Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Vandeput heeft het woord.
Minister, we hebben deze discussie al een tijdje geleden gevoerd. Ik heb er u trouwens vorige week nog over aangesproken. De federale overheid voorziet in 125 miljoen euro meer voor de OCMW’s om mensen te ondersteunen die tijdens de coronacrisis in financiële problemen zijn gekomen. Dat is natuurlijk een schitterende maatregel, want we moeten iedereen kunnen helpen, maar het struikelblok is dat de besteding van die middelen onder druk komt te staan door de manier waarop de federale overheid hiermee omgaat.
De problematiek zit vandaag op twee niveaus. Die middelen zouden moeten worden besteed voor het einde van 2020. Maar ze mogen niet worden besteed via organisaties of wat dan ook, ze moeten rechtstreeks naar de betrokken personen gaan. Dat betekent voor de gemeenten een geweldige administratieve last. Een gewoon sociaal onderzoek, zoals het gebeurt in functie van het bijzonder comité, is niet voldoende. We zullen nog extra opzoekingswerk moeten doen. Voor middelen die komen boven op de gewone problematieken is dat in de praktijk nagenoeg onhaalbaar voor de meeste gemeenten. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) heeft dat al voor de vakantie aangekaart, toen de middelen werden toegekend. Ik heb u daar toen ook over aangesproken. U hebt toen gezegd dat u hier begrip voor hebt, dat u inhoudelijk meegaat met de VVSG, en dat u daarover zou spreken met het federale niveau.
Vandaar deze opvolgingsvraag. Vandaag worden ook mijn diensten geconfronteerd met administraties op het federale niveau die kennelijk nog strenger gaan toezien dan voorheen. Dat maakt het helemaal moeilijk. Hebt u contact gehad met het federale niveau? Is er een resultaat bereikt? Komt er nog overleg?
De VVSG heeft als oplossing vooropgesteld om de extra middelen in te bedden in de bestaande systemen. Daardoor kan het opzoekingswerk en controlewerk van de OCMW’s gebruikt worden voor de toekenning van de bijkomende middelen.
Ik heb zelf mogen bijzitten in een van uw contacten met de lokale overheden. Zijn er al best practices gedeeld door de overheden? Hebt u al een zicht op de wijze waarop de gemeenten zullen omgaan met de extra middelen? Zou dat in de toekomst kunnen worden gedeeld?
Minister Somers heeft het woord.
Collega Vandeput, dit is een terechte opvolgingsvraag. Wij hebben hierover gesproken in de laatste commissievergadering, die van 14 juli 2020. De rode draad was toen dat er in de commissie een algemene consensus was.
Het is enerzijds een zeer goede zaak dat de federale overheid 125 miljoen euro uittrekt om de OCMW’s te ondersteunen bij de groeiende hulpvragen naar aanleiding van de coronacrisis. De moeilijkheid is dat wij verplicht worden om die middelen allemaal dit jaar uit te geven. De vraag rijst of dat niet kan worden gespreid. Wat met de noden van volgend jaar? Wij vreesden toen – en die vrees bestaat nog altijd – dat we in de gemeenten ook na januari nog te kampen zullen hebben met de armoedeproblematiek. De toewijzing van de middelen moet kunnen gebeuren op een wijze die administratief zo weinig mogelijk lasten met zich meebrengt, en die het zoveel mogelijk faciliteert dat de OCMW’s dit werk ook aankunnen.
Ik heb in die commissievergadering van 14 juli mijn steun uitgesproken voor het standpunt van de VVSG en van haar zusterorganisaties in Brussel en Wallonië. Die hebben daar hetzelfde probleem. Ik heb toen ook gezegd dat ik dit zou aankaarten bij de federale overheid.
Mijn kabinet heeft na de commissievergadering, en ook nog zeer recent, het kabinet van bevoegd federaal minister Ducarme hierover aangesproken.
Wat betreft de timing zit men op het federale niveau ook verveeld met de situatie. Men zegt dat het onmogelijk is om met een regering in lopende zaken af te wijken van het principe dat wij het begrotingsjaar 2021 niet mogen bezwaren. Volgens de federale minister werd deze richtlijn zeer duidelijk afgesproken: geen engagementen in lopende zaken voor een begroting in 2021. Ik kom daar zo dadelijk op terug.
Wat betreft de wijze waarop de middelen kunnen worden aangewend is er bij het kabinet Ducarme en bij de Programmatorische federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie (POD MI) zeker een bereidheid om te zoeken naar administratief meer werkbare procedures. Het kabinet Ducarme is in bespreking geweest met de VVSG en met haar Brusselse en Waalse zusterorganisaties om te zoeken naar werkbare oplossingen. Een vervolgoverleg tussen het kabinet Ducarme, de POD MI en de VVSG vond vorige vrijdag, 11 september 2020, plaats.
