Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Lokale besturen zijn deze maanden volop bezig – net zoals wij hier bezig zijn met onze begroting, budgetten en jaarplannen – met de opmaak van hun meerjarenplanning en budget voor de periode 2020-2025. Het zal de eerste keer zijn dat lokale besturen geen enveloppe toegewezen krijgen, specifiek voor het jeugdbeleid. De overheveling naar het Gemeentefonds heeft er namelijk voor gezorgd dat deze middelen uit Vlaanderen niet meer geoormerkt zijn voor Jeugd. Het zijn dus extra spannende tijden voor elk lokaal bestuur, elke jeugdraad en jeugdvereniging. Een beetje spanning kan geen kwaad, maar anderzijds hebben we in het verleden steeds onze bezorgdheid geuit over hoe dit verder vorm zou krijgen.
Ik las echter dat de jeugdraad in Aalst rond Halloween berichten rondstuurde als ‘RIP jeugbeleid’ en ook een mars voor het jeugdbeleid gepland heeft op 24 november. Dat beschouw ik toch als een uiting van grote bezorgdheid, alsof er geen middelen meer zouden worden vrijgemaakt voor het jeugdbeleid of er toch grote besparingen zouden zijn. Dat bezorgt me wat hartzeer. Dat was namelijk wat we in het verleden altijd in de besprekingen hebben meegegeven: we hebben geloof in en zijn ook voorstander van lokale autonomie, maar we willen wel de gevolgen van deze beleidsbeslissing om niet meer met geoormerkte middelen te werken, op een goede manier kunnen opvolgen. We willen nagaan wat de effecten zijn, want het is uiteraard niet de bedoeling om te snoeien of zware verschuivingen te veroorzaken in de middelen die bestemd zijn voor jeugdbeleid.
Daarom heb ik in het verleden meermaals aan voormalig minister Gatz gevraagd om een monitoring te organiseren, de zogenaamde nul- en eenmeting over het lokale jeugdbeleid. Minister Gatz gaf daarvoor het Instituut voor de Overheid van de KU Leuven de opdracht tot de studie ‘Eenmeting jeugdbeleid in lokale besturen. Lokaal jeugdbeleid in een nieuwe context van strategische meerjarenplanning’. De resultaten van deze meting zijn bekendgemaakt in respectievelijk 2014 en 2017. We bespraken ze in deze commissie al meermaals en formuleerden een aantal bedenkingen en bezorgdheden, want de resultaten waren niet altijd over de hele lijn rooskleurig. Er was vooral bezorgdheid over de eerder negatieve impact op het vlak van jongerenparticipatie in de gemeenten.
Wat betreft de monitoring van de andere gevolgen van de afschaffing van het decreet Lokaal Jeugdbeleid, onder andere op de effectieve ondersteuning van het lokaal jeugdwerk, verwees minister Gatz ons steeds naar de nieuwe vrijetijdsmonitor, die in januari van dit jaar werd voorgesteld tijdens het Cultuurforum 2020 in Vilvoorde en die ook online beschikbaar is. Iedereen die deze vrijetijdsmonitor al bekeken heeft, weet dat hij op zich wel boeiend is en fraai oogt, maar dat hij anderzijds jammer genoeg geen beleidsanalyse bevat en weinig informatie over het lokale jeugdbeleid. Ook de Vlaamse Jeugdraad heeft in zijn adviezen al meermaals gevraagd naar het opzetten van een gedegen monitoring van de kwaliteit van het lokale jeugdbeleid, inclusief de lokale middelen voor jeugdbeleid en jeugdwerk, en de evolutie daarvan. Ik citeer even uit zijn advies van januari 2019: “De huidige monitoringsinstrumenten – de lokale vrijetijdsmonitor, stads- en gemeentemonitor – komen hier niet aan tegemoet.”
In antwoord op mijn vraag van einde januari 2019 stelde minister Gatz: “De komende weken zal ik de administratie de opdracht geven om een tweemeting voor te bereiden. De meting zelf kan immers pas worden opgestart in 2020. (…) Hoe die tweemeting zich dan zal verhouden tot de lokale vrijetijdsmonitor, gaan we ook bekijken. (…) Daarnaast moet ook het project ‘Basismonitoring’ van ons departement, dat in 2018 van start ging, in de toekomst relevante cijfers genereren. Om tot een goed instrument te komen, is het belangrijk dat het jeugdwerk betrokken wordt bij dit hele project.”
