Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer Sanctorum heeft het woord.
Minister, eind oktober 2018 verscheen er in de media een bericht van enkele dierenartsen om geen kortsnuitige honden, de zogenaamd brachycefale rassen, meer te fokken. Het is niet de eerste keer dat een dergelijke oproep gebeurt.
Tijdens de vorige legislatuur heeft de toenmalige minister van Landbouw, Kris Peeters, een uitgebreide werkgroep de problematiek van inteelt, genetische aandoeningen en hypertypes bij rashonden laten onderzoeken en inventariseren. De bevindingen van de werkgroep waren alarmerend: teveel rashonden worden doorgefokt op te ver doorgedreven uiterlijke kenmerken. Vervolgens reglementeerde de minister van Landbouw de fokkerij van honden via het Fokkerijbesluit.
Organisaties of verenigingen die daartoe door de overheid erkend zijn, moeten allerlei maatregelen nemen zoals het uitvoeren van genetische testen, het ter beschikking stellen van onderzoeksresultaten of het vermelden van specifieke gegevens op het stamboek.
Minister, wordt erop toegezien dat de door het Fokkerijbesluit erkende organisaties en verenigingen alle bepalingen van het ministerieel besluit van 3 maart 2015 tot uitvoering van het Fokkerijbesluit van 19 maart 2010 met betrekking tot de fokkerij van honden nauwgezet uitvoeren en opvolgen? Wat zijn de bevindingen?
Wat is de stand van zaken inzake de genetische verschraling bij de pilootgroep van 21 hondenrassen waarvoor er maatregelen werden uitgevaardigd? Vergroot de genetische diversiteit bij de pilootgroep van 21 hondenrassen?
Bent u van plan om het uitgestippelde beleid uit te breiden naar andere hondenrassen? Zo ja, op welke wijze?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Het toezicht op de voor hondenfokkerij erkende fokkersverenigingen wordt door de administratie uitgevoerd zoals dat is bepaald in artikel 8 van het Vlaams Fokkerijbesluit.
De verenigingen worden gecontroleerd op het blijvend voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, het aanleveren van documenten en notulen van vergaderingen binnen de vereniging en het actualiseren van het technisch reglement ten behoeve van hun leden-fokkers. Elke erkende vereniging dient jaarlijks ook een activiteitenverslag in.
De belangrijkste bevindingen zijn dat de betrokken verenigingen effectief maatregelen hebben genomen om voor de 21 rassen waarvoor de genetische diversiteit in het gedrang was, de fokkerij te organiseren zoals in de regelgeving is bepaald.
Fokkerij komt in essentie neer op het centraal verzamelen van gegevens van fokdieren in een databank en het verwerken van die data zodat fokkers slimme paringscombinaties tussen vrouwelijke en mannelijke dieren kunnen maken en genetische afwijkingen worden beperkt.
De Vlaamse aanpak kan ook elders op bijval rekenen. De Koninklijke Maatschappij Sint- Hubertus (KMSH) bijvoorbeeld, de grootste fokkersvereniging in België, heeft haar leden uit de andere twee gewesten kunnen overtuigen om ook mee te stappen in dit verhaal. Het Waalse en Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben geen analoge hondenfokkerijregelgeving zoals bij ons in Vlaanderen, maar toch zien ze er het nut van in en zijn ze bereid om er zich vrijwillig aan te onderwerpen.
We zien hetzelfde trouwens ook gebeuren bij andere rassen dan die pilootrassen. Door wat we in gang gezet hebben, is het bewustzijn bij potentiële kopers van pups over alle rassen heen gestegen en is er een verwachtingspatroon gecreëerd aan de vraagzijde van de markt. De fokkers van hondenrassen, de aanbodzijde dus, voelen zich daardoor aangesproken. Zij geven nu zelf bij hun verenigingen aan wat de problemen bij hun specifieke ras zijn en vragen technische ondersteuning van hun vereniging voor het testen en voor de selectie van fokdieren waarmee men slimme combinaties kan maken. Ik kan dit alleen maar toejuichen.
Wat die 21 rassen zelf betreft, kan aan de hand van de evolutie van de indicatoren inteelt en verwantschap, berekend op basis van gegevens van 2008-2017, worden gesteld dat de genetische diversiteit van de 21 rassen niet verder afneemt, en dit niettegenstaande voor 7 van die rassen minder dan 50 pups per jaar in het stamboek worden geregistreerd. De wet van de grote getallen speelt daar uiteraard: hoe kleiner de populatiegrootte van een bepaald ras, hoe groter de uitdaging is om het ras gezond te houden. Het vergroten van de genetische diversiteit binnen een ras is een traag proces dat niet van vandaag op morgen beklonken kan worden, maar we gaan de goede richting uit. Dit bevestigt dat we hier de juiste keuze hebben gemaakt en dat we dit in de toekomst verder moeten uitbreiden.
