Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Deckmyn heeft het woord.
De Vlaamse Regering heeft in 2020 beslist om als onderdeel van het noodfonds eenmalig 87,3 miljoen euro uit te trekken voor het lokale verenigingsleven. Dat is hier al vaak ter sprake gekomen. De lokale besturen konden over deze middelen beschikken om ze op maat in te zetten ter ondersteuning van de jeugd-, cultuur- en sportsector.
U hebt als minister, bevoegd voor de sport, bij herhaling, en dit zowel in deze commissie als in de plenaire vergadering, de nadruk gelegd op het feit dat deze middelen prioritair voor de ondersteuning van de lokale sportverenigingen zouden worden aangewend.
Tijdens de commissie Cultuur op 11 februari jongstleden confronteerde collega Stephanie D’Hose de minister-president met uw uitspraak in Het Laatste Nieuws van 28 januari 2020. Daarin stelde u – en ik citeer: “We hebben daarom een meersporenbeleid uitgewerkt om de amateurploegen financieel te ondersteunen. De Vlaamse regering heeft in totaal 87 miljoen euro verdeeld bij de lokale besturen. Dat geld mogen ze besteden aan cultuur, jeugd, maar de prioriteit moet bij sport liggen.” Ik ben daar niet van geschrokken, maar mevrouw D’Hose blijkbaar wel. Deze verklaring ligt eigenlijk in de lijn van de vele uitspraken die u in het Vlaams Parlement, in de plenaire vergadering en in de commissie al hebt gedaan.
Uit de verklaringen van minister-president Jan Jambon tijdens de commissie Cultuur op 11 februari blijkt echter dat er in de door de Vlaamse Regering aan de lokale besturen bezorgde richtlijnen met betrekking tot de aanwending van deze middelen geen sprake is van opgelegde prioriteiten.
Het bepalen van wie wat krijgt, behoort – dixit minister-president Jambon – tot de volledige autonomie van de lokale besturen. Gelet op deze verklaringen lijken uw eerdere beweringen dan ook vooral wishful thinking. Ik begrijp de contradictie in deze communicatie niet goed, maar u zult mij dit ongetwijfeld straks uitleggen.
Hoe rijmt u uw eigen beweringen over waar de prioriteiten liggen bij het besteden van deze ondersteuning met de duidelijk andersluidende verklaringen van de minister-president? Werden er ter zake geen afspraken gemaakt binnen de regering? Waarom bent u dan afgeweken van deze afspraken?
Hoe volgt u dit dossier dan verder op? Hebt u uw administratie al opdracht gegeven om na te gaan hoe deze middelen concreet werden besteed en welk deel van het noodfonds werd besteed aan de ondersteuning van de lokale sportverenigingen? Zo ja, met welk resultaat? Zo neen, waarom niet?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb in deze commissie op vragen daaromtrent altijd duidelijk geantwoord dat de middelen van het noodfonds die bestemd zijn voor de lokale overheden, niet geoormerkt zijn. De lokale overheden zijn vrij om zelf te beslissen hoe ze de middelen uit het noodfonds zullen spenderen. De antwoorden van de minister-president in de commissie Cultuur, waar u naar verwees, zijn volledig in overeenstemming met mijn eerdere antwoorden in deze commissie.
Ik heb wel altijd gezegd dat we de prioriteit aan sport moeten geven. Ik heb onze communicatie ter zake nog eens opgezocht. Op onze gezamenlijke persconferentie van 2 juni 2020 hebben we dat ook heel duidelijk naar voren gebracht. We hebben gezegd dat de middelen bestemd waren voor de lokale besturen en dat ze die konden besteden aan drie doelen: prioritair aan sport, maar ook aan cultuur en jeugd. We hebben daar inderdaad geen oormerking aan gekoppeld. Ik denk dat minister Somers ook bij herhaling heeft gesteld dat we als regering de besteding van de middelen zullen monitoren. Hoe doen we dat? Op basis van de reguliere digitale rapportering over de BBC-jaarrekeningen (beleids- en beheerscyclus) van 2020 en 2021. Voor alle duidelijkheid: de uitgaven kunnen in die twee jaar gebeuren. Het gaat niet alleen over 2020.
Het uitgangspunt in dezen is de lokale autonomie en het vertrouwen in de lokale besturen. Maar de belangrijkste inspectie, de belangrijkste controle, zijn uiteraard wij niet als Vlaamse Regering, omdat wij dat post factum kunnen doen. De belangrijkste inspectie- en controle-instantie in dezen is natuurlijk de gemeenteraad, en de sportraad. Vandaar dat we ook de oproep doen om vanuit de gemeenteraad, en zeker en vast vanuit de sportraad, concrete vragen te stellen naar de besteding, en ook naar de verhoudingen. Dat lijkt me evident, dat die vraag gesteld wordt. En waarom prioriteit voor sport? Eenvoudig omdat – en dat blijkt ook uit de cijfers van Statistiek Vlaanderen – de sportclubs het grootste deel van de verenigingen in Vlaanderen uitmaken.