Wat de concrete vraag betreft van de Jeugdraad om de beheers- en beleidscyclus (BBC) aan te passen, antwoordde minister Gatz: “Ik ben van mening dat we eerst moeten bekijken welke cijfers er nodig en wenselijk zijn. Het is hierbij belangrijk dat de administratie en de sector dit samen oplijsten. Op basis van die lijst kan dan bekeken worden welke cijfers reeds kunnen gegenereerd worden uit monitoringtools, databanken en onderzoeken. Pas als dit niet het verhoopte resultaat oplevert, komt voor mij een wijziging van de BBC in het vizier. Dus ik laat de deur zeker op een kier. Ik denk dat we het met de sector eerst nog grondiger moeten doorpraten, en dat zal dan uiteraard ook een gevolg zijn van het advies van de Jeugdraad.”
En over een evaluatie en bijsturing van de Vrijetijdsmonitor was het antwoord van de minister: “Ik geef echter toe dat het op dit ogenblik nog om brutocijfers gaat. We zullen dus met de administratie moeten ijveren om een akkoord te hebben met alle betrokkenen over hoe we die cijfers dan uiteindelijk gaan interpreteren en gebruiken. Misschien moeten we overwegen om daar ook wat wetenschappelijke hulp bij te vragen. Die optie laat ik open. Op dit ogenblik komen de cijfers binnen en ze zijn zeker bruikbaar. Ze zijn dan wel niet 100 procent vergelijkbaar met de vorige, maar dat komt ook omdat de VVSG zegt niet hetzelfde te willen doen als voorheen. Er is dus iets veranderd.”
Minister, ik heb ernaar verwezen dat wij die vergelijking en opvolging echt wel willen kunnen maken om het beleidseffect te kunnen inschatten en te kunnen bepalen hoe we daar verder mee aan de slag moeten.
Werd er al een opdracht gegeven voor het organiseren van de tweemeting? Zo ja, aan wie en zo neen, waarom nog niet? Wat was het resultaat van de door uw voorganger beloofde evaluatie, in samenwerking met de jeugdsector, van de BBC met betrekking tot jeugdbeleid en van de monitoringtools, zoals de vrijetijdsmonitor? Wat is uw standpunt met betrekking tot de monitoring van het lokale jeugdbeleid, zodat we de evolutie kunnen vergelijken ten opzichte van elkaar en in de tijd? Welke initiatieven zult u nemen om lokale besturen te sensibiliseren over het belang van lokaal jeugdbeleid?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel, collega Rombouts, voor uw toch wel belangrijke vraag.
Het is onze overtuiging dat het Vlaamse jeugdwerk maar zo straf is dankzij de lokale inbedding en de ondersteuning ervan door lokale besturen. De hervorming die de afgelopen jaren werd doorgevoerd om lokale besturen meer autonomie te bieden, is op zich een goede zaak, maar het is zeker belangrijk om te monitoren wat de impact daarvan is. Ik ben ervan overtuigd dat het in ene grote meerderheid van de gemeenten positief zal zijn, maar het is zeker ook belangrijk om dat goed op te volgen. Daarom is uw vraag ook zo belangrijk.
Mijn voorganger gaf de administratie inderdaad de opdracht om die tweemeting uit te voeren bij lokale besturen over de gehanteerde strategieën en samenwerkingen van jeugdambtenaren, jeugdschepenen en jeugdraden binnen de context van de strategische meerjarenplanning. De uitvoering daarvan is effectief nog altijd voorzien in 2020, omdat dat het ideale ogenblik is om de vergelijking te maken met de nulmeting en de eenmeting en omdat we aan de start staan van een nieuw strategisch meerjarenplan, voor de periode 2020-2025. Het is dus het ideale moment om de vergelijking te maken tussen het planningsjaar 2019 en het planningsjaar 2013, het jaar van de nulmeting.
Ik voorzie hiertoe middelen op het budget 2020 en geef de administratie de opdracht om het bestek en de gunning van de tweemeting voor te bereiden, met bijzondere aandacht voor de inspraak en beleidsparticipatie van kinderen en jongeren. Er wordt een stuurgroep voor het onderzoek samengesteld bestaande uit de belangrijkste actoren. Ik denk aan Bataljong, ik denk aan De Ambrassade, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), lokale besturen en dergelijke meer.
De Vlaamse Jeugdraad en de jeugdwerksector zijn inderdaad vragende partij voor een meer gedetailleerde monitoring van de uitgaven. Het vernieuwde stelsel van de beleidsvelden voor het strategisch meerjarenplan 2020-2025 gaat een stukje in op deze vraag door de oude en enige jeugdcode 0750 in het huidige strategische meerjarenplan 2014-2019 uit te breiden naar een bredere indeling. 0750 staat voor jeugdsector- en verenigingsondersteuning, 0751 voor gemeentelijke dienstverlening gericht op kinderen en jongeren, 0752 voor infrastructuur en faciliteiten ten behoeve van kinderen en jongeren en tot slot 0759 voor overige activiteiten met betrekking tot jeugd. Dat is een goede zaak, omdat er op die manier meer duidelijkheid en transparantie kan zijn, ook op budgettair vlak.
