Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het gebruik van vrijheidsbeperkende en -berovende maatregelen
Vraag om uitleg over de kwaliteit van forensisch-psychiatrische zorg, naar aanleiding van de wanpraktijken van de afdeling Levanta
Verslag
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, in een verslag van de Zorginspectie over de zwaarbeveiligde afdeling Levanta in Zelzate, komen andermaal een aantal schrijnende praktijken naar boven. Eerder kwam deze afdeling al in opspraak over het hoge aantal afzonderingen. In 2016 al bracht de Zorginspectie een aantal pijnpunten aan het licht.
Ik heb u over diezelfde afdeling een vraag gesteld in mei van dit jaar. U gaf toen aan dat er binnen Vlaanderen wordt gewerkt aan een referentiekader voor hulp- en dienstverlening aan geïnterneerden, waarvan objectieve kwaliteitseisen deel zouden uitmaken.
We stellen vandaag in het rapport van de Zorginspectie vast dat er een incoherentie is tussen enerzijds de visietekst over de vrijheidsbeperkende maatregelen van het ziekenhuis en anderzijds het therapeutische model dat in Levanta wordt gehanteerd. Een aantal basisprincipes worden daar niet gerespecteerd, bijvoorbeeld het zo min mogelijk toepassen van vrijheidsberoving. In de praktijk start men vanuit vrijheidsbeperkende maatregelen, om die vervolgens af te bouwen. In de visietekst is net het omgekeerde opgenomen. Want daarin blijkt net dat vrijheidsbeperkende maatregelen – zo hoort het volgens mij ook, we hebben in dat opzicht hierrond al parlementair werk verricht – een ultimum remedium zijn en niet een vertrekpunt van de behandeling.
Wat ook opvalt, is dat niet alleen uit het verslag van de Zorginspectie pijnpunten naar boven komen, maar dat er toch ook wel getuigenissen zijn die dat bevestigen. Ik stel mij niet alleen vragen bij de praktijk, maar ook bij de cultuur die in zo’n instelling heerst, of minstens op zo’n afdeling, wat betreft incidentenmanagement. Ik heb het dan onder andere over de bespreekbaarheid bij het personeel zelf. In welke mate kan dat vrij worden besproken? Ik stel mij daar vragen bij.
We beseffen dat de doelgroep aan patiënten op die afdeling zeer specifiek is: het gaat om een zwaarbeveiligde afdeling voor geïnterneerde vrouwen. Dat bemoeilijkt de zaak natuurlijk. Het is voor de Zorginspectie bijvoorbeeld niet gemakkelijk om te vergelijken met veel andere afdelingen. Dat neemt echter niet weg dat intervisie tussen gelijkaardige instellingen en afdelingen in binnen- en buitenland wel mogelijk is.
Minister, welke beleidsmaatregelen hebt u ondertussen genomen? Want mijn vraag dateert van bijna een maand geleden. En welke stappen zult u nog ondernemen? Dezelfde vragen gelden voor de Zorginspectie en voor het agentschap Zorg en Gezondheid. Wat zullen ze doen en wat hebben ze al gedaan, onder andere naar aanleiding van deze vaststellingen?
Op welke manier kunnen we komen tot het werken vanuit een ethische visie, op zo’n manier dat die visie kan worden geïmplementeerd op een afdeling? Want met mooie woorden alleen komen we er natuurlijk niet. We moeten ook oog hebben voor de praktijk en voor de middelen die daar voorhanden zijn.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Het veelvuldig gebruik van vrijheidsbeperkende en -berovende maatregelen en het schenden van de privacy van de patiënten in Levanta, een forensische eenheid voor geïnterneerde vrouwen in een psychiatrisch centrum in Zelzate, maakte al onderwerp uit van uitgebreide verslaggeving in de media.
Eerder werd hierover ook al gesproken in onze commissie op 15 mei 2018.
Het gebruik van vrijheidsbeperkende en -berovende maatregelen staat hoog op de beleidsagenda. Op uw vraag, minister, doet de Zorginspectie een reeks thematische inspecties. In eerste instantie werden op alle kinderpsychiatrische afdelingen inspecties uitgevoerd, vervolgens ook in de jeugdzorg en gehandicaptenzorg. Daarna, vanaf 2019, volgt nog een inspectieronde over – opnieuw – vrijheidsbeperkende maatregelen in de volwassenenpsychiatrie.
Het verslag van de Zorginspectie hierover en het parlementaire debat dat hierop volgde, leidde tot onze betreffende maatregelen om de grondrechten van kinderen en jongeren bij vrijheidsberoving- en beperking in de kinderpsychiatrie te vrijwaren. Dat voorstel van resolutie werd intussen in de plenaire vergadering goedgekeurd.
