Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, tienerpooiers zijn al decennialang actief. Helaas, dit is geen nieuwe problematiek. Het is wel een probleem dat pas de laatste jaren in kaart is gebracht, onder meer door een onderzoek van Child Focus. Tienerpooiers verleiden jonge en vaak kwetsbare tieners, buiten hen uit in prostitutienetwerken. Meestal gaat dat stapsgewijs, waarbij slachtoffers eerst worden aangezet tot seks met de pooier, dan met diens vrienden, dan tot prostitutie en tot verkrachtingen.
Minister, twee jaar geleden hebt u samen met Child Focus de praktijk in kaart gebracht. Het rapport van dat onderzoek leest als een horrorverhaal. Er volgden engagementen en een actieplan: de regering zou voor opvang van de slachtoffers zorgen, inzetten op preventie om meisjes – en ook jongens, het gaat niet alleen om meisjes – weerbaarder te maken en de tienerpooiers hard aanpakken. Dit actieplan is uitgerold en wordt opgevolgd door een stuurgroep.
Er werden enkele gesloten opvangplaatsen gepland en ontheemdingstrajecten opgezet. De vraag vandaag is of die opvangplaatsen voldoende zijn in aantal en in aanpak. Child Focus trok vorig jaar aan de bel, hun analyse was hard: de strijd tegen tienerpooiers is helaas niet succesvol genoeg. De aanpak van de daders mist vooral een centrale aanpak. Het is te gecentraliseerd, zodat dossiers over de grenzen van de arrondissementen soms niet worden opgevolgd. Dat was toen de aanklacht, maar vandaag is dat nog steeds een pijnpunt. Een betere wisselwerking tussen zowel politie, justitie als jeugdhulp is cruciaal.
Voor de opvang van de slachtoffers is het van belang dat ze in aparte en afgezonderde locaties kunnen worden opgevangen. Ze moeten onvindbaar zijn. Het is heel belangrijk dat die tienerpooiers hen niet kunnen terugvinden, dat de pooiernetwerken hun klauwen ervan kunnen lossen. Het is ook belangrijk dat ze worden opgevangen op plaatsen waar zeker geen daders kunnen zitten. Die mogelijkheid moet absoluut worden uitgesloten. En vooral: de slachtoffers moeten weer op de been komen en een herstart, een nieuwe start in het leven krijgen.
Minister, tijdens een debat in de plenaire vergadering in februari gaf u een stand van zaken en kondigde u een aantal bijsturingen aan. Voor sommige zaken achtte u het toen te vroeg om te evalueren. We waren nog niet zo lang bezig, u had nog tijd nodig om daar uitspraken over te doen. We zijn inmiddels weer een half jaar verder. Ik hoop dat er ondertussen bepaalde zaken kunnen worden geëvalueerd. Helaas blijven die verhalen over tienerpooiers hardnekkig aanwezig. Je blijft verhalen horen in de media, maar ook in de sector over tienerpooiers die jongeren rekruteren, die aan de slag gaan, over meisjes en jongens die in de klauwen van die mensenhandelaars zitten. De vraag blijft dus of de Vlaamse en federale regeringen – dit is geen kwestie voor de Vlaamse Regering alleen – erin slagen die problematiek aan te pakken en in de kiem te smoren.
Minister, wat is de stand van zaken in de uitrol van het actieplan? Welke maatregelen zijn succesvol en welke niet? Welke bijsturingen hebt u nodig? Zijn er aanbevelingen vanuit de stuurgroep? Zijn er al zaken vastgesteld die kunnen worden aangepast? Op welke manier wordt de effectiviteit van de geboden hulp aan slachtoffers opgevolgd? Zijn er voldoende opvangplaatsen en slaagt de jeugdhulp erin de slachtoffers die ze opvangt, uit de klauwen van de pooiers te houden? Verloopt de aanpak van pooiernetwerken efficiënt? Werden er al netwerken van tienerpooiers opgerold en is er inmiddels een betere centralisatie van de strijd tegen deze mensenhandelaars?