In verband met de evaluatie van de monitortool coördineert mijn administratie op dit moment de evaluatie van het project. Het is de bedoeling van de evaluatie om het gebruik van de lokale vrijetijdsmonitor te verbeteren en ervoor te zorgen dat lokale vrijetijdsdiensten hun gegevens correct en volledig blijven registreren. De monitor moet namelijk inzicht geven in de manier waarop gemeentebesturen lokaal vrijetijdsbeleid voeren.
De monitor zelf wordt door de jeugdsector inderdaad nog aanzien als ontoereikend. Ik zal ook in dialoog gaan om te kijken of we de monitor nog kunnen versterken of aanvullen. In de beleidsnota die we dadelijk zullen toelichten, is dat alvast geïntegreerd. Ik zal natuurlijk ook met de lokale besturen overleggen om na te gaan hoe we dat het best kunnen doen.
Er wordt trouwens ter ondersteuning van het verdere evaluatieproces een beroep gedaan op een extern onderzoeksbureau. De offerteaanvraag is al een tijdje geleden uitgestuurd. Ook de periode voor de aangeschreven kandidaten om offertes in te dienen, is net verlopen. De timing is misschien nog onder voorbehoud, maar we zullen wel trachten om de evaluatie in 2020 af te ronden, idealiter tegen de zomer.
Het doel moet zijn om monitoringinstrumenten te gebruiken die effectief een meerwaarde betekenen voor het jeugdbeleid. De evaluaties die vandaag aan de gang zijn of worden gestart, zijn er net om de instrumenten te optimaliseren.
De jeugdsector heeft ook een eigen traject ter zake. Ik zal met de sector bekijken hoe we al deze initiatieven het best op elkaar kunnen afstemmen om bij te dragen aan lokaal jeugdbeleid.
Mevrouw Rombouts, u hebt me ook gevraagd welke initiatieven ik zal nemen om lokale besturen te sensibiliseren in verband met het belang van een lokaal jeugdbeleid. Ik zal daar tijdens de voorstelling van de beleidsnota kort op ingaan. Het uitgangspunt is in elk geval dat het jeugdwerk per definitief lokaal is ingebed. Elke dag zetten jongeren nieuwe projecten op en elke dag ontstaan nieuwe noden en uitdagingen die het best op lokaal vlak kunnen worden beantwoord.
Een van de kernpunten is natuurlijk het label ‘kindvriendelijke steden en gemeenten’. De lokale besturen die dit label willen behalen, moeten aantonen dit te verdienen door over de verschillende beleidsdomeinen heen inspanningen voor hun jongste burgers te leveren. In uitvoering van mijn beleidsnota en van het Vlaams regeerakkoord zal ik dat traject zeker versterken. Ik zal ook het Vlaams Netwerk kind- en jeugdvriendelijke steden en gemeenten verder ondersteunen. Dat netwerk is een meerwaarde, want de werking is van onderuit ontstaan en stimuleert lokale besturen zich in te zetten voor een lokale invulling van het beleid en voor de uitvoering van het Kinderrechtenverdrag. Ook de actualisering van de jeugdmonitor is een belangrijk element om gemeenten en steden een instrument aan te reiken om jongeren en kinderen te bevragen over en inspraak te geven in tal van lokale thema’s die hen aanbelangen. Ik denk dan aan het vrijetijdsaanbod, wonen, ruimte, mobiliteit, veiligheid en dergelijke.
Tot slot wil ik natuurlijk nog even vzw Bataljong vermelden. We blijven deze vzw structureel ondersteunen in haar opdracht het voeren van een breed lokaal beleid voor kinderen te versterken. Hierbij gaat bijzondere aandacht voor de beleidsparticipatie van onze jongste inwoners.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik voel heel duidelijk uw ondersteuning om de monitoring serieus te nemen. U zegt duidelijk in lokale besturen te geloven. We willen die middelen doorgeven omdat de lokale besturen het dichtst bij de jongeren staan en zo het lokaal jeugdbeleid handen en voeten kunnen geven. Dit gebeurt dan heel gericht naar het jeugdwerk en naar de kinderen en jongeren in een gemeente.