De heer Sanctorum heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Het was wel leerrijk. Ik onthoud vooral dat, ten eerste, het Fokkerijbesluit wel degelijk wordt uitgevoerd en opgevolgd, en dat de aandacht daarvoor ook toegenomen is. Dat is dus een goede zaak.
Ik onthoud ook uit uw antwoord dat de genetische diversiteit bij die 21 hondenrassen niet afgenomen is. Ik concludeer daaruit dat ze ook niet toegenomen is. Dat lijkt me toch wel een aandachtspunt. Wordt het dan geen tijd, minister, om nog eens een studie over die inteelt en genetische diversiteit bij meer dan die 21 hondenrassen te laten uitvoeren? De vorige studie, van de KU Leuven, dateert van 2012. Ondertussen staan we 7 jaar verder. Het lijkt me wel interessant om vooral die effectieve populatiegroottes en dergelijke nog eens te herbekijken. Ik herinner me dat bepaalde rassen, onder andere het ras waarmee ik opgegroeid ben, de groenendaeler, een populatiegrootte kennen van ongeveer 40 dieren. Dat is natuurlijk bijzonder klein. Ik kan dus alleen maar hopen dat dit toegenomen is. Ik denk dat zo’n vervolgstudie misschien ook een aanzet kan bieden om meer te doen dat wat vandaag reeds gebeurt.
Ik herinner me dat indertijd eerst een lijst werd voorgelegd aan de fokkers van 58 rassen, met daarbij de erfelijke aandoeningen. Die lijst werd dan herleid naar 21. Het kan dus wel nuttig zijn om dat aantal van 21 te herbekijken. Ik denk zelfs dat het noodzakelijk is.
Een tweede zaak, minister, en het is niet de eerste keer dat dit aan bod komt: er zijn natuurlijk kwekers met fokdieren die ontsnappen aan de regels. Ik denk dan in de eerste plaats aan de kwekers/handelaars die importeren. Ik besef natuurlijk dat het Vlaamse Fokkerijbesluit vandaag alleen van toepassing is op de Vlaamse fokkers. Maar de meerderheid van de honden in Vlaanderen zijn van buitenlandse komaf. Is het daarom toch niet mogelijk om daar iets voor te bepalen, zodat we ook daar grip op kunnen krijgen? Ongetwijfeld zal daar namelijk ook inteelt gebeuren.
De heer De Croo heeft het woord.
Ik vind onze commissie heel interessant. Er komt een brede variatie aan bod van maatschappelijk ingebedde onderwerpen. Ik heb geen idee hoeveel honden er in Vlaanderen zijn. Ik weet wel – en dat is een beetje dramatisch – hoeveel honden en katten er jaarlijks geëuthanaseerd moeten worden omdat er onvoldoende opvangmogelijkheden zijn, een fenomeen dat we misschien ook eens nader moeten bekijken.
We hebben allemaal honden. Ik heb in mijn leven een collectie van herders – Duitse en Mechelse herders – gehad, labradors, rottweilers. Nu, met de kleinkinderen, zit ik op het niveau van de bordercollie. Deel uitmaken van het gezelschap van dieren is iets positiefs. Ik zie dat meer en meer dieren ook mee mogen als mensen van een zekere leeftijd opgenomen worden in bepaalde instellingen.
U hebt natuurlijk gelijk als u zegt dat het merendeel van die honden uit het buitenland komen. Professionele hondenkwekers nemen een derde of een vierde van de ‘productie’, als ik het zo mag zeggen, voor hun rekening. De bordercollie die ik heb – dat zijn overigens heel verstandige hondjes – komt uit Australië. De professionele kweker heeft ‘soesjes’, zoals men dat noemt, uit Australië gehaald om de gevaren van overdreven inteelt te milderen. We staan hier voor een maatschappelijk fenomeen. Mensen hebben graag gezelschapsdieren. Ik ben daar zelf ook bijzonder voor te vinden.
Wat echter vaak gebeurt, is dat mensen dieren antropomorfiseren. Dat is een zware fout die ik sommige dierenliefhebbers verwijt. Ze maken er kleine mensjes van. Dat mogen we de dieren niet aandoen. Ik vind dat we daarin een evenwicht moeten vinden en dat we de excessen redelijkerwijze moeten kunnen controleren. We moeten daarover een opinie hebben. Ik vind bijna niets ergers dan een menselijk wezen dat een dierlijk wezen onverdraaglijke of onwettige pijn aandoet.
Mevrouw Vermeulen heeft het woord.
Ik heb hier een tijdje geleden zelf ook al enkele vragen over gesteld. De problematiek blijft wel zeer precair. Ik vind dat de problematiek onderbelicht blijft. Zelfs dierenrechtenorganisaties richten zich nagenoeg uitsluitend op illegale honden of de commerciële fok van honden zonder stamboom en niet op rashonden met een stamboom.