Is er overleg geweest met de federale overheid en welke resultaten komen daaruit? Hoeveel slachtoffers werden er sinds de start van het actieplan gedetecteerd en hoeveel van hen werden er opgevangen? Bij hoeveel slachtoffers liep de hulpverlening inmiddels succesvol?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega Van den Brandt, tweeënhalf jaar na het lanceren van het actieplan voor een betere bescherming van slachtoffers van tienerpooiers, worden de acties op de vier domeinen die toen zijn uitgeschreven en ondertussen werden uitgewerkt, continu kritisch geëvalueerd. Dat is ook de bedoeling van een actieplan.
We moeten wel vaststellen dat er veel initiatieven zijn opgestart en dat er ondanks alle berichtgeving op de verschillende domeinen heel wat is gerealiseerd. Het is duidelijk dat de aanpak op basis van de ervaringen, dikwijls zelfs op maat van specifieke situaties, moet worden bijgestuurd. In deze problematiek is het duidelijk: er is geen ‘one size fits all’-aanpak mogelijk.
Op het vlak van preventie – eerste van de vier strategieën – werd begin januari 2017 de campagne ‘Laat je niet pakken’ uitgerold. Die campagne werd door Child Focus uitgevoerd met een brede focus, waarbij er op verschillende terreinen tegelijk wordt ingezet. Specifieke beroepsgroepen zoals hotelpersoneel, taxichauffeurs en straathoekwerkers, worden gericht gesensibiliseerd.
De website www.stoptienerpooiers.be werd op 17 januari 2017 gelanceerd, samen met brochures en postkaarten die op grote schaal werden verspreid. De campagnefilmpjes zijn via laagdrempelige en op jongeren gerichte onlinefora beschikbaar. Child Focus blijft het aanspreekpunt voor alle vragen over het fenomeen tienerpooiers. Op de website van die organisatie wordt de info op een heldere en vlotte manier verzameld en gepresenteerd.
Om te voorzien in voldoende en kwaliteitsvolle opvang en begeleiding van slachtoffers en tienerpooiers – tweede luik: protection – werd de opstart van de nieuwe leefgroep in Beernem met een capaciteit van negen meisjes geflankeerd door enkele bijkomende initiatieven. Er werd bij de uitwerking van dit vernieuwend aanbod gekozen om niet alleen in de leefgroepwerking, maar ook in de begeleiding van slachtoffers van tienerpooiers in verschillende gemeenschapsinstellingen te investeren in een sterk gefaseerde werking en een doorgedreven samenwerking met private partners van bij de aanvang van het verblijf in de gemeenschapsinstelling. Hiervoor werd het aanbod intensieve, kortdurende contextbegeleiding bij de private voorzieningen in april 2017 met 36 modules uitgebreid. In september 2017 werden 13 bestaande plaatsen van 2 private organisaties omgebouwd naar een meer beveiligend en fuguevermijdend aanbod.
Wat het derde luik betreft – vervolging – ligt het zwaartepunt bij de acties van politie en justitie. Door hun nauwe betrokkenheid in de stuurgroep met daarnaast ook afgevaardigden van de erkende centra mensenhandel, de gemeenschapsinstellingen en het private aanbod, wordt het belang van een effectieve vervolging van tienerpooiers benadrukt. Om hier nog sneller op in te kunnen zetten, wordt ook in de actualisering van het actieplan expliciet gekozen om de problematiek systematisch vanuit het perspectief van mensenhandel te benaderen.
De aanbevelingen inzake dit thema worden vanuit de stuurgroep rechtstreeks meegenomen naar de interdepartementale cel mensenhandel die het federale actieplan mensenhandel 2015-19 opvolgt, en waardoor een addendum aan het federale actieplan specifiek met betrekking tot minderjarige slachtoffers van mensenhandel werd opgenomen.
Inzake het vierde domein – samenwerking – zet het actieplan in op de samenwerking tussen het federale en het Vlaamse niveau, op de samenwerking tussen politie en justitie enerzijds en de hulpverlening anderzijds. Dit wordt onder meer vertaald in de creatie van een Vlaamse stuurgroep waar deze verschillende actoren in zetelen.
Om zowel de ondersteuning van de slachtoffers als de gerichte aanpak van de daders op te drijven, komen we samen met alle betrokken partners op basis van de hierboven geschetste evaluatie, niet alleen tot een verfijning van de bestaande acties op de vier domeinen, maar voegen we nog enkele cruciale acties toe. Die worden gebundeld in een geactualiseerd actieplan dat deze week ter bespreking aan de Vlaamse stuurgroep wordt voorgelegd.
