Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de recentste cijfers inzake suïcides en suïcidepogingen in Vlaanderen
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, op 17 oktober laatstleden maakte het agentschap Zorg en Gezondheid de suïcidecijfers van het jaar 2016 bekend. Vlaanderen telde 1057 suïcides in 2016. Dat is nagenoeg evenveel als in 2015. Toen overleden 1051 personen door suïcide. Dat komt neer op bijna drie zelfdodingen per dag. Bijna drie op de vier van hen, 72 procent, waren mannen.
Het aantal pogingen tot zelfdoding bleef de laatste jaren stabiel in Vlaanderen. In 2017 zouden, volgens de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek van de UGent, 10.288 zulke pogingen zijn gebeurd. Dat zijn er 28 per dag. Meer vrouwen dan mannen ondernamen een suïcidepoging.
Het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie stelt als doel het aantal zelfdodingen tussen 2000 en 2020 met 20 procent te verminderen. Uit een tussentijdse evaluatie van het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), die de periode 2000-2014 beschouwt en die vorig jaar op 24 oktober uitvoerig besproken werd in de commissie, bleek dat de doelstelling voor de meeste leeftijdsgroepen al werd gehaald. Met de nu vrijgegeven cijfers wordt vastgesteld dat zowel bij mannen als bij vrouwen het aantal zelfdodingen sinds 2000 met 21 procent is gedaald.
Desalniettemin blijft suïcide in Vlaanderen de meest voorkomende doodsoorzaak bij jongeren en volwassenen tussen 15 en 49 jaar. Vanuit het beleid is suïcidepreventie al jarenlang een prioriteit, zo bewijzen onder meer het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie, de inzet op geestelijke gezondheid, en de Zelfmoordlijn 1813, die in 2017 een lichte stijging van het aantal oproepen registreerde. Uit de gesprekken met de Zelfmoordlijn blijkt dat gevoelens van eenzaamheid en gevoelens van zich onbegrepen voelen vaak als risicofactor tot het ondernemen van een suïcidepoging worden aangeduid.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag van 20 december vorig jaar gaf u cijfers met betrekking tot de regionale verschillen in suïcides en suïcidepogingen voor het jaar 2015. Daaruit blijkt dat de provinciale verschillen daaromtrent in dezelfde lijn bleven, namelijk hogere cijfers in Oost- en West-Vlaanderen dan in Limburg, Antwerpen en Vlaams-Brabant.
Minister, welke conclusie trekt u uit de meest recente cijfers met betrekking tot suïcide en suïcidepogingen? Plant u hieromtrent aangepaste maatregelen? Hebt u cijfers over de provinciale verschillen met betrekking tot suïcide en pogingen daartoe? Welke conclusies trekt u daaruit?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ook mijn vraag gaat over de nieuwe suïcidecijfers, nog altijd bijna drie per dag en vooral bij mannen. Het is de meest voorkomende doodsoorzaak bij jongeren en volwassenen tussen 15 en 49 jaar in Vlaanderen. Het Vlaams suïcidecijfer ligt nog altijd anderhalf keer hoger dan het gemiddelde binnen de Europese Unie. Het aantal pogingen bleef de laatste jaren stabiel. In de meest recente analyses van de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek lezen we dat er in 2017 ongeveer 28 pogingen per dag waren. Vooral vrouwen ondernamen een suïcidepoging.
Ook niet onbelangrijk is te stellen dat het aantal suïcides wellicht onderschat is. Het is bij een sterfgeval immers niet altijd duidelijk wat de doodsoorzaak is. Gaat het om een ongeval, om suïcide, om doding? Specifiek dat aandeel sterfgevallen door gebeurtenissen waarvan de intentie niet kan worden bepaald, is sterk gestegen. Op een aantal jaren tijd, tussen 2012 en2016, is dat aandeel van 16 procent naar 23 procent gegaan, terwijl we in 2006 nog op 10 procent zaten. Dat cijfer is mij dus opgevallen.
Minister, welke conclusies trekt u uit deze cijfers? We zien een daling, maar nog altijd een hoog cijfer. Welke verdere stappen wilt u ondernemen?
Er is zowel bij mannen als bij vrouwen een specifieke leeftijdsgroep waarbij we van een stijging kunnen spreken. Bij mannen gaat het over de groep tussen 60 tot 74 jaar. Ziet u daar een verklaring voor? Neemt u eventueel specifieke maatregelen voor die groep?
Bij vrouwen zien we een stijging in de groep van 16 tot 29 jaar. Ook daar heb ik dezelfde vragen. Ziet u eventueel een verklaring? Wilt u specifiek inzetten op die groep?
De doelstelling van 20 procent minder sterfgevallen door suïcide wordt wel degelijk gehaald. Maar als we ook rekening houden met de sterfgevallen waarvan de intentie niet gekend is, is de daling bij de mannen erg beperkt en is er bij de vrouwen zelfs sprake van een stijging. Dat is dus toch een groep waarover we even nader zouden kunnen spreken met u.
Hebt u zelf misschien al de vraag gesteld vanwaar die stijgende onduidelijkheid met betrekking tot het aandeel sterfgevallen door gebeurtenissen waarvan de intentie niet kon worden bepaald, precies komt? Gaat dat om specifieke omstandigheden waarin mensen het leven laten en waarbij het erg moeilijk is om te bepalen wat de intentie was? Het lijkt mij interessant om ook daarover even van gedachten te wisselen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, ondanks de daling blijven de cijfers inderdaad nog hoog en moet suïcidepreventie een prioriteit blijven in Vlaanderen. Het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie loopt nog tot en met 2020 waarbij alle acties die ondertussen zijn gestart, blijven lopen. Vanuit VLESP wordt steeds op zoek gegaan naar nieuwe methodieken en acties. Recentelijk heeft VLESP enkele nieuwe methodieken ontwikkeld die nu verder in Vlaanderen worden uitgerold en geïmplementeerd en waarvan kan worden verwacht dat ze een impact kunnen hebben op de vroege detectie en de aanpak van suïcidaliteit.
Het gaat hierbij onder andere om de twee groepstrainingen: mindfulness based cognitive training en de toekomstgerichte training, waarvan het onderzoek door VLESP heeft aangetoond dat ze een positief effect hebben door een vermindering in suïcidale gedachten en dat het ook op andere domeinen positief werkt, zoals de daling in depressieve stemming, hopeloosheid, piekeren, gevoelens van verslagenheid en vastzitten. VLESP start begin 2019 met opleidingen en intervisiemomenten om zoveel mogelijk hulpverleners in Vlaanderen op te leiden om deze groepstrainingen te geven.
Wij willen ernaar streven om in elke provincie in Vlaanderen jaarlijks één tot twee van die groepstrainingen te kunnen aanbieden aan suïcidale personen.
VLESP heeft in oktober ook de leidraad ‘Continuering van zorg voor suïcidale personen’ gelanceerd, en zal in 2019 samen met de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) deze leidraad binnen de geestelijke gezondheidsnetwerken verder uitrollen. Op deze manier moet de vervolgzorg voor suïcidale personen in elk netwerk een prioriteit worden.
Eind dit jaar start VLESP ook met de verdere ontwikkeling van de serious game voor jongeren.
Eind 2019 zullen de resultaten van de psychologische autopsiestudie bij 54- tot 60-jarigen bekend zijn. Die zullen ons handvatten geven voor meer gerichte acties naar deze doelgroep, die de voorbije jaren weinig tot geen positieve evolutie heeft gekend in de cijfers.
Voor de komende jaren plant VLESP de verdere ontwikkeling van nieuwe methodieken voor suïcidepogers en wordt er continu op zoek gegaan naar nieuwe acties voor universele, selectieve en geïnduceerde preventie.
Mevrouw Van den Bossche, in absolute aantallen zijn vergelijkingen moeilijker te maken omdat het bevolkingsaantal elk jaar toeneemt. Het is betrouwbaarder om met direct gestandaardiseerde sterftecijfers te werken. We merken dan in 2016 in vergelijking met 2015 een heel kleine stijging bij de mannen. Jaarlijks kunnen er altijd kleine schommelingen zijn die niet kunnen worden verklaard. Gezien over een langere termijn, is het duidelijk dat de cijfers bij de mannen een dalende trend kennen. Voor de leeftijdsgroep 60-74 jaar bij de mannen is in 2016 inderdaad een stijging te merken ten opzichte van 2015, maar ook hier kunnen we voor de jaarlijkse schommelingen geen verklaring geven. Het is uiteraard belangrijk dat we dit verder opvolgen.
VLESP is, wat de maatregelen betreft, momenteel een specifieke multidisciplinaire richtlijn aan het uitwerken voor de detectie en behandeling van suïcidaliteit bij ouderen. Die richtlijn zal zorgverleners in de ouderenzorg meer handvatten geven om suïcidaliteit vroegtijdig te detecteren bij ouderen, alsook meer gerichte handvatten geven voor de behandeling. De richtlijn wordt begin 2019 afgerond en zal ook in e-learnvorm via Zelfmoord1813 worden aangeboden aan hulp- en zorgverleners.
Voor de evolutie in de periode 2000 tot en met 2016 zien we bij de vrouwen een wisselend beeld. Voor de meerderheid van de leeftijdsgroepen zien we een daling. De sterkste daling, min 80 procent, doet zich voor in de leeftijdsgroep 35-39 jaar. In de leeftijdsgroepen 30-34 jaar en 85-plus zien we een status quo. In de jongste leeftijdsgroep, 15-19 jaar, en in de leeftijdsgroepen 45-49 jaar, 50-54 jaar en 65-69 jaar is er een stijging. Voor de stijging in de leeftijdsgroep 45-49 jaar, die ook bij de mannen te observeren is, is de eenheid voor zelfmoordonderzoek van de UGent dit jaar, zoals vermeld, gestart met een psychologisch autopsieonderzoek, om meer zicht te krijgen in de mogelijke verklaring van de ongunstige evolutie bij deze groep. Op die manier hopen we handvatten te krijgen om het beleid aan te passen en specifieke acties op te zetten voor deze doelgroep.
De stijging bij de 15- tot 19-jarige meisjes moet voorzichtig worden geïnterpreteerd omdat het hier, in absolute aantallen, om lage cijfers gaat. In 2016 waren er 18 meisjes ten opzichte van 5 in 2000. Daarbij kan een toename van 3 suïcides een groot verschil geven. Een verklaring van deze toename kan niet worden gegeven, maar ook hier geldt dat de kwetsbare groep van jonge meisjes goed opgevolgd moet worden. Jonge meisjes vormen een belangrijke risicogroep voor suïcidepogingen. Maatregelen voor deze kwetsbare groep zijn dus belangrijk. Een goede opvang van jonge suïcidepogers is cruciaal. De jongste jaren zijn vanuit onze organisatie met de terreinwerking ‘Zorg voor pogers’ al belangrijke initiatieven genomen, onder meer de app ‘On track again’, een folder voor jongeren en hun ouders, en KIPEO, een tool die de hulpverleners handvatten moet geven voor een eerste psychosociale opvang van de jongere na een suïcidepoging.
VLESP plant de komende jaren een verdere uitbreiding van de acties voor jongeren, onder meer de serious game, maar ook de ontwikkeling van hulpmiddelen voor jongeren en hulpverleners om suïcidaal gedrag bespreekbaarder te maken.
Cijfers moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Het is niet altijd duidelijk of het om een ongeval, een suïcide of een doding gaat. Als iemand sterft na een val, is het soms niet duidelijk of de overledene per ongeluk viel, zelf sprong of door iemand werd geduwd. Vaak kunnen speurders wel uitsluiten dat er een derde persoon bij betrokken was, maar kan er geen onderscheid worden gemaakt tussen ongeval of zelfdoding. Die onduidelijke gevallen worden samengebracht onder de noemer ‘sterfte waarvan de intentie niet kan worden bepaald’. Bovendien kan suïcide verdoken blijven en zo onder ‘ongevallen’ worden geklasseerd. Hoe groot dit ‘dark number’ is, kan onmogelijk worden ingeschat. Internationaal worden meestal enkel de suïcidecijfers gegeven zonder onbepaalde intenties, omdat het de enige zijn waarvan we echt met zekerheid weten dat het om suïcide gaat. Er moet altijd worden benadrukt dat het om een onderschatting gaat. Voor de volledigheid dienen de cijfers dus genuanceerd te worden en de ‘sterfte waarvan de intentie niet kan bepaald worden’ eveneens gerapporteerd.