Daarnaast is het ook zo dat voor het bepalen van het totaalbedrag dat aan de lokale overheden werd toegekend, we ons hebben gebaseerd op de geraamde impact in de jeugd-, cultuur- en sportsector. En de impact bij de sportverenigingen lag zeer hoog. Tot daar mijn antwoord.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Minister, het blijft een verwarrende communicatie. We hebben gezien hoe verward iedereen was naar aanleiding van de vraag om uitleg van collega D’Hose in de vorige commissievergadering hieromtrent. U hebt inderdaad gesteld dat die middelen niet geoormerkt zijn, daar ben ik mij bewust van. Maar de communicatie is altijd geweest – en u herhaalt het hier eigenlijk – dat we die middelen prioritair aan sport moeten geven.
Maar dat is natuurlijk het verwarrende. Je hebt lokale besturen met lokale autonomie, en in alle debatten die we daaromtrent hebben gevoerd, is er uiteraard gezegd dat we zeker niet de schoonmoeder van die gemeentes moeten gaan spelen. Dat was heel duidelijk. Maar er werd telkens gezegd dat die middelen prioritair naar sport moesten gaan. Ik blijf het verwarrend vinden voor de lokale besturen. De boodschap is dat de middelen niet geoormerkt zijn, maar dat ze prioritair naar sport moeten gaan. Dat klopt niet. Dat verhaal wringt, tenzij wanneer u zegt: alle steden en gemeentes zijn volledig vrij in de besteding van de middelen, maar wij suggereren om die middelen met prioriteit aan sport te spenderen. Als dat de boodschap is, dan moet men die toch duidelijker brengen, want men ziet dat het niet voor iedereen duidelijk is waar men heen moet met de verdeling van die middelen.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister, het grootste probleem is ook voor mijn fractie – en daar volg ik collega Deckmyn – dat de Vlaamse Regering geen duidelijke richtlijnen heeft meegegeven aan de lokale besturen op welke manier ze die middelen uit het noodfonds eigenlijk moeten verdelen over sport, cultuur en jeugd. Er is eigenlijk een soort ‘Hunger Games’ georganiseerd, waarbij de lokale cultuur, sport en jeugd elkaar bevechten voor het beetje geld dat daar ligt.
U herhaalt hier dat er prioriteit is voor sport, maar dat is inderdaad helemaal niet doorgedrongen tot de gemeentebesturen. Dat is geen duidelijke richtlijn. Zelfs uw collega-ministers hebben dat helemaal niet zo begrepen, als we hen daarop aanspreken. Elk lokaal bestuur doet een beetje zijn zin, en ook de urgentie lijkt niet overal even groot. We zagen bijvoorbeeld eind vorig jaar dat sommige gemeenten die middelen nog altijd niet hadden toegekend, terwijl de sportclubs het zeer, zeer moeilijk hebben. Tijdens de begrotingstoelichting zei u daarover dat het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB) in de gemeenten zelf de sportfunctionarissen is gaan vragen om over de finale verdeling te rapporteren. U zei dat in 2021 de sociaal-economische impact op de sportwereld met een meer wetenschappelijk gestoelde studie in kaart gebracht zou worden.
Ik heb een paar vraagjes. Wat zijn eigenlijk de belangrijkste conclusies uit die bevraging van het ISB bij die sportfunctionarissen op lokaal niveau? Ten tweede: hoeveel procent van onze Vlaamse sportclubs heeft intussen uit die pot van 87 miljoen geld ontvangen? In oktober was dat nog maar 30 procent. En ten derde: is er eigenlijk wetenschappelijk onderzoek naar de sociaal-economische impact op de sportwereld? Is dat al gestart? En kunt u kort toelichten – als het al gestart is – wanneer dat onderzoek afgerond zal zijn, en of we daar toelichting over kunnen krijgen in de commissie?
De heer Van Dijck heeft het woord.
Ik heb geen bijkomende vraag, voorzitter, maar toch wil ik een beschouwing meegeven. Ik stel vast dat we een Vlaamse overheid hebben die in dit dossier geen keizer-koster is. Ze heeft gezegd dat gemeenten hiermee de jeugd-, sport- en cultuurverenigingen lokaal kunnen ondersteunen. Ik vind het vreemd dat als de minister van Sport voor zijn beleidsdomein opkomt, hij daar in deze commissie blijkbaar op wordt afgerekend.