Samen met alle betrokken partners komen we tot een actualisering van de acties op de vier domeinen, waarbij we nog sterker willen inzetten op de samenwerking van de verschillende partners in de ketenaanpak. Centraal in de actualisering staan de verdere uitbouw van het aanbod, de introductie van een objectiverend kwaliteitskader dat standaarden aanlevert inzake de aanpak van de slachtoffers, de ontwikkeling van een hulpprogramma zodat een aanbod op maat kan worden uitgetekend, en de centrale opvolging van de hulpverleningstrajecten van de slachtoffers.
Gezien de complexiteit van de tienerpooiermethodiek en de impact hiervan op de verschillende domeinen, is een goed afgestemde aanpak in nauwe samenwerking met de verschillende partners onontbeerlijk.
We concretiseren daarom de verschillende rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken actoren en de mogelijke verbindingen tussen de partners in een helder draaiboek. Inzake preventie blijft er een grote nood aan kennis over de problematiek, zowel op een breed maatschappelijk vlak als gericht naar de partners die het dichtst bij de potentiële slachtoffers staan. Daarnaast wordt gerichter ingezet op e-safety, het veilig omgaan met internet en sociale media en op gerichte preventie-instrumenten voor jongeren om hun weerbaarheid te verhogen.
Er is sinds het actieplan voorzien in bijkomend aanbod op maat van de slachtoffers van tienerpooiers, zowel in de gemeenschapsinstellingen als in het private aanbod. Die settings moeten naast beveiliging ook voldoende ruimte en rust creëren zodat de meisjes de banden met hun destructieve netwerken kunnen doorknippen. Door het uitwerken van een kwaliteitskader objectiveren we de kernelementen van de aanpak van slachtoffers en ontwikkelen we handvatten om die te evalueren en waar nodig bij te sturen. We merken ook dat er op de problematiek niet één sluitend antwoord bestaat en dat er steeds een aanbod op maat van het slachtoffer moet worden gezocht in overleg met de betrokkenen.
We willen in de vorm van een hulpprogramma aanvullend op de al genomen initiatieven op het vlak van beveiligde opvang, het aanbod verruimen en verbreden om zo te komen tot een voorzieningoverstijgend en gecoördineerd geheel van jeugdhulpverlening bestaande uit verschillende modules afgestemd op de hulpvraag die al dan niet gelijktijdig kunnen worden ingezet.
Bij Jongerenwelzijn voorzien we in een centrale opvolging door de verschillende actoren waarin het aanbod sociale diensten voor gerechtelijke jeugdhulp, de gemeenschapsinstellingen en de intersectorale toegangspoort verenigd zijn. Die gecentraliseerde aanpak zal ons beter in staat stellen om de individuele casussen op te volgen en bij te sturen en een zicht te geven op de ervaren lacunes in het aanbod, wat cruciaal is voor de operationalisering van het hulpprogramma voor de doelgroep.
De stuurgroep blijft op strategisch niveau de centrale spil voor de verdere samenwerking tussen de verschillende partners: een verdere concretisering en uitrol van de acties opgenomen in deze actualisering van het actieplan blijft de belangrijkste opdracht van deze stuurgroep, waarbij er aandacht is voor taakafbakening, samenwerking, kennisoverdracht en vorming.
Behalve de acties op Vlaams niveau, formuleren we vanuit de intensieve samenwerking met de FOD Justitie ook enkele aanbevelingen om de strijd tegen mensenhandel in het algemeen en het aanpakken van de tienerpooiers in het bijzonder nog efficiënter te kunnen voeren.
Sinds het actieplan ingevoerd werd, is er voorzien in bijkomend aanbod. Ik ga niet alles herhalen wat ik daarover al zei in antwoord op uw tweede vraag. Een langdurige ondersteuning en begeleiding op maat, en dit vanuit een partnerschap van verschillende organisaties waarbinnen een slachtoffer een traject kan lopen, is noodzakelijk om het aanbod veel beter af stemmen op de reële noden.
In dat actieplan zal ook de effectiviteit van het aanbod meer aan bod komen. Zoals ik al zei zullen we het Nederlandse kwaliteitskader ‘Aanpak van loverboy/mensenhandelproblematiek in de zorg voor jeugd’, opgesteld door de commissie aanpak meisjesslachtoffers loverboys/mensenhandel in de zorg voor jeugd als goede praktijk hanteren. Dit kwaliteitskader voor jeugdhulporganisaties die gespecialiseerde opvang en hulp bieden aan meisjesslachtoffers van loverboys/mensenhandel is gebaseerd op de kernelementen uit het Nederlandse actieplan ‘Hun verleden is niet hun toekomst’ en levert een bijdrage aan de optimalisering van de opvang van en hulp aan meisjesslachtoffers. Het biedt in de eerste plaats handvatten voor organisaties die de opvang en hulp vormgeven, maar het biedt ook een geobjectiveerd kader aan de samenwerkingspartners om zicht te krijgen op het hulpaanbod aan deze slachtoffers. Dit kader definieert de kernelementen van het specifiek en gespecialiseerd aanbod met onder meer aandacht voor veiligheid, een positief educatief klimaat, gezonde seksuele relaties en aandacht voor acute medische zorg en traumaverwerking, maar gaat ook in op de samenwerking binnen de keten en de nazorg.
Het uitwerken van een hulpprogramma voor slachtoffers van tienerpooiers, met binnen dit hulpprogramma een nauwe samenwerking tussen verschillende partners met elk hun specialisatie en expertise, moet het mogelijk maken om binnen het traject dat een slachtoffer loopt de ruimte te geven aan de verschillende aspecten die in het kwaliteitskader naar voren geschoven worden, en dit in een omgeving die tegelijk veilig en zorgzaam is. Dit hulpprogramma wordt momenteel uitgewerkt.
Wat de opvangplaatsen betreft, kan ik nog melden dat we in gesprek zijn met het private aanbod om een deel van de bestaande capaciteit om te bouwen naar beveiligende opvang. Hiervoor is momenteel een VIPA-dossier lopende, met het oog op effectieve ombouw tegen eind volgend jaar.
U had een vraag over de aanpak van de netwerken. De vervolging van de daders is uiteraard de bevoegdheid van het parket. We werken voor de aanpak van tienerpooiers nauw samen met de FOD Justitie en de Interdepartementale Cel Mensenhandel. In het geactualiseerde actieplan worden vanuit die intensieve samenwerking aanbevelingen opgenomen om de strijd tegen mensenhandel en tienerpooiers efficiënter te kunnen voeren. We merken ook dat de infoflux tussen de verschillende partners nog niet optimaal is en willen ook hier alle onduidelijkheden en leemtes verder opvullen. Ook de rol van de erkende centra mensenhandel willen we hierin verduidelijken. Vandaar dat ook het statuut van de minderjarige slachtoffers in die samenwerking op de agenda staat. Dit is bijvoorbeeld ook van belang om de noodzakelijke aandacht voor de juridische bijstand van de slachtoffers mee in de gaten te houden.
Op dit ogenblik vergadert de minister-president met het College van procureurs-generaal waarop de aanpak van tienerpooiers door Vlaanderen werd geagendeerd. Wat betreft de aanpak van de pooiernetwerken vragen we het College van procureurs-generaal de strafrechtelijke onderzoeken naar tienerpooiers te centraliseren zodat alle informatie over deze netwerken als het ware in één hand ter beschikking is. We vragen ook te voorzien in een aanklampende aanpak van zowel daders als slachtoffers van de tienerpooiers, zodat daders op geen enkel ogenblik gerust worden gelaten. Ten slotte proberen we om samen met de justitiehuizen een aangepaste opvolging in de strafuitvoering uit te werken.
We merken alleszins dat de verhoogde aandacht voor slachtoffers van tienerpooiers intussen ook op het gebied van vervolging zijn vruchten afwerpt. Niet alleen de tienerpooiers zelf maar ook hun klanten worden vervolgd. We kunnen deze volgehouden aandacht bij het parket alleen maar toejuichen.
