Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Voorzitter, de huidige Brusselse Hoofdstedelijke Gewestregering heeft voor het eerst een Brusselse minister van Meertaligheid, een functie die werd toebedeeld aan Sven Gatz van Open Vld. Minister Gatz wil met deze functie onder meer de meertaligheid in het onderwijs in Brussel bevorderen om tegemoet te komen aan de huidige Brusselse meertalige realiteit en balanceert hiermee op de grenzen van de bevoegdheidsverdeling. Onderwijs is immers duidelijk een gemeenschapsmaterie.
Minister, over deze kwestie stelde ik u reeds een vraag om uitleg in de commissievergadering van 7 november 2019. Toen gaf u aan dat er binnen afzienbare tijd een overleg zou plaatsvinden met minister Gatz, waarbij u zou peilen naar de concrete plannen van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering omtrent de promotie van meertaligheid in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.
Ondertussen heeft minister Gatz een oriënteringsnota rond de promotie van meertaligheid gepubliceerd, waarin hij zijn visie en beleidsdoelstellingen uit de doeken doet. De centrale doelstelling van zijn nota is dat alle Brusselse jongeren op 18-jarige leeftijd drietalig zijn. Over deze nota stelde ik een actuele vraag aan Vlaams minister van Brussel Dalle tijdens de plenaire vergadering van 11 december 2019.
Tot slot maakt minister Gatz als Nederlandstalige minister in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ook deel uit van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), waar hij bevoegd is voor het onderwijs en de scholenbouw. In die zin is VGC-Collegelid Gatz een belangrijke partner van de Vlaamse Gemeenschap in de aanpak van de uitdagingen inzake het Nederlandstalige onderwijs in Brussel.
Minister, hebt u in tussentijd een overleg gehad met Brussels minister en VGC-Collegelid Sven Gatz over de oriënteringsnota rond de promotie van meertaligheid? Zo ja, wat zijn de algemene conclusies en resultaten van dit overleg?
Indien dit overleg heeft plaatsgevonden, hebt u daarnaast nog andere thema’s besproken tijdens dit overleg? Zo ja, welke en wat waren de conclusies?
Plant u een opvolggesprek met de heer Gatz om de voortgang van de gemaakte afspraken te evalueren?
Plant u in de toekomst ook een overleg met uw Franstalige collega, minister Caroline Désir, om te bekijken hoe er voor elk ketje een kwaliteitsvolle onderwijsplaats kan worden voorzien?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik kan vanzelfsprekend enkel toejuichen dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest binnen zijn bevoegdheden middelen vrijmaakt om de kennis van het Nederlands, het Frans en het Engels te bevorderen. Ik ga ervan uit dat iedereen te goeder trouw handelt en dus de regels respecteert. In die zin zie ik dus geen problemen.
Wij zijn er als Vlaamse Regering ook van overtuigd dat een degelijke kennis van meerdere talen een verrijking is, een zegen, en niet alleen voor het individu. Ook de gemeenschap profiteert ervan. Dat is een onmiskenbare troef voor Vlamingen, en dus ook voor anderen.
In een tweetalig stadsgewest als Brussel geldt dat misschien nog veel meer dan elders. Dat is ook de reden waarom Nederlandstalige lagere scholen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest meer mogelijkheden hebben om Frans te geven. In Vlaanderen is het vanaf het derde leerjaar mogelijk om Frans te geven. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is dat mogelijk vanaf het eerste leerjaar, specifiek vanwege het tweetalige statuut van Brussel-Hoofdstad en het betrokken gewest. Daarnaast hebben natuurlijk ook middelbare scholen de mogelijkheid om op bepaalde voorwaarden enkele niet-taalvakken ook aan te bieden in het Frans, Engels of Duits.
Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kent met Nederlands en Frans natuurlijk twee officiële talen. Het lijkt mij dan ook evident dat, als het gaat over meertaligheid, er in eerste instantie gefocust wordt op datgene wat een wettelijk statuut heeft, namelijk kennis van het Frans en kennis van het Nederlands. Want ter zake is er toch nog wel een achterstand dicht te rijden. De recente cijfers zijn op dat vlak toch redelijk ontnuchterend. Ik neem ze er even bij. De kennis van het Nederlands bij Brusselaars was in 2001 al niet zo denderend: 33 procent van de Brusselaars zei de taal goed te beheersen. Dat is ondertussen, in 2019, gehalveerd tot 16 procent. Dat is toch een zorgwekkende evolutie. Als men daar iets aan wil doen, vind ik dat vanzelfsprekend prima. Anderzijds moeten we aan onze kant ook erkennen dat de kennis van het Frans erop achteruitgegaan is bij de Vlaamse jongeren. We hebben dus zelf ook werk en moeten ook voor eigen deur gaan vegen.
Ik heb in het kader van een en ander wel al samengezeten met minister Gatz. Daarbij heeft hij zijn doelstellingen in grote lijnen geduid. Concrete projecten of voorstellen waren daar niet bij. Ondertussen zitten onze administraties wel aan tafel. Er lopen dus gesprekken met de Franse Gemeenschap en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ook de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie zijn daarbij betrokken. Er is ook het ruimere verhaal van de zogenaamde Strategie 2030, maar dat staat allemaal nog in de kinderschoenen. Concrete voorstellen zijn daar dus nog niet op tafel gelegd, bij mijn weten.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoorden, minister. Ik ben blij te horen dat de bevoegdheidsverdeling voor u een heilig goed is. Ik vind het ook positief dat u bij de invulling van die meertaligheid in Brussel de prioriteit bij het verhogen van de kennis van het Nederlands onder de Brusselaars legt. De cijfers die u zelf aanhaalde, liegen er niet om.
