Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
De cultureelerfgoedsector staat ook op digitaal vlak voor grote uitdagingen. De organisaties hebben nood aan informatie en data om zich te positioneren binnen het cultureelerfgoedveld. Dataopslag en e-depots kunnen schaalvoordelen opleveren. De creatie van een datahub met metadata zorgt voor een overkoepelend zicht over collecties heen, wat noodzakelijk is voor de optimalisatie van de hele collectiewerking en het collectiebeheer.
In het regeerakkoord staan grote ambities wat betreft een beter management en zakelijk beleid voor cultureel erfgoed. Op collectieniveau is er vaak een onvoldoende duidelijk beeld van de beheerde en de bestaande collecties. In tegenstelling tot archieven en bibliotheken zijn er minder initiatieven voor een centrale registratie. De provinciale databanken hebben daar, met Erfgoedplus en Erfgoed in Zicht, een aanzet toe gegeven. Het samenbrengen van die databanken op Vlaams niveau biedt de mogelijkheid om hier verdere stappen in te zetten. Een gecentraliseerd zicht op de collecties kan een belangrijk werkinstrument zijn om afstemming en samenwerking verder mogelijk te maken.
Minister-president, zijn er kansen om naar een centrale Vlaamse databank voor erfgoedcollecties te gaan? Wie zal die databank dan aansturen? Aan welke voorwaarden zullen organisaties moeten voldoen om data te kunnen delen, zodat het zelfs open data worden? Welke aanpak wordt er vooropgesteld om ervoor te zorgen dat het centraliseren van die Vlaamse databank voor erfgoedcollecties ook breed wordt gedragen door alle erfgoedspelers?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mevrouw Coudyser, uit het opgeleverde onderzoek van Delaware over de mogelijke integratie van de voormalige provinciale erfgoeddatabanken in 2019 bleek dat één oplossing voor de diverse gebruikers van collectieregistratiesystemen, dus één Vlaamse databank, geen zaligmakende piste zou zijn.
Vanuit het veldonderzoek en na gesprekken met diverse stakeholders kon geconcludeerd worden dat de gebruikers van de databanken zeer divers zijn: van grote professionele collectiebeherende instellingen met erkenning op Vlaams niveau, tot kleine organisaties, soms zelfs privéorganisaties, met een interessante collectie, die echter niet op zoek zijn naar ondersteuning of tools voor collectiebeheer. Het gaat dan om kerkfabrieken, scholen, heemkringen, enzovoort.
‘One size fits all’ is hier dus niet de juiste benadering, al is het wel duidelijk dat er schaalvoordelen nagestreefd moeten worden op die vlakken waar het zinvol en efficiënt is. De piste van de doelgroepenbenadering wordt momenteel verder uitgewerkt in een vervolgonderzoek op de Delawarestudie, dat wordt uitgevoerd door de Vlaamse Kunstcollectie (VKC), meemoo en het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed (FARO), die hiervoor een samenwerkingsovereenkomst afsloten met het departement.
Doel van dit onderzoek is verder in te zoomen op de noden bij de diverse spelers, te peilen naar draagvlak voor op til zijnde veranderingen en te komen tot een voorstel van businessmodel voor de toekomstige oplossingen. Dit vooronderzoek gaat nu zijn laatste fase in, ik kijk alvast uit naar de resultaten ervan.
In een volgende fase is het de bedoeling om bestekken op te maken op basis van de gedetecteerde noden en het gekozen businessmodel, voor de ontwikkeling van nieuwe of aanpassingen van bestaande systemen, met als uitgangspunt een oplossing op maat van de gebruikers.
Over de verdere aansturing van het systeem zijn nog geen concrete afspraken gemaakt met spelers op het terrein, al wordt hier uiteraard wel over nagedacht. Het is zo dat meemoo vanaf januari 2021 de technische aansturing van de voormalige provinciale erfgoeddatabank Erfgoedplus al voor zijn rekening zal nemen. De inhoudelijke ondersteuning, het consulentschap, blijft voorlopig nog bij de administratie. Het behoort bij toekomstige oplossingen tot de mogelijkheden dat technische aansturing, ondersteuning en inhoudelijke begeleiding rond collectieregistratie niet door dezelfde speler op het terrein worden opgenomen. Maar zoals al gezegd moeten de concrete gesprekken hierover nog worden opgestart.