Er is geen specifiek registratiesysteem om het aantal (minderjarige) slachtoffers van tienerpooiers bij te houden. In het geactualiseerd actieplan wordt binnen een heldere informatieflux opgenomen op welk moment deze trajecten geregistreerd zullen moeten worden en expliciteren we de rol van de erkende centra mensenhandel in het indiceren van het slachtofferschap tienerpooier.
Uit een ad-hocbevraging bij de gemeenschapsinstellingen en de units voor beveiligende opvang blijkt dat er een twintigtal slachtoffers van tienerpooiers begeleid worden. Daarnaast verblijven er ook veel meisjes met een vermoeden van slachtofferschap. Ook in andere settings verblijven er momenteel slachtoffers.
De centrale opvolging door alle actoren binnen Jongerenwelzijn en de registratie zal ons in staat stellen om een beter overzicht te houden en om de prevalentie van het fenomeen beter en accurater te monitoren.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, uw antwoord mocht voor mij op bepaalde vlakken iets gedetailleerder zijn. U zegt dat u het zult opvolgen, maar ik had specifiek gevraagd hoeveel meisjes er zijn, hoeveel meisjes we hebben kunnen weghouden bij de pooiers, hoeveel er zijn teruggegaan en hoeveel we uit het oog zijn verloren. Ik vraag dat niet per se om die aantallen te kennen, maar in het rapport van Child Focus sprak men van zestig meisjes vorig jaar – ik zeg dat uit het hoofd en kan me vergissen – die gedetecteerd waren. Mijn vraag is wat er met hen is gebeurd. Ik vermoed dat u dat toch moet weten. Zitten al deze meisjes nog in de hulpverlening? Indien niet, is dat omdat het niet meer nodig is of omdat ze verdwenen zijn? Hoeveel meisjes en jongens moeten we nog opsporen? Ik hoop dat u op dat vlak wat meer details kunt geven en niet enkel moet verwijzen naar de opvolging via de centrale registratie.
U zegt te gaan voor een aanklampende aanpak. Bij slachtoffers snap ik dat en hoop ik dat we heel aanklampend zijn en die meisjes en jongens niet loslaten. Bij de daders begrijp ik dat niet. Ik ga ervan uit dat als we tienerpooiers te pakken hebben, dat ze ook worden gestraft. Dat hoeft niet aanklampend te zijn. Het lijkt me evident dat er strafrechtelijke gevolgen zijn. Wat bedoelt u daar met die aanklampende aanpak? Dit zijn mensensmokkelaars en ik hoop dat er zonder enige twijfel hard tegen wordt opgetreden.
In die context wil ik opmerken dat ik deze week in de krant het woord 'tienerhoertjes' zag staan. Het is choquerend dat dergelijke terminologie wordt gebruikt, want minderjarigen zijn per definitie slachtoffers en worden uitgebuit door mensenhandelaars.
U verwijst naar Nederland dat u als voorbeeld zult nemen. Ik kan me vergissen, maar ik dacht dat er in Nederland veel meer wordt gewerkt met open opvang waarbij meisjes vrij zijn om te komen en te gaan. De handicap is dat ze vaak teruggaan. Een aantal hulpverleners zegt daar dat hun medewerking cruciaal is om het te laten slagen. Als we Nederland als voorbeeld nemen, zullen we dan ook dat type van open aanbod in België aanbieden of blijven we bij enkel gesloten opvang en ontheemdingstrajecten?
U zegt verder dat het opvolgen en bestraffen een federale bevoegdheid is. Ik ben het daarmee eens, maar die tienerpooiers gaan wel ergens rekruteren. Dat gebeurt blijkbaar vaak in de buurt van voorzieningen waar kwetsbare meisjes verblijven. Onze jeugdhulp wordt vaak heel gericht bezocht om te rekruteren. Als dat klopt, dan moet dat ondertussen duidelijk zijn en moeten er maatregelen worden genomen. In welke mate zijn er aanbevelingen vanuit het parket of vanuit justitie om ervoor te zorgen dat die daders veel minder voet aan de grond krijgen? Hoe worden onze voorzieningen versterkt om daarmee aan de slag te gaan en dat aan te pakken?