De monitoring is belangrijk om vanuit de Vlaamse overheid te kunnen volgen hoe dit verder wordt vormgegeven en waar accenten worden gelegd. Omgekeerd denk ik dat het voor kinderen en jongeren die participeren, heel belangrijk is dat dit transparant is. Ze moeten zien waar de middelen zitten en wat de evolutie van die middelen is. Dat kinderen en jongeren hier in transparantie zicht op hebben, is op zich al een verplichting om een goed lokaal jeugdbeleid te kunnen uitbouwen. Het is belangrijk dat die middelen worden ingeschreven, onder meer in een beheers- en beleidscyclus. Ik vind die verfijning heel positief, want als alles onder een groot budget valt, kan het lokaal bestuur daar veel mee doen, maar is niets nog transparant. Ik vind het belangrijk dat er een gedeeltelijke opsplitsing is en dat de vergelijking met andere gemeenten of over de jaren heen kan worden gemaakt. Ik kan het belang van de monitoring niet genoeg onderstrepen.
Minister, ik heb begrepen dat ik in uw een medepleiters vind en dat u de sector heel duidelijk zelf bij het opstellen van de monitoringinstrumenten wilt betrekken. Ik vind dit zeer belangrijk.
Ik heb nog een vraag in verband met de vrijetijdsmonitor. We moeten nagaan op welke wijze we dit nog kunnen verfijnen. Als die monitoring interessanter wordt, is dat misschien een grote stimulans voor de lokale besturen om alles in te vullen. Ik merk dat nog niet alle lokale besturen dit invullen en ze beschouwen dit zeker niet als hun eerste prioriteit. Misschien moeten we eens nagaan op welke wijze we een grotere stimulans kunnen inbouwen om ervoor te zorgen dat de lokale besturen de monitoring effectief invullen, waardoor we dit kunnen opvolgen.
Minister, ik dank u voor uw blijvende sensibilisering ten aanzien van lokale besturen over het belangrijk van het lokaal jeugdbeleid.
De heer Anaf heeft het woord.
Voorzitter, die monitoring is essentieel. Tijdens de vorige legislatuur was naar aanleiding van de inkanteling van de sectorale subsidies in het Gemeentefonds in de jeugdsector en in heel wat andere sectoren bezorgdheid. Zouden er in de toekomst nog wel even veel middelen en aandacht naar de jeugdsector gaan? Het is dan ook belangrijk dit op te volgen.
De volgende weken zullen cruciaal zijn. We hebben dat in de meeste gemeenten gezien. Het was een lopende legislatuur en het meerjarenplan was gemaakt. De uitgaven voor jeugd zijn in de meeste gemeenten dezelfde gebleven. Bij ons, in Turnhout, hebben we de aan de jeugdsector opgelegde besparingen op eigen kosten gecompenseerd. Ik denk dat dit in veel gemeenten is gebeurd. Daar zat het probleem niet. De volgende weken worden echter inderdaad een uitdaging.
Ik heb zeer veel vertrouwen in de lokale autonomie en in heel veel schepenen van Jeugd. Ik ben er op zich dus redelijk gerust in dat er in heel veel steden en gemeenten evenveel of zelfs meer aandacht zal zijn voor Jeugd. Maar het is wel belangrijk om die monitoring goed te doen, want het kan echt niet de bedoeling zijn dat er op verschillende plaatsen echt een serieuze achteruitgang van dat jeugdbeleid zou zijn.
Eén ding heb ik hier nog niet gehoord, en daar wou ik toch even op wijzen, om het mee te nemen. Binnen het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing is er ook een onderzoeksproject rond financiële verhoudingen en de impact van verfondsing van de sectorale financiering op de lokale beleidsdynamiek. In dat onderzoek wordt onder andere bekeken of er verschuivingen zijn van bijvoorbeeld de jeugdsector naar andere sectoren. Men heeft al een eerste fase van dat onderzoek gedaan. Het onderzoek wordt gevoerd aan de Universiteit Antwerpen, bij professor Wouter Van Dooren. Ik heb van de onderzoekers begrepen dat ze ook de strategische meerjarenplannen die er nu aan komen, willen afwachten, alvorens hun eindconclusies te poneren. Zij gaan wellicht begin 2020 al die strategische meerjarenplannen, of toch een aantal daarvan, goed analyseren om te bekijken of er verschuivingen zijn gebeurd. Neem dat zeker mee. Misschien is er op die manier dubbel werk te vermijden, want dat zit voor een groot stuk mee in dat onderzoek.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Het belang van een sterk jeugdbeleid is hier al meer dan genoeg aangehaald. Ook de rol van de lokale autonomie mag niet onderschat worden. Ik denk dat ik een open deur intrap als ik dat nog eens beklemtoon.
Uit de meerjarenbeleidsplannen zal de komende weken duidelijk worden welke aandacht de lokale besturen aan Jeugd willen geven. Een doorlichting van die plannen zou ons heel nuttige informatie kunnen opleveren. Meten is weten en na kennisvergaring komt kennisdeling. Ik zou graag weten of er uit de analyses ‘best practices’ gehaald kunnen worden en ook gedeeld kunnen worden. De manier waarop één lokale overheid omgaat met jeugdbeleid, is niet noodzakelijk dezelfde als die van een andere. Het kan een leermoment zijn om tot een beter jeugdbeleid te komen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik ben het volledig met u eens dat het jeugdwerk in belangrijke mate lokaal is en dat het anders een stuk van zijn relevantie zou verliezen. Het is logisch dat we hier collectief bezorgd zijn over die lokale verankering en het engagement van lokale besturen daarvoor, uiteraard met respect – en daar ben ik, die tot voor kort nog schepen was, zeer gevoelig voor – voor de autonomie van de lokale besturen.
De monitoring is inderdaad van essentieel belang. Dat geldt niet alleen hier. Deze voormiddag nog hadden we een goed voorbeeld om te schetsen dat budgettaire keuzes niet in een leemte gebeuren. Uw collega, minister-president Jambon, heeft er kort naar verwezen dat Cultuur minder investeringen krijgt omdat Jeugd wat minder blootgesteld is aan de besparingen. Het bleek dus uw schuld te zijn dat de cultuursector wat afziet. We moeten proberen om dat type discussies ook op lokaal niveau te vermijden. Het is belangrijk om de monitoring af te stemmen op allerlei factoren. (Opmerkingen van Freya Perdaens)
Het spijt mij, collega, maar dat is wel wat de minister-president hier deze voormiddag gezegd heeft. Ik denk dat niemand het mij zal verwijten dat ik dat hier nog eens herhaal. Het is belangrijk dat de minister van Jeugd daarvan op de hoogte is.
Ik denk dat we een collectieve oefening moeten doen, en vandaar de vraag om de VVSG hierin te betrekken, maar ook om met collega Somers aan de slag te gaan om die bredere oefening te doen en de monitoring van het jeugdbeleid niet als een eiland te zien. Het gaat om alle vrijetijdssectoren en ook heel wat andere sectoren. De inzet en de middelen die vanuit het Gemeentefonds naar gemeenten en steden gaan, moeten goed opgevolgd worden. In welke mate bent u in overleg met uw collega Somers om dat op elkaar af te stemmen?
Minister Dalle heeft het woord.
Mijnheer Vaneeckhout, wat de budgettaire vraag betreft: ik zal daar kort op ingaan in het kader van de toelichting bij de beleidsnota. Het spreekt voor zich, als we het over het belang van monitoring hebben, dat dat ook samen moet worden bekeken met de minister die bevoegd is voor het binnenlands bestuur en het agentschap. We zullen dat goed met hen afstemmen. Dat gebeurt ook. Mijn administratie doet daar het nodige voor.
Mevrouw Perdaens, u hebt een heel belangrijk punt gemaakt, namelijk dat monitoring ook moet dienen om ‘best practices’ uit te wisselen. Dat is ook een van mijn taken, als minister bevoegd voor de jeugd, om dat de faciliteren. Bataljong heeft daar een centrale plaats in, om de ‘best practices’ die bestaan op lokaal niveau, ruimer bekend te maken, zodat de verschillende lokale besturen ook van elkaar kunnen leren.
Mijnheer Anaf, ik dank u voor uw suggestie om ook het onderzoek van het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing van de Universiteit Antwerpen op te volgen. We zullen dat zeker van nabij bekijken en dat in verband brengen met deze evaluatieoefening.
Mevrouw Rombouts, het is inderdaad heel belangrijk dat alle lokale besturen die vrijetijdsmonitor op een goede manier opvolgen. We zullen daar in de evaluatie die we doorvoeren en in het overleg dat we met hen hebben, de nodige aandacht aan besteden.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik denk dat elke euro die geïnvesteerd wordt in jongeren, een goede investering is. Om kinderen en jongeren op een goede manier te laten participeren, willen we hen maximaal betrekken bij heel onze samenleving, dus ook bij het beleid. Dat kan maar op het moment dat we transparantie creëren, ook rond de budgetten. Vandaar, minister, wil ik u tot slot nogmaals bedanken om ook in 2020 budgetten vrij te maken om die tweemeting te doen, zodat we het volgende jaar het debat effectief kunnen verder voeren op basis van de cijfers.
De vraag om uitleg is afgehandeld.