogelijk maakt, en dat universiteiten en onderzoekscentra op die manier niet enkel innovatie kunnen verwezenlijken via hun eigen onderzoek, maar ook via de manier waarop ze dat onderzoek gaan financieren of met de financiering ervan gaan beginnen.
Ik vind uw vraag op zich dus interessant. Het is voor mij zeker goed om daar later op terug te komen, maar ik wou toch even aangeven dat die vrijheid daar toch zeker moet blijven.
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt, ook voor de aanvulling van collega De Roo. We volgen dit verder op en ik neem de suggesties ook mee.
Mevrouw Elke Sleurs heeft het woord.
Ik kan me daarbij aansluiten. Ik ben ook tevreden dat collega De Roo zich aansluit. Het onderwerp vraagt inderdaad verdere verdieping en ik hoop dat we daar in het parlement nog verder op zullen doorgaan, met de bedoeling om onze publieke middelen en onze excellente universiteiten verder te kunnen ondersteunen. Ik dank de minister alvast voor haar antwoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.