Dan nog een laatste kleine maar belangrijke vraag. Dit zijn tieners die op een gegeven moment 18 jaar worden. Wat gebeurt er als ze 18 jaar worden en ze niet meer onder de verplichte jeugdhulp vallen? Stel dat een jeugdrechter zegt dat een meisje of jongen absoluut moet worden weggehaald uit dat milieu en verplicht moet worden tot bepaalde hulp. Wat gebeurt er met hen als ze 18 jaar worden?
De heer Parys heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt heeft een interessante vraag gesteld, zeker over het Nederlandse model. Daar werken ze inderdaad met een open aanpak. Hebben wij al bekeken wat het beste werkt? De open of de gesloten opvang?
Bent u bereid om zoals in Nederland gebeurt door de Rapporteur Mensenhandel neppooiers in te zetten om meisjes te waarschuwen? In Nederland doen ze dat. Ik citeer uit een krantenartikel: "Gisteren bleek dat zeker 90 procent van de meisjes meeliep met een neptienerpooier. Met haar mannelijke collega lag dat aantal op 70 procent. Rapporteur Mensenhandel Herman Bolhaar zegt dat dit vooral ligt aan het gebrek aan voorlichting. Meiden denken: tienerpooiers zie ik alleen maar op televisie en in de grote stad, maar als je niet oppast gebeurt het onder je handen in je eigen omgeving omdat je het gewoon niet doorhad." Bent u bereid om te werken aan voorlichting?
We moeten ook eens samenzitten met de vertegenwoordigers van de media. Wat gisteren is verschenen op verschillende sites is inderdaad echt choquerend. Als er staat dat je klant bent van een tienerprostituee in plaats van slachtoffer van een tienerpooier, dan kan daar echt wel wat aan verholpen worden. Eerlijk gezegd dacht ik ook dat we al verder stonden. Als er contacten zijn met de Vlaamse Vereniging van Journalisten of dergelijke vraag ik u om dit toch eens aan te kaarten.
U hebt in de plenaire vergadering een aantal maanden geleden gezegd dat Facebook en Instagram wanneer ze prostitutie vereenvoudigen of faciliteren, zelf strafbaar zouden kunnen zijn. Is er iets dat we kunnen doen tegenover die platformen op sociale media waarop slachtoffers van tienerpooierschap via de tienerpooier effectief klanten zoeken?
Er is een centrale werkgroep en er wordt veel samengezeten, maar is er ondertussen al een echt centraal meldpunt tussen justitie, politie en hulpverleningsdiensten dat adequaat functioneert?
Ik wil ook nog iets zeggen met enige schroom, want dit dossier wordt in de eerste plaats opgevolgd door mevrouw Van den Bossche. Het laat me wel toe om onbevangen een aantal vragen te stellen, eerst en vooral over de bijsturing van het twee jaar oude actieplan. U zegt dat u hebt gekeken naar Nederland en dat u de effectiviteit van het aanbod belangrijker wilt maken. Ik had eerder in uw toelichting al genoteerd dat heel veel van de doelstellingen die u formuleert, heel procesmatig zijn. Ik blijf een beetje op mijn honger zitten hoe u die effectiviteit exact zult invullen. Op welke manier zult u effectiviteit meten? Ik link het ook aan een passage in het antwoord die me niet geheel duidelijk was, meer bepaald over de registratie van het slachtofferschap. Ik begrijp uit uw antwoord dat er vandaag niet wordt geregistreerd. Is het de bedoeling met de bijsturing om centraal te registeren? Is het dan bijvoorbeeld ook de bedoeling om een uitstroom op langere termijn te meten? Ik blijf op dat vlak op mijn honger zitten en had graag wat bijkomende toelichting gekregen bij de effectiviteit van het aanbod en de aanpak.
In maart 2018 hebt u na vragen aangegeven te willen onderzoeken of er een apart centrum voor de opvang van minderjarige slachtoffers van mensenhandel zou kunnen komen.
Payoke vraagt dat, net als Child Focus. Het bestaat in Nederland en in de Franse Gemeenschap. Minister, kunt u een update geven van het onderzoek dat u in maart 2018 hebt aangekondigd?
Ten slotte, in uw antwoord zegt u: 'We proberen om bijkomend capaciteit vrij te maken in de private jeugdhulp.' Er is een VIPA-dossier ingediend. Gaat dat dan over de budgetten die werden vrijgemaakt voor de Wingerdbloei, waar het ging over zes plaatsen, en voor Emmaüs, waar er zeven plaatsen zouden worden gecreëerd? Of is dat een ander dossier? Kunt u daarover wat meer duidelijkheid geven? En hoe zit het, met de dertien plaatsen die zijn voorbehouden, met de doorstroming vanuit de jeugdhulp? Is men het bij de jeugdrechtbank ondertussen 'gewoon' dat dit aanbod er is? Slaagt men erin om effectief daarnaar door te verwijzen? Hebt u daar zicht op? Zo ja, kunt u die bijkomende info geven?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, ik ben mij er zeer goed van bewust dat meerderen onder u zeer goede contacten hebben met diegenen in de hulpverlening waarover we het hier hebben.
Als ik spreek over de effectiviteit, dan is dat omdat ik merk dat er daarover discussie bestaat tussen de hulpverleners. Sommigen beweren dat de voorzieningen die wij daarvoor hebben betoelaagd en die daarvoor toch behoorlijk wat middelen krijgen, niet voldoende effectief zijn, dat zij betere competenties hebben en dat er meer op andere aspecten moet worden ingezet. Wie ben ik dan om te beslissen wat de juiste aanpak is? We proberen er een duidelijk zicht op te krijgen hoe we bij de experten, de mensen die er elke dag met hun voeten in staan en daarin dus toch de nodige autoriteit hebben, consensus kunnen bereiken over de aanpak.
Uiteraard kunnen wij aan die twee voorzieningen vragen stellen over de bezetting van de capaciteit enzovoort. Dat zal uiteraard zeer intensief zijn. Het is ook zo dat de vraag naar bijkomend aanbod zeker nog op de tafel ligt. Het is ons aanvoelen dat we moeten proberen de verschillende expertises in de hulpverlening toch ervan te overtuigen om te gaan voor een ketenaanpak en een eventuele combinatie van expertise, om te proberen via technieken in onze wereld van hulpprogramma's ervoor te zorgen dat die dingen financierbaar zijn en dat ze ook in de aanpak kunnen passen. We proberen met de betrokken partijen daarover het gesprek te voeren.
Om te weten of wat we doen, goed is, of dat het in de lijn zit van wat je het beste doet voor dit soort slachtoffers, is het ons aanvoelen, en het aanvoelen van het agentschap, dat we het best dat Nederlandse referentiekader hanteren. Nederland zet niet alleen in op open opvang, maar heeft ook gesloten opvang. Het is dus niet het ene of het andere. In een traject heb je fases waarbij je veel meer gestructureerd en gesloten werkt, en ook andere fases. Onze mensen vinden dat de aanbevelingen die daarover in Nederland zijn gemaakt, met de aanpak van loverboys en mensenhandelproblematiek in de zorg voor jeugd, het kwaliteitskader voor de organisaties die gespecialiseerde opvang en hulp bieden aan dit soort meisjesslachtoffers, met kwaliteitselementen op het niveau van de organisatie of op het niveau van het slachtoffer, een goed kader is om te toetsen of dat wat we operationaliseren, effectief de juiste insteek is.
Er is een tweede niveau van reactie. Het is mijn aanvoelen dat, om een goede ketenaanpak te hebben, we veel meer centraal trajecten moeten kunnen volgen en vasthouden, zowel aan de kant van de opvolging van de slachtoffers als aan de kant van de situatie van de daders en de pooiers in kwestie. Je kunt die continuïteit in dit soort heel specifieke situaties op maat – want elk dossier of elke situatie zal anders zijn – goed organiseren als er vanuit een helikopter inderdaad voldoende zicht is op wat er aan het gebeuren is en als de verschillende tussenkomsten in dat traject echt op elkaar kunnen worden afgestemd.
Mevrouw Van den Brandt, in verband met het openbaar ministerie en het meldpunt, ben ik er wél van overtuigd – en het is een uitdrukkelijke vraag die we hebben gesteld aan het college van procureurs-generaal, ik ken de uitslag van hun beraad niet – dat een centrale opvolging van de daders nodig is, onder meer precies om de redenen die u hebt aangegeven. Die gasten verplaatsen zich. We kunnen dat echt niet alleen vanuit een expertise op het niveau van het gerechtelijk arrondissement doen. We moeten dat bekijken. Want de mobiliteit is natuurlijk van die aard – de omgeving van de gemeenschapsinstellingen, het buitenland, enzovoort – dat ze om een centrale, goede opvolging vraagt, uiteraard in goed overleg met de parketmagistraten die daarvoor in de verschillende arrondissementen kunnen worden ingezet. We hebben die vraag ook gesteld, of het niet mogelijk is om dat centraal te organiseren of minstens op te volgen en die expertise daar ook te borgen.
Kleine voetnoot: uit de gesprekken die ik voer, blijkt dat dat in het zuiden van het land nauwelijks een issue is. Dat is heel eigenaardig. Vanuit de helikopter van het openbaar ministerie is het heel duidelijk het aanvoelen dat wij vanuit Vlaanderen vragende partij zijn. Maar in het zuiden van het land wordt dat zeker niet in dezelfde mate als een issue ervaren. Ik kan mij voorstellen dat dat ook de observatie is die Child Focus zal maken.
Als je weet dat je dit soort pooierschap enkel kunt aanpakken door er werkelijk zo kort op te zitten dat die betrokkenen ook weten dat er geen ontwijken mogelijk is, dan moet je toch proberen werk te maken van een centrale aansturing. Dat is de vraag die we daar uiteraard ook hebben gesteld.
Wat de websites betreft, hebben we de afspraak dat alles wat online is, ook mee wordt geobserveerd door Child Focus. We moeten nog horen in welke mate zij denken dat er nog meer mogelijk is dan wat ze op dit moment daaromtrent doen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, wat het verschil tussen centraal en aanklampend betreft, denk ik dat we elkaar gewoon verkeerd hebben begrepen. Ik zei dat ik het aanklampend aanpakken van daders vreemd vond, omdat je dan veronderstelt dat er nog een zekere vrijheid van beweging is, eenmaal er een dader is. Ik vind een centrale aanpak absoluut noodzakelijk. Dat is volgens mij een van de problemen die er in het verleden geweest zijn: in het ene arrondissement werd de informatie niet doorgegeven en op die manier was er misschien net te weinig aanpak. Laat het duidelijk zijn: ik ben absoluut voor een centrale aanpak. Dat lijkt mij de enige manier, aangezien die netwerken zich heel breed uitsmeren. In het verslag van Child Focus van twee jaar geleden stond heel duidelijk hoe die netwerken zich, door de verhoogde aanpak in Nederland, naar België begon te verplaatsen. Wij kregen dus een aantal Nederlandse netwerken op ons grondgebied, doordat er een aanpak was in Nederland.
Daarbij aansluitend denk ik dat, indien daar in Wallonië nog geen sprake van is, dat niet is omdat de problematiek zich daar niet voordoet, maar omdat men momenteel nog wegkijkt van de problematiek. Ik hoop dat het waar is dat het zich daar absoluut niet voordoet, maar dat lijkt mij heel ongeloofwaardig. Ik hoop dat er ook daar snel iets in gang komt. Maar dat is niet de bevoegdheid van dit parlement.
Minister, u zegt dat de ketenaanpak centraal moet staan. Dat lijkt me correct. Het is aan de experten en de betrokkenen op het terrein om de goede kwaliteitsvolle aanpakken voorop te stellen, welke dat ook zijn. Het is van belang dat we er vanuit de politiek voor zorgen dat er voldoende tijd en middelen zijn om daarmee aan de slag te gaan. De organisaties moeten de kans krijgen om ook eens te mislukken, om iets te proberen en vast te stellen dat het misschien niet de goede aanpak is. Maar ze moeten in ieder geval zoeken, ermee aan de slag gaan en proberen om zo goed mogelijk antwoord te bieden, op maat.
Ik eindig met een oproep. U hebt zelf gezegd dat u dit weekend met uw collega's van de Vlaamse Regering in conclaaf gaat voor de begroting. Ik hoop dat er ook hiervoor aandacht zal zijn, want het aanbod dat er momenteel is, is nog niet afgestemd op het aantal meisjes en jongens dat slachtoffer is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.