In Vlaanderen stijgt de laatste jaren dit aantal niet-natuurlijke sterfgevallen waarbij de intentie niet kon bepaald worden. De suïcidecijfers als zodanig gerapporteerd beschouwen we als een minimum, de cijfers voor suïcide en onbepaalde intentie samen als een maximum. De werkelijkheid ligt daar allicht ergens tussenin.
Het agentschap Zorg en Gezondheid, dat instaat voor het coderen van de doodsoorzaken volgens internationaal vastgelegde afspraken – de ICD-10 codes van de Wereldgezondheidsorganisatie –, kan geen eenduidige verklaring geven voor de stijging van het aandeel sterfgevallen door ‘gebeurtenissen waarvan de intentie niet bepaald kon worden’.
Omdat er personen zijn die binnen het jaar meerdere suïcidepogingen ondernemen en hiervoor meer dan één keer worden aangemeld bij de spoeddienst, wordt er bij de registratie van suïcidepogingen een onderscheid gemaakt tussen de ‘person based rates’, namelijk het aantal personen dat een suïcidepoging ondernam per honderdduizend inwoners, en de ‘event based rates’, dit is het aantal suïcidepogingen per honderdduizend inwoners.
In West- en Oost-Vlaanderen was er in 2017 een stijging van de ‘event based rates’ ten opzichte van 2016. Beide provincies kenden een niet-significante stijging van 2,8 procent. In de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg was er in 2017 een niet-significante daling in de ‘event based rates’ van respectievelijk 2,3, 18,6 en 6,11 procent ten opzichte van 2016.
West- en Oost-Vlaanderen hebben de hoogste ‘event based rates’ voor suïcidepogingen in Vlaanderen in 2017. Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg hebben de laagste rates in Vlaanderen. De rates in West- en Oost-Vlaanderen zijn significant hoger dan die in Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg.
Om samen te vatten kunnen we stellen dat er op het vlak van zowel suïcide als suïcidepogingen een duidelijke oost-westverdeling is in Vlaanderen. In West- en Oost-Vlaanderen zijn de cijfers voor suïcide en suïcidepogingen duidelijk hoger dan in Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg. Deze verschillen zien we al langere tijd. Er is dus sprake van een duidelijke trend in Vlaanderen.
Het Vlaamse suïcidepreventiebeleid richt zich tot iedereen in Vlaanderen en probeert zoveel mogelijk kwetsbare personen in alle provincies te bereiken met zoveel mogelijk laagdrempelige methodieken.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat dit een heel belangrijk thema is en dat het ook goed is dat die gezondheidsdoelstelling er sinds een aantal jaar is. We hebben de gewoonte om hier op regelmatige basis een gedachtewisseling rond te organiseren, ook met VLESP. Ik weet niet of die in de komende tijd nog gepland kan worden, maar dan krijgen we toch meer inzicht in de methodieken waarnaar u hebt verwezen.
Aan de ene kant is het natuurlijk goed dat we de doelstelling van een daling van 20 procent gehaald hebben, maar elke suïcide en poging daartoe is er natuurlijk een te veel. Daarom is het ook goed dat er continu verdere opvolging is en dat er ook continu nieuwe methodieken en acties ontwikkeld worden, waarbij de gevoeligheid voor het thema en de deskundigheid errond verhoogd wordt bij heel wat groepen professionelen. Zo viel mij bijvoorbeeld op, minister, dat de ASPHA-lijn (Advies SuïcidePreventie voor Huisartsen en Andere hulpverleners), die initieel voor huisartsen bedoeld was, nu blijkbaar veel bekender geworden is dan een aantal jaren geleden en dus ook veel meer bevraagd is.
U bent nogal uitgebreid ingegaan op de verschillende categorieën en het is moeilijk om daar hier dadelijk verder op tussen te komen, dus ik ga uw antwoord verder in detail doorlezen. Wat natuurlijk wel blijft opvallen, zijn die regionale verschillen, waar u zelf een trend in ziet. Ik wil u echt oproepen om dat te blijven opvolgen en na te gaan wat de oorzaken ervan zijn en hoe dat aangepakt moet worden.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik sluit me aan bij dat laatste verzoek van mevrouw Schryvers, met name om toch heel goed te kijken bij verschillende groepen waar de oorzaken van een eventuele stijging zich kunnen bevinden. Ik weet dat er een plan is, maar misschien staat u er ook wel voor open om daar een specifiekere aanpak in te integreren, wanneer we merken dat die voor bepaalde groepen soelaas zou kunnen brengen, ook al is het plan lopende. Laten we dat vooral heel goed blijven opvolgen.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Collega’s, ik maak graag van de vraagstelling gebruik om even bij het thema en het antwoord van de minister stil te staan. Ik ga niet herhalen wat al gezegd is, maar ik wil wel even inpikken op de suggestie van collega Schryvers. Als we opnieuw een gedachtewisseling houden met VLESP – en ik ben de laatste om daar tegen te zijn –, dan lijkt het mij heel belangrijk dat we niet herhalen wat we al veel gezegd hebben. We moeten dan een specifieke invalshoek zoeken, die ons toelaat om al vooruit te kijken. Ik kijk daarvoor ook naar u, minister, want het huidige Vlaamse actieplan loopt weliswaar pas in 2020 af, wat vanuit het standpunt van een parlementaire legislatuur nog een eeuwigheid ver lijkt, maar dat is eigenlijk morgen. Als we niet, zoals in het verleden, de fout willen maken van een gat te laten vallen tussen het ene Vlaamse actieplan en het volgende, dan moeten we tijdig met de voorbereidingen starten en dan moeten we tijdig met de juiste mensen rond de tafel zitten, om na te gaan hoe dat het beste gebeurt. Een gedachtewisseling kan daarop focussen, denk ik dan.
Wat de cijfers betreft, hebben zowel uzelf als de collega’s gezegd dat daar geen significante stijgingen of dalingen in zitten. De fluctuaties die we wel waarnemen, zijn niet altijd eenduidig te verklaren. Ik kan alleen maar hopen dat de twee, nog altijd vrij recente initiatieven, enerzijds de multidisciplinaire richtlijn en anderzijds het model van ketenzorg, een verder gunstig effect zullen hebben.
Ik wil ook opnieuw van de gelegenheid gebruikmaken om er toch eens bij stil te staan dat professionals en vrijwilligers dagelijks ongelooflijk veel en ongelooflijk goed werk verrichten in dit domein. Ik denk dat we niet mogen stoppen met dat te herhalen.
Minister, ik heb nog een concrete vraag voor u wat VLESP betreft, de partnerorganisatie van de Vlaamse overheid op het vlak van de uitvoering en de wetenschappelijke onderbouwing van het Vlaams actieplan, waar u ook naar verwezen hebt. Als ik me niet vergis, dan is de beheersovereenkomst voor de volgende periode zo goed als afgerond maar nog niet finaal behandeld tijdens de ministerraad. Ik hoor graag de bevestiging dat dat zeker in orde komt, ook om de mensen die daar in hun job of in lopende projecten afhankelijk van zijn, te verzekeren dat er geen kink in de kabel is.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik kan collega De Bruyn alleen maar bijtreden wat de opvolging betreft hier in de commissie. De vraag kan gesteld worden of er een gedifferentieerde aanpak nodig is voor die grote verschillen tussen de provincies. Dat is een belangrijk punt dat aan bod zou kunnen komen tijdens die gedachtewisseling.
De suggestie van de heer De Bruyn wordt hier zeker ter harte genomen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Uiteraard zullen we ervoor zorgen dat de continuïteit bewaakt is, maar u weet ook dat het de ambitie is om een aantal zaken, conform het advies van het Rekenhof, meer te integreren. Er moeten dus twee bewegingen gebeuren.
U moet mij niet overtuigen van de verdienste van VLESP. Ik ben absoluut, zoals u, bezorgd dat de expertise kan worden geborgd.
Ik heb geen probleem met een hoorzitting of gesprekken die met een aantal mensen kunnen worden gevoerd. Ik heb daar eigenlijk ook niks over te zeggen. Ik vind de suggestie van de heer De Bruyn goed.
Het klopt inderdaad dat het traject voor het volgende suïcideplan vrij grondig en langdurig is, conform het decreet. Het is juist dat er een periode is geweest dat er geen echte dekking was door een nieuw plan, maar dat betekent niet dat de strategische opties niet werden volgehouden. Ik zal laten nakijken hoe ervoor kan worden gezorgd, indachtig het jaar dat ons te wachten staat, dat de continuïteit op het terrein in de voorbereidingen kan worden verzekerd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.