Dat is zoiets dat echt binnen de wereld van die fokkersverenigingen kan blijven, waar wij zelf weinig toegang toe hebben. Ik ben zelf al een aantal keer naar studiedagen geweest van de Nationale Fokkerijcommissie. Als je daar als fokker naartoe gaat, krijg je een leerrijke uiteenzetting van de voorzitter, Arnold Jacques. Hij doet dat zeer correct en zeer goed en duidt de mensen zeer goed op problemen qua genetische diversiteit.
Ik stel me echter wel de vraag, minister, of het enkel de taak van de fokkerijverenigingen is om te blijven sensibiliseren. Moeten wij ook niet verder kijken? Het blijft namelijk een grote fout dat er enkel geëlimineerd wordt op basis van winnaarstypes. Met winnaarstypes bedoel ik de kampioenen of de erehonden op keuringen. Daarmee wil men per se blijven fokken. Die conventionele wijze van fokken met een elitepool is een fout die blijft bestaan in het fokkerijsysteem en ook bij vele kwekers. Niet iedereen gaat namelijk naar die studiedagen van de Nationale Fokkerijcommissie en van andere fokkerijverenigingen. Ik blijf me dus afvragen of de overheid op dat vlak dus niet sterker moet sensibiliseren.
U zegt zelf dat de ontwikkeling van het genetisch proces een traag proces is. Inderdaad, er moeten puppy’s geboren worden, die moeten groeien, die moeten zelf volwassen genoeg zijn om verder te kunnen kweken. Dat klopt. De overheid mag zelf echter ook niet verder vertragen. Daarom steun ik de vraag van collega Sanctorum om verder te kijken naar meerdere rassen en niet enkel vast te houden aan die 21 fiches, maar dat uit te breiden. Het is al een traag proces, wij mogen dat als overheid niet vertragen voor de andere rassen.
De gevolgen die sommige rassen ondervinden vanwege die doorgedreven fok op uiterlijke kenmerken, tasten ook de dierengezondheid en het dierenwelzijn enorm aan. Ik denk dat er inderdaad meer aandacht moet komen voor deze problematiek. Ik heb er zelf in 2017, als sensibilisering voor de maatschappij, een opiniestuk over geschreven met als titel ‘Mooie bolle ogen, platte snuit en korte poten’. Ik denk dat mensen die kennis hebben van die genetische problemen, die ook moeten delen. Dat blijft ook de taak van de overheid en niet enkel van de fokkerijverenigingen.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat we allemaal hetzelfde voor ogen hebben, namelijk zorgen dat die genetische diversiteit toeneemt. Laat me duidelijk zijn: als we niets gedaan hadden, was die genetische diversiteit achteruit gegaan. Er is inderdaad een trage evolutie en stagnatie. Ik maak me sterk dat dat positief zal evolueren.
Ik ben absoluut geen tegenstander van een nieuwe opvolgstudie. Ik vind dat een goede suggestie. Het enige wat we, denk ik, moeten bekijken, is of we dat dit jaar nog kunnen doen op de budgettenbegroting dan wel of dat iets is dat wat we moeten plannen voor volgend jaar. Ik neem dat dus zeker mee. Ik zal bekijken wat mogelijk is. Ik denk dat we ook kunnen leren uit die studie, zoals de vraag of dat al dan niet doorgetrokken moet worden naar andere rassen. Het gaat hier om pilootprojecten. Als die hun effect hebben, moeten we die doortrekken.
Het zwakke punt blijft inderdaad de buitenlandse fokkers waar we weinig vat op hebben. Ik denk dat we dat binnen Europa moeten bekijken. Ik denk dat collega De Croo terecht aanhaalt dat het iets internationaals is. Je zou binnen Europa tot een regelgeving kunnen komen, waar je dan ook meer vat op hebt. Het klopt dat de bewustmaking van de consument natuurlijk ook cruciaal is. Het is belangrijk om de fokker bewust te maken, maar ook de consument. Als de consument bewuster kiest voor een hond en goed weet wat er allemaal achter zit, wat de risico’s zijn en wat het mogelijke dierenleed is, dan ben ik ervan overtuigd dat de fokkers ook zullen volgen. We hebben op dat vlak al een stap gezet met wat we nu beslist hebben. Maar daar kan nog veel meer gebeuren. Als de markt vraagt, zal het aanbod daarop inspelen. Ik denk dat we op dat vlak nog veel werk hebben. Je kunt alles wel in regeltjes gieten, maar als de consument zich dat niet aantrekt en via allerlei andere kanalen aan honden kan geraken waar geen controle op is, dan is dat iets wat volgens mij heel moeilijk te controleren is. Je moet dat proberen uit te sluiten, maar dat is niet evident. We moeten op al die verschillende vlakken werken: een nieuwe studie op Europees niveau, die bewustmaking en verdere controle.
De heer Sanctorum heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw voornemen om deze studie uit te voeren. Dat zou een goede zaak zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.