Wij ontvingen daarvan de volgende feedback. Het was een constructieve vergadering. De POD MI gaat akkoord dat OCMW’s nu gemakkelijker hun doelgroep afbakenen op basis van de informatie die daarvoor bij de centrale overheid bekend is – kinderarmoedebarometer, bestaande ontvangers steunmaatregelen en zo verder. Zo kunnen de OCMW’s het extra geld van de Federale Regering ten volle besteden aan de meest kwetsbaren en niet aan de behandeling van de dossiers. De Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ) zal meer informatie ter beschikking stellen aan de OCMW’s, onder meer met betrekking tot bijvoorbeeld tijdelijk werklozen. Zo krijgen de gemeenten zicht op alle begunstigden van sociale maatregelen op hun grondgebied. Nu is men nog aan het kijken hoe men zo snel mogelijk de informatie van de KSZ bij de lokale besturen krijgt. Dan kunnen de OCMW’s zich bij het toekennen van de subsidies baseren op die informatie, waardoor het onderzoek veel gemakkelijker en sneller verloopt. Voor die groepen gaan er ook geen bijkomende individuele sociale onderzoeken en huisbezoeken meer mogelijk zijn.
U vroeg ook naar best practices. We gaan die oplijsten. Op de vergadering – dat is nu echt toevallig, ik moet me daarvoor verontschuldigen – is Mechelen aangeduid als goed voorbeeld, omdat men daar een heel eenvoudige en snelle methode heeft gevonden om dat geld op een goede manier te verspreiden. Maar er zullen er ongetwijfeld nog andere zijn. We gaan die oplijsten en ook ter beschikking stellen van alle gemeenten.
Welke initiatieven worden er nog genomen? Vrijdag wordt een gezamenlijk werkdocument met duidelijke richtlijnen gepubliceerd. Begin oktober is er een webinar gepland om nadere toelichting te verschaffen aan lokale besturen. Ik denk dat we daarmee, wat betreft het vergemakkelijken en vereenvoudigen, een belangrijke stap vooruit hebben kunnen zetten.
Ik heb ook, via de VVSG, contact gehad met de andere regionale collega’s. Er is nog geen vergadering van het Overlegcomité geweest, maar het agendapunt staat klaar om ingediend te worden, mocht het nog nodig zijn. Nog belangrijker is, denk ik, het engagement dat ik wil aangaan om zodra er een federale formateur wordt aangesteld, daar onmiddellijk contact mee op te nemen. Want een regering in volle bevoegdheid kan dat wél. Daar heeft men geen argument om te zeggen dat we het geld allemaal dit jaar moeten uitgeven. Ik zal erop aandringen dat men onmiddellijk mogelijk maakt dat dat kan worden voortgezet en dat dat ook volgend jaar kan worden uitgegeven. Evident zal ik ook een vraag stellen dat men niet mag vergeten dat er in 2021 ook nog noden en behoeften zullen zijn bij de lokale besturen in de strijd tegen armoede. Ik zal dus vragen om ernstig te onderzoeken of te overwegen om die maatregel te continueren.
De heer Vandeput heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat ik eruit kan opmaken dat u alles hebt gedaan wat binnen uw eigen bevoegdheid ligt om ons hierin vooruit te helpen. Dank daarvoor.
Ik wil toch een kleine bemerking maken bij de wijze waarop de federale overheid denkt hiervan af te komen. Zeggen dat men in lopende zaken is, is niet correct. Zij hebben volmachten voor wat betreft corona, tot 17 september. Zeggen dat de regering hier vandaag niets aan kan doen, en het vermoeden hebben dat er geen meerderheid zou worden gevonden in de Kamer om een dergelijke wijziging, als het bij wet zou moeten worden veranderd, bij wet te veranderen, dat is echt de zaken voor zich uitschuiven. Dat antwoord is echt onvoldoende.
We hebben in juni gehoord dat er middelen zouden komen. Dan waren alle administraties met vakantie. Dan werd uiteindelijk duidelijk om hoeveel middelen het zou gaan. Dan word je geconfronteerd met: ga nu nog maar eens zoeken naar nieuwe doelgroepen en afbakenen enzovoort. En het moet individueel toe te kennen zijn. Je kunt zelfs de normale netwerken die je als OCMW hebt, met armoedeverenigingen en dergelijke meer, met de federale middelen niet gebruiken.
U hebt gedaan wat u kunt, minister, maar als ik in uw plaats was, zou ik dat antwoord ook niet aanvaard hebben. Nu vrijdag gaat er dan een nota komen over hoe het uiteindelijk kan. Begin oktober ergens gaat men dan een webinar doen. Maar op een nuttige manier de middelen ter beschikking stellen, het liefst nog voor mensen die het nodig hebben, om daardoor hopelijk voor de toekomst ook een beetje een structureel verschil te maken, dat lukt vandaag niet.
Wat die middelen vandaag als risico hebben, is inderdaad dat men terugvalt op de bestaande cliënten die men kent, en dat men daar een verhoging gaat doen van de middelen die worden toegekend. Het kan nodig zijn, ik zal niet zeggen dat dat niet zo is, maar u weet ook: als u echt wilt werken aan de noden die ontstaan zijn, moet u echt doelgericht kunnen werken. Dat is vandaag niet mogelijk. U zult wel goed contact hebben met de federale formateur, wij hebben die in onze partij niet meer. Ik kan u alleen maar vragen om aan te dringen op een vergadering van het Overlegcomité zodat men eens kan praten. Als de federale overheid in gebreke blijft, moeten we het zelf doen. Dat men ons gewoon de enveloppe geeft en zegt: doe het nu binnen uw bevoegdheden.
Dit is te gek voor woorden. Het is 125 miljoen euro, dus men kan dat woord niet gebruiken, maar de wijze waarop minister Ducarme die middelen ter beschikking stelt, is: u krijgt middelen om een aalmoes te geven aan een paar arme sloebers die u kunt identificeren. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het is juist belangrijk, als er extra middelen worden toegekend, dat ze terechtkomen bij de mensen die het effectief nodig hebben. Anders zijn we iets anders aan het doen dan hulp verlenen.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Vandeput, dank u dat u erkent dat ik mijn engagement ben nagekomen. Ik heb binnen mijn bevoegdheden gedaan wat ik kan. Ik begrijp uiteraard uw ergernis een beetje, ik heb die ook.
Enkele nuances. Het zijn natuurlijk extra middelen. Er zijn een aantal steden en gemeenten die een werkbare oplossing hebben gevonden om daarmee om te gaan. Daar moeten we misschien toch ook eens naar kijken. We gaan die ter beschikking stellen. Ik ben altijd voorstander van een zo groot mogelijke autonomie. Ik probeer zoveel mogelijk te vermijden dat we gekoppelde subsidies geven en dergelijke. Laat de autonomie volop spelen. Ten slotte – maar ik zal zo weinig mogelijk spreken over het federale niveau, dan vermengen we twee beleidsniveaus –: er is natuurlijk nog een plenaire vergadering en het staat elke fractie en elk parlementslid vrij om daar een goed initiatief te nemen. Als daar inderdaad een meerderheid voor te vinden is, zal die er wel zijn. Misschien is dat ook een suggestie, misschien moeten we ze alle twee meenemen.
De heer Vandeput heeft het woord.
Ik heb alle begrip voor uw nuance, minister, maar het is niet omdat het extra middelen zijn dat ermee moet worden gegooid. De manier waarop dit is aangepakt, is de manier waarop men in een deel van dit land aan zuiver cliëntelisme doet. Men geeft iets bij en dan moet men ‘dank u’ zeggen, en iedereen moet maar gelukkig zijn en het leven gaat door, zo goed of zo slecht als het gaat.
Er zijn in de Kamer inderdaad mensen of fracties die initiatieven kunnen nemen. Ik heb begrepen dat die initiatieven lopen. U hebt net als ik in de Kamer gezeten, u weet ook dat het half of eind oktober is vooraleer men zoiets aan het bespreken is in de plenaire vergadering. Er zijn vandaag ministers, kabinetten, FOD’s en POD’s en alles wat u zich kunt voorstellen, die in principe voluit kunnen doorwerken. Als ze dit ernstig hadden genomen, hadden ze rustig kunnen beginnen aan een ontwerp of een ministerieel besluit. Als het wettelijk zo verplicht was, had men zelf naar de Kamer kunnen stappen. Dat zou op applaus ontvangen zijn. Dat weet u net zo goed als ik. Men blijft gewoon zitten, men wacht af.
Tot slot, ook mijn gemeente heeft een manier gevonden om daar nuttig mee om te gaan. Het is alleen jammer dat we daar zoveel tijd moeten in steken. Dat blijft het geval. Door de administratieve rompslomp slagen we er niet in om die mensen te bereiken die we effectief moeten bereiken. Ook dit komt boven op de taken van de mensen in de sociale dienst.
De vraag om uitleg is afgehandeld.