Ten tweede zijn die middelen nog niet overal verdeeld. Ik geef een heel concreet voorbeeld: in mijn gemeente hebben we met alle politieke fracties een werkgroep opgestart. We hebben alle verenigingen bevraagd. Er is een consensus gegroeid tussen de verenigingen en politieke actoren. Op die manier werd dat geld verdeeld. Wij hebben die vrijheid gekregen en wij hebben die vrijheid genomen. De realiteit heeft bij mij ook uitgewezen dat het leeuwenaandeel naar de sportclubs ging. Sportclubs zijn dan ook heel sterk verankerd in de gemeente. Als ik het bilan volgens aantal opmaak, dan zijn er in mijn geval exponentieel meer sportclubs. Het leeuwenaandeel van het geld is daarnaartoe gegaan. Ik vind dit ‘much ado about nothing’. De gemeenten hebben autonomie gekregen en ze kunnen die opnemen. We zijn Vlaanderen alleen maar dankbaar dat we die kansen hebben gekregen, en de verenigingen zijn dat ook.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Ik wilde me aansluiten bij de beschouwingen van de heer Van Dijck, voorzitter. We hebben het er hier in deze commissie al veel over gehad: iedereen gelooft absoluut in de autonomie en de kracht van de lokale besturen. Als we ze geld geven, geven we er echter het liefst een instructienota bij om te zeggen wat ze ermee moeten doen. Het staat wat haaks op elkaar. Ik denk dat we een heel duidelijke keuze hebben gemaakt, namelijk een financiële incentive voor lokale cultuur- en sportverenigingen. De lokale besturen mogen volgens de inschatting van de lokale situatie beslissen hoe ze het geld verdelen. Ik heb het in mijn eigen gemeente ook gezien. Ik zit daar in de oppositie, dus ik heb er geen belang bij om te zeggen dat het daar goed gegaan is, maar het is daar goed gegaan. Het geld is voor een groot deel naar sportclubs gegaan. Ik begrijp niet waarom iedereen hier altijd zegt dat men in de autonomie van de lokale besturen gelooft, maar … U weet dat alles voor de ‘maar’ niet waar is. Ik stel dan vast dat wij de enigen zijn die echt geloven in die lokale autonomie en in de kracht van dat lokale bestuur.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Ik wilde nog even kort reageren. Ik sluit mij ook aan bij de tussenkomst van de heer Van Dijck. We waren toch allemaal blij dat er bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij het lokaal bestuur liggen. Het lokaal bestuur kan het best inschatten hoe die middelen verdeeld moeten worden. Ik spreek ook uit ervaring als burgemeester. Net als collega Van Dijck hebben wij over alle partijgrenzen heen een werkgroep opgericht om die middelen op een zo goed mogelijke manier te verdelen. Het aandeel voor de sportclubs is bij ons ook groter dan voor andere verenigingen, maar laat ons alsjeblieft dat vertrouwen in de lokale besturen behouden. Ik ben er ook van overtuigd dat als de minister met een hele handleiding zou komen over aan welke voorwaarden alles moet voldoen, men dat ook niet goed zou vinden. Nu hebben we die vrijheid gekregen. Laat ons alsjeblieft die verantwoordelijkheid en gedragenheid van de lokale besturen behouden. Er is ook nog altijd de rol van de gemeenteraad, waar ook de minister naar verwijst. In die gemeenteraad kan de oppositie de rol opnemen om te controleren waar de middelen naartoe gegaan zijn. Laat ons die mogelijkheden gebruiken. In dit dossier blijft vooral de rol van de lokale besturen zeer belangrijk.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat ons uitgangspunt heel duidelijk is.
Mevrouw Lambrecht spreekt over een beetje geld. Ik denk dat het over 87 miljoen euro gaat. Dat vind ik niet zomaar een beetje geld. We hebben vanuit de Vlaamse Regering een duidelijke keuze gemaakt en het ook zo gecommuniceerd dat we dat niet zullen libelleren. Wel vragen we prioriteit voor sport. Elke lokale situatie verschilt echter. We hebben dat ook duidelijk gecommuniceerd via een gezamenlijke persconferentie op 2 juni 2020, waarbij de minister-president, de viceminister-presidenten en ook ikzelf aanwezig waren. Inderdaad, je moet dat vertrouwen wel geven aan die lokale besturen en hun de mogelijkheid geven om op lokale noden in te spelen.
Dan is er de controle op de besteding. De opvolging van de BBC ligt bij het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). Specifiek voor de sportsector heeft het ISB wel een bevraging gedaan bij de gemeenten rond de besteding van dat noodfonds, maar daarover hebben we het in deze commissie al gehad.
Daarnaast plant Sport Vlaanderen ook een corona-impactonderzoek. Er zal een analyse van verschillende actoren gebeuren, waaronder natuurlijk de sportclubs. Er zal daarbij ook bij diverse sportorganisaties gepolst worden naar de impact op financieel, economisch en sociaal-maatschappelijk vlak. Die procedure is bezig.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Collega’s, ik geloof in de autonomie van de lokale besturen en ik vind dat zij moeten kunnen beslissen. Meestal zit dat ook goed. Ik wil toch nog even verwijzen naar het citaat van de minister dat ik net heb voorgelezen. Hij zegt letterlijk in de krant dat ze dat geld aan cultuur en jeugd mogen besteden, maar dat de prioriteit bij sport moet liggen. Dat is een duidelijke richtlijn. De minister komt op voor zijn domein. Ik reken hem daar niet op af, collega Van Dijck, maar ik blijf het een diffuse communicatie vinden. Als de middelen niet geoormerkt zijn, dan kan men vanuit Vlaanderen niet zeggen dat de prioriteit bij sport moet liggen, hoe nauw die sportclubs mij ook aan het hart liggen, collega’s. De conclusie die we na deze vraag moeten trekken, is dat het een onduidelijke communicatie blijft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.