De kennis van het Nederlands, maar ook van het Frans, gaat bij de Brusselse ketjes in dalende lijn. Voor onze fractie is een sterke vreemdetalenkennis uiteraard een absolute troef voor elke jongere. We stellen dat niet in vraag, integendeel. Maar een ommezwaai naar meertaligheid, zoals minister Gatz predikt, terwijl de tweetaligheid nog compleet te wensen overlaat, dat is als willen lopen voordat je kunt stappen.
Laat ons daarom eerst werk maken van die uitstekende kennis van het Nederlands en het Frans. Ik heb er alle vertrouwen in dat u die accenten hebt beklemtoond in uw overleg met minister Gatz. Ik denk ook dat de uitwisseling van taal- en andere leerkrachten, waar u werk van wilt maken, sterk kan bijdragen tot die sterkere kennis van het Nederlands en het Frans.
Tot slot ben ik ook blij te horen dat er contacten zijn met de Franse Gemeenschap om na te gaan hoe het niveau van het Nederlands en het Frans bij de Brusselse ketjes omhoog kan worden gebracht. Onderwijs in Brussel is een gedeelde bevoegdheid van de Franse en de Vlaamse Gemeenschap. Beide gemeenschappen dienen hun verantwoordelijkheid op te nemen en met elkaar in overleg te gaan over de vraag hoe de lat in Brussel omhoog kan.
Ik klopte in het verleden al vaak op die nagel en zal dat blijven doen, omdat die samenwerking in Brussel zo belangrijk is. Ik ben benieuwd wat de contacten in de komende maanden en jaren zullen opleveren.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw verhelderende antwoorden. Als je kijkt naar het veranderende landschap in Brussel van de afgelopen vijftig jaar, merk je dat het aantal mensen voor wie het Nederlands de eerste taal is inderdaad achteruitgaat, maar je merkt ook dat de mensen die tweetalig zijn vooruitgaat. Dat heeft grotendeels te maken met de manier waarop de voorbije jaren is ingezet op het onderwijs in de Vlaamse scholen in Brussel. Ook inzake scholenbouw is daar enorme vooruitgang gemaakt. We moeten kijken naar de realiteit. Ik ben het ermee eens dat in Brussel de belangrijkste taal voor de Nederlandstaligen het Frans is en voor de Franstaligen het Nederlands. We moeten met de Franse Gemeenschap in overleg gaan en ervoor zorgen dat we in het tweetalige gewest Brussel maximaal inzetten op die tweetaligheid. Maar als ik in de realiteit kijk naar mijn kinderen, merk ik dat die tweede taal het Engels is. Dat heeft te maken met de populaire media, die grotendeels in het Engels zijn. Als je naar meertaligheid kijkt in de toekomst, waarbij het belang van het Engels niet zal verminderen, is het wel heel belangrijk om het Engels mee te nemen. Meertaligheid is altijd een troef geweest.
Minister, waar u 100 procent gelijk in hebt, is dat inderdaad, niet alleen in Brussel, maar ook daarbuiten, de kennis van het Frans bij onze jongeren er, in enkele generaties tijd, dramatisch op is achteruitgegaan. We moeten een serieuze inhaalbeweging maken. We moeten bijvoorbeeld overwegen in welke mate we het CLIL-onderwijs verder moeten onderzoeken. Wij zijn een kennisregio, die nood heeft aan een goede talenkennis. Die talenkennis staat niet in tegenstelling tot een goede kennis van de eigen Nederlandse taal.
Dit is een interessant debat, dat ons de hele dag zou kunnen bezighouden. Wat voor mij een bezorgdheid is, is dat Brussel, als hoofdstad van 6,5 miljoen Vlamingen ook verondersteld wordt officieel een tweetalige stad te zijn. Het klopt dat het aantal tweetalige gezinnen misschien wel toeneemt, maar de kloof met de rest groeit. De kennis van het Nederlands bij de brede lagen van de bevolking neemt af. We krijgen dus een soort meertalige elite en al de rest, die daaronder zit. De cijfers met betrekking tot de kennis van het Nederlands zijn zorgwekkend als je denkt aan de mogelijkheden qua sociaal-economische mobiliteit die die kennis in Brussel biedt, zowel voor de geschoolde als voor de ongeschoolde bevolking.
Als het gaat over ongeschoolden, denk ik aan DHL dat zijn vacatures niet ingevuld krijgt en geen hoge taalvereisten stelt. Dat baart mij zorgen.
In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest moet men toch doordrongen zijn van het gegeven dat als men het goed voor heeft met de sociaal-economische toekomstenkansen van zijn inwoners – dat alleen al, los van het politieke of het communautaire –, het goed zou zijn om het Nederlands als tweede taal aan te bieden en te doceren. Het is bij uitstek het Nederlands dat de sociaal-economische kansen van eenieder in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest versterkt.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Ik heb geen verdere vragen. Minister, ik bedank u voor uw antwoorden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.