Uiteraard is het ook noodzakelijk om in gesprek te gaan met de vele organisaties op het terrein die een ondersteunende rol opnemen rond erfgoedzorg. De organisaties met een dienstverlenende rol maar zeker ook de erfgoedcellen komen hier in beeld. Het zal zaak zijn om ook in de toekomst blijvend in te zetten op ondersteuning op diverse niveaus rond digitale collectieregistratie.
De toekomstige toepassing zal het mogelijk maken de data te delen. Dit betreft een gelaagd hergebruik, wat rekening houdt met auteursrechtelijke bescherming, privacy- en veiligheidskwesties, contractuele afspraken, opendatarichtlijnen en andere wettelijke bepalingen.
Het vrije hergebruik van data zal door de te bouwen toepassing worden gefaciliteerd door de data via publiek toegankelijke application programming interfaces (API’s) aan te bieden. Dit wil dus zeggen dat cultureelerfgoedorganisaties door in dit systeem in te stappen automatisch hun data kunnen delen.
Deelname aan dit toekomstige systeem ontslaat de deelnemende organisaties evenwel niet van een eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot de digitale collectieregistratie. De deelnemende organisaties dienen immers mensen en middelen in te zetten ten behoeve van registratie, beheer en hergebruik. Dit betreft dus zowel professionele en/of vrijwillige registratoren, al of niet specifiek geschoold of opgeleid, als het voorzien van eigen middelen voor registratie, beheer en hergebruik van hun collecties. De specificaties hiervan zijn voorwerp van de eerder vermelde studie.
Het is uiteraard belangrijk dat er binnen het erfgoedveld maar ook daarbuiten voldoende draagvlak wordt gecreëerd voor de op til zijnde veranderingen. Daarom kozen de administratie en de bovenvermelde organisaties ervoor eerst verder in gesprek te gaan met de diverse stakeholders vooraleer effectieve stappen naar verandering te zetten en vooral de veranderingen af te stemmen op de gedetecteerde noden op het terrein. Het is net door het gepast inspelen op noden dat er oplossingen gecreëerd kunnen worden waarin schaalvoordelen spelen die de maatschappelijke valorisatie van de collecties stimuleren.
Om deelname te stimuleren is het daarom belangrijk om de unique selling proposition van het toekomstige systeem centraal te stellen. Het voorstel dat in het kader van het vooronderzoek circuleert, stelt dit als volgt. De gebruikers kiezen voor deze dienstverlening omdat: de oplossing financieel aantrekkelijk is; ze ondersteuning krijgen bij belangrijke technische uitdagingen; ze toegang krijgen tot vorming, ‘peer education’ en een technische helpdesk; de oplossing tevens wordt gebruikt door gelijkaardige organisaties; de oplossing technisch duurzaam is, op lange termijn beschikbaar blijft en gebruikmaakt van actuele technologieën; ze kunnen werken conform de eisen van de Vlaamse overheid en van courante internationale standaarden; ze een beroep kunnen doen op aanvullende diensten om hun eigen ambities invulling te geven; ze de data toegankelijk maakt voor hergebruik op eigen en andere, Vlaamse én internationale platformen.
Uiteraard kunnen cultureelerfgoedorganisaties goede redenen hebben om niet in te stappen, maar dan zullen ze de gestelde kwaliteitseisen op een andere manier moeten behalen.
Ziedaar mijn antwoord op uw vragen.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Ik begrijp dat er aan een toekomstig model gewerkt wordt waar zoveel mogelijk erfgoedspelers in het systeem kunnen instappen met ook vrije open data, maar uiteraard heeft elke organisatie daarin haar eigen verantwoordelijkheid. Dat wordt volop voorbereid. Ook het draagvlak dat gecreëerd moet worden, is heel erg belangrijk.
De ‘unique selling propositions’ die nu aan bod komen, bieden inderdaad een mooi kader om zoveel mogelijk organisaties te overtuigen dat ze de noden die ze hebben kunnen lenigen door in dat systeem te stappen. Ik begrijp dat we ondertussen voorlopig de technische ondersteuning vanaf 2021 toewijzen aan meemoo en dat het consulentschap bij de administratie blijft.
In het veld hoor ik toch wel dat er daar dringende noden zijn. Vooral bij de erfgoedcellen hoor ik dat vaak lokale erfgoedorganisaties met heel erg verouderde systemen zitten en die dringende investeringen zouden moeten doen, maar de vraag is natuurlijk of die investeringen nog efficiënt zijn als ze in het systeem stappen en of die nog compatibel zijn. Daar dreigen blijkbaar toch wel wat interessante gegevens verloren te gaan. De vraag is daar of meemoo dat toch kan opvangen.
Wat het consulentschap betreft, zijn die consulenten overgekomen in de golf van de provinciale eenheden in het verleden. Maar daar zouden nu nog maar drie mensen aan de slag zijn. Ook daar is de vraag of het voldoende is om met drie consulenten het consulentschap zoals we het nu kennen, op te nemen.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Het is een zeer interessante vraag over iets dat volop in beweging is. Wat me nog niet zo duidelijk is: ik hoop dat het niet de bedoeling is om zo’n soort waterhoofd te creëren. U hebt gezegd dat iedereen moet kunnen aanloggen om met een datahub te werken. Ik ben niet bepaald voor puur gecentraliseerde zaken. Ik denk dat je de bestaande systemen, ook al zijn ze verouderd, moet proberen in te passen. Als dat vooronderzoek er is, denk ik dat het interessant is dat er gewerkt wordt aan een masterplan waarin het hele systeem wordt uitgetekend en ook het kostenplaatje: de investering, de exploitatie van het systeem, hoeveel mensen heb je daarvoor nodig, wie gaat het doen? En daarbij moet de sector ook intens worden betrokken. Ik heb gehoord dat men nu al gesprekken heeft. Dat is goed. Dat lijkt me een beetje adviserend. Ik denk dat je ze echt allemaal moet blijven betrekken en dat je niet kunt zeggen: die ene organisatie gaat het nu even allemaal doen. We moeten op zoek gaan naar een systeem waar de hele sector zich betrokken bij blijft voelen, ook in de toekomst.
Ik zou willen pleiten voor een masterplan voor die erfgoedcollecties en om dat heel grondig te bekijken. In elk geval kijken we uit wat het onderzoek van die organisaties die er nu al mee bezig zijn, oplevert. Ik heb niet bepaald vragen, behalve hoe centralistisch dit nu is. Dat was niet duidelijk.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mevrouw Brouwers, hoe centralistisch? Ik verwijs naar het antwoord op de vraag van mevrouw Coudyser dat ik net heb gegeven. Ik heb letterlijk gezegd: een one-fits-all-oplossing bestaat hier niet. Het komt erop neer om de data bijeen te brengen en dan een rapporteringsysteem of toch een ondervragingssysteem van die verschillende databanken te maken.
Daarstraks hebben we over boeken gesproken en dan zegt u: ‘U had de auteurs moeten raadplegen. Dat is niet gebeurd en dat is toch wel spijtig.’ Hier doen we een raadpleging en nu zegt u dat het heel dringend is vanwege de vraag van de lokale verenigingen. Dat is altijd de afweging die je moet maken. Ik denk dat, als je maar één keer een systeem kunt lanceren, je dat beter goed doet en een draagvlak creëert. En ja, dan zijn er sommige lokale verenigingen die zullen moeten beslissen: moet ik nu mijn systeem vernieuwen of wachten tot dat systeem er is? Die mensen moeten hun verantwoordelijkheid nemen.
Ik denk dat het onze taak is om een draagvlak te creëren, en als men dan met iets komt, dat het direct – om het in mooi Nederlands te zeggen – ‘boenk erop’ is, eerder dan dat we daar gauwgauw iets gaan neerzetten en de mensen aansluiten en daarna zeggen dat er toch veel gemiste kansen zijn. Dat is altijd een trade-off. Jullie voordeel is dat jullie vragen kunnen stellen over de keuze die ik niet gemaakt heb, maar wij moeten wel een keuze maken.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Als je een grondig systeem wilt opzetten voor de keuze die je maakt, moeten dat voorbereidend werk, die consultaties en het overleg inderdaad grondig gebeuren. Dat vraagt zijn tijd, alle begrip daarvoor.
De vraag om uitleg is afgehandeld.