Minister, welke concrete stappen werden er genomen op het vlak van de toepassing van vrijheidsbeperkende en -berovende maatregelen en het gebrek aan respect voor een aantal patiëntenrechten in Levanta? Wat was of wat waren de aanleidingen tot deze inspecties en initiatieven? Hoe zal de verdere opvolging van de door Zorginspectie vastgestelde knelpunten in Levanta door het agentschap Zorg en Gezondheid concreet verlopen en welke termijnen hebt u hieraan verbonden? In welke mate zullen ook forensische afdelingen worden geïnspecteerd in het kader van de aangekondigde thematische inspecties? Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van onze bovengenoemde resolutie?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Forensisch-psychiatrische zorg is een belangrijk element in een volwaardig zorglandschap. Dat we geïnterneerden gepaste zorg geven, al dan niet in een gesloten setting en met oog voor het risicogehalte van de betrokkenen, is belangrijk.
Zoals de collega’s hebben gezegd, zijn er de afgelopen weken een aantal wanpraktijken aan het licht gekomen. Levanta heeft heel sterk in de kijker gelopen, op een niet zo positieve manier. Er werden verhalen bekendgemaakt van afluisterpraktijken, overdreven fixaties, afzonderingen en andere onmenselijke behandelingen. Dat berust enerzijds op getuigenissen van betrokkenen, maar ook de Vlaamse Zorginspectie heeft in een eerder verslag al gewag gemaakt van dergelijke wanpraktijken.
Uit dat verslag van 2016 komen een aantal zaken naar boven. Zo blijkt dat de expertise van zowel de betrokken afdeling als de Zorginspectie met betrekking tot forensische zorg in opbouw is. Die vaststelling van de Zorginspectie is intussen twee jaar oud. Ik ga er dan ook van uit dat er intussen met de nodige urgentie gevolg aan werd gegeven. Wat in dat verslag stond, was geen detail. Er stond in dat verslag ook dat de kwaliteit van de zorg en vooral de mensenrechten van de betrokken patiënten geen uitstel verdragen. Dat behoeft geen extra toelichting.
Uit hetzelfde verslag blijkt ook dat een referentiekader voor forensisch-psychiatrische zorg ontbreekt. De collega’s zijn daar al op ingegaan. Het verslag spreekt zelfs over een spanningsveld tussen de mensenrechten en de behandelvisie en roept op tot een maatschappelijk debat hieromtrent, gebaseerd op wetenschappelijke onderbouw. Tot slot maant het inspectieverslag aan tot het uitklaren van het delicate evenwicht tussen agressiemanagement en vrijheidsbeperkende maatregelen.
Naast deze concrete aanbevelingen uit eerdere inspecties rijst ook de eeuwige vraag of in die voorziening alles aanwezig is om het waar te maken. Is daar voldoende personeel? Heeft het personeel de juiste vormingen en opleidingen genoten? Is de infrastructuur ertoe geschikt om dat op een goede en gepaste manier te doen?
Minister, welke stappen hebt u sinds het inspectieverslag van 2016 gezet om de expertise bij de Zorginspectie te versterken? Welke stappen werden ondernomen om de expertise op het terrein te versterken, om ervoor te zorgen dat ze hiermee aan de slag kunnen gaan? Welke opleidingen, intervisies, onderzoek enzovoort werden opgezet?
Welke stappen werden gezet om tot dat referentiekader te komen? Hoe zal dat kader worden geëvalueerd en eventueel bijgestuurd?
Welke stappen hebt u gezet om het maatschappelijk debat op gang te brengen? Er is inderdaad een spanningsveld tussen mensenrechten en behandelvisie. Dat staat er ook zo in. Maar het is van belang dat we dat onderbouwen en dat we voor materiaal zorgen om mee aan de slag te gaan. Hebt u wetenschappelijke onderbouw besteld of laten opmaken, zodat het debat goed gevoed kan worden gevoerd?
Welke inspecties werden uitgevoerd of staan nog gepland sinds deze zomer, heel specifiek op de afdeling in Zelzate?
Welk overleg is er met de federale overheid geweest met betrekking tot de forensisch-psychiatrische zorg in het algemeen en specifiek bij Levanta? Welke maatregelen zullen er nog worden genomen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, zoals ik al herhaaldelijk heb gesteld, deel ik uiteraard de bezorgdheid met betrekking tot de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregelen binnen de geestelijke gezondheidszorg. De Zorginspectie werd en wordt binnen meerdere sectoren geregeld geconfronteerd met het gebruik van allerlei vormen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Aangezien de impact hiervan groot is op de kwaliteit van leven bij diegenen op wie ze worden toegepast, en wegens de risico’s voor de betrokken medewerkers, hebben wij hierrond een concrete actie opgenomen in de beleidsbrief 2015-2016, namelijk: “Met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen zal een thematische inspectie worden opgezet in de verschillende betrokken sectoren.”
In uitvoering hiervan koos de Zorginspectie voor een sectoroverschrijdende inspectieronde die over meerdere jaren wordt uitgerold. Zoals jullie weten, werd eerst ingezoomd op minderjarigen en was de kinder- en jeugdpsychiatrie als eerste sector aan de beurt. Die inspectieverslagen hebben we eind vorig jaar vrijgegeven. De volledige inspectieronde voor minderjarigen wordt afgerond in 2018. En in een volgende fase, vanaf 2019, volgt een inspectieronde over vrijheidsbeperkende maatregelen in de volwassenenpsychiatrie.
In navolging van het actieplan vrijheidsbeperkende maatregelen, dat naar aanleiding van deze thematische zorginspectieronde op de kinderpsychiatrische afdelingen werd gelanceerd, zijn er dit jaar reeds verschillende acties ondernomen. Het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) werkt momenteel in opdracht van de Vlaamse Regering aan de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de geestelijke gezondheidszorg. Die richtlijn zal eind 2018 worden gefinaliseerd en zal gefundeerd zijn op de laatste nationale en internationale wetenschappelijke inzichten. Die richtlijn zal een van de basisdocumenten voor het referentiekader vrijheidsbeperkende maatregelen vormen. Het referentiekader zal evenwel breder en concreter zijn en de richtlijn waar nodig verder concretiseren of een aantal principes vooropstellen waar vandaag de dag mogelijk nog geen wetenschappelijke evidentie rond bestaat wegens het ontbreken van wetenschappelijk onderzoek ter zake.
Daarnaast heeft de Vlaamse overheid in middelen voorzien om de kinderpsychiatrische diensten, maar ook de bredere residentiële jeugdhulp, in staat te stellen om op basis van een eenvoudige subsidieaanvraag bouwkundige ingrepen te realiseren om getrapte zorg mogelijk te maken en preventief te kunnen werken om agressie op de afdelingen te voorkomen. De oproep hiervoor wordt uiteraard dit jaar nog verstuurd. In overleg met de sector, beroepsgroepen en ervaringsdeskundigen wordt momenteel een uniform begrippenkader gefinaliseerd en het referentiekader met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen wordt verfijnd. Het is de bedoeling dat dit referentiekader nog dit jaar wordt afgerond. Ten slotte wordt er nog deze maand gestart met de opmaak van een gemeenschappelijke registratie.
De Zorginspectie heeft de voorbije jaren steeds meer expertise opgebouwd met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen. Daarnaast heeft de Zorginspectie mee geparticipeerd aan en concrete input geleverd voor de ontwikkeling van dat referentiekader rond vrijheidsbeperkende maatregelen. De Zorginspectie neemt ook deel aan de stuurgroep die belast is met de ontwikkeling van de multidisciplinaire richtlijn over de vrijheidsbeperkende maatregelen. Daarnaast heeft de Zorginspectie haar expertise in forensisch-psychiatrische zorg versterkt, onder meer door bezoeken aan Waalse forensische settings in het najaar 2017, door een bezoek aan de East London Foundation Trust, een vooruitstrevende organisatie op het vlak van kwaliteit van zorg, met specifieke voorbeelden met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen en met betrekking tot forensische zorg in het voorjaar van 2018, alsook door het leveren van concrete input voor het referentiekader forensisch-psychiatrische zorg en het participeren aan de ontwikkeling van dat referentiekader.
Ik kom tot de specifieke situatie van Levanta. Op 14 juni 2018 heeft de Zorginspectie de afdeling Levanta van het psychiatrisch centrum Sint-Jan-Baptist bezocht naar aanleiding van de berichtgeving eind april 2018. In dit artikel werd de behandeling van patiënten op de afdeling Levanta ‘onmenselijk’ genoemd. Het artikel maakte meer specifiek gewag van mistoestanden op het vlak van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen, het gebrek aan respect voor een aantal patiëntenrechten, de beperkingen betreffende de bezoekregeling en de onvoldoende toegankelijke ombudsfunctie. Gezien de ernst van deze klachten werd er beslist om een specifieke klachtinspectie te laten uitvoeren door de Zorginspectie.
In opvolging van dit inspectiebezoek vond er op 24 augustus 2018 een overleg plaats tussen de vertegenwoordigers van het agentschap Zorg en Gezondheid, de Zorginspectie, de federale overheid en de voorziening. Tijdens dit overleg werden de vaststellingen in het inspectieverslag besproken met de directie en de bestuursleden van de organisatie en werden er ter opvolging van de inspectie een aantal afspraken gemaakt. Er werd een officiële aanmaning bezorgd aan de voorziening met de vraag een verbetertraject op te starten. De voorziening rapporteert hierover tussentijds aan het agentschap Zorg en Gezondheid en de Zorginspectie controleert, waar aangewezen, de opvolging.
Er wordt verwacht dat de raad van bestuur in de loop van de maand september een formeel engagement uitspreekt om dit verbetertraject te steunen en uit te voeren. Ondertussen heeft men in Levanta een aantal verbeterfiches opgemaakt die ze met het agentschap Zorg en Gezondheid hebben gedeeld. Zo zal er bijvoorbeeld een ‘peer support group’ rond vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgericht. Die ‘peer support group’ bestaat enerzijds uit medewerkers van Levanta en anderzijds uit externe medewerkers die een bijzondere ervaring hebben opgebouwd in crisiszorg, met geïnterneerden of bij het uitwerken en implementeren van een beleid over vrijheidsbeperkende maatregelen.
De eerste ‘peer support group’ zou een dezer dagen moeten plaatsvinden en tegen eind 2018 haar werk moeten hebben afgerond. Indien de voorziening onvoldoende gevolg geeft aan de gevraagde opvolgingspunten zal het agentschap Zorg en Gezondheid overgaan tot de schorsing van de erkenning van de afdeling Levanta. Het agentschap Zorg en Gezondheid zal de federale overheid tijdens deze procedure overigens blijven informeren.
Ik wil hierbij toch even benadrukken dat, gezien de specificiteit van de doelgroep van Levanta, een vergelijking tussen de werking van dergelijke afdeling en de afdelingen uit reguliere werkingen van een psychiatrisch ziekenhuis moeilijk te maken valt. Gezien de specificiteit van hun doelgroep, met een mate van gevaar voor zichzelf en voor derden, die niet vergelijkbaar is met de reguliere psychiatrie, lijkt een bijzondere aanpak verantwoord en onvermijdelijk. Anderzijds is er inderdaad het spanningsveld tussen de werking van een specifieke forensische – gesloten – afdeling als Levanta en de huidige, algemene principes inzake vrijheidsbeperking en patiëntenrechten. Dit neemt niet weg dat het afzonderings- en fixatiebeleid kritisch moet worden geëvalueerd om aan iedere gebruiker verantwoorde en kwaliteitsvolle zorg te verstrekken.
Het klopt overigens dat het verslag van de Zorginspectie van 2016 vermeldde dat er geen geluidstransmissie zou zijn geïnstalleerd in de bezoekersruimte en dat privégesprekken tussen de patiënt en de bezoeker mogelijk zouden zijn. Dit was toen vastgesteld via een gesprek met een medewerker. Tijdens het inspectiebezoek van 14 juni 2018 werd uitgebreider ingezoomd op de mogelijkheid tot het afluisteren van gesprekken en werden dus door de inspecteurs objectief een aantal knelpunten vastgesteld.
De inspectieverslagen van de Zorginspectie op de afdeling Levanta tonen aan dat het evenwicht tussen enerzijds het beperken van vrijheden en anderzijds de rechten van de patiënt constant moet worden bewaakt en desgevallend bijgestuurd. Het is niet altijd even gemakkelijk te bepalen hoe dit delicate evenwicht moet worden bepaald. De criteria die bewaken dat dit evenwicht niet wordt geschonden, moeten constant worden geëvalueerd op basis van nieuwe vaststellingen, wetenschappelijke literatuur, enzovoort.
Het is duidelijk dat een ziekenhuisbreed beleid rond vrijheidsbeperkingen niet volstaat voor de specifieke praktijk op afdeling Levanta. Het gehele zorgprogramma forensische zorg van het ziekenhuis vraagt om een specifiek uitgeschreven strategie en beleid. Voor de praktijken van beluisteren van privégesprekken bestaat evenwel geen rechtvaardiging, en de administratie heeft dan ook formeel gevraagd om het afluisteren en de mogelijkheid tot afluisteren van privégesprekken onmiddellijk te stoppen. Het ziekenhuis moet binnen de aangegeven termijnen voldoen aan gevraagde remediëringen om zo de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de zorg te garanderen, waarbij het vereiste respect voor de menselijke waardigheid, bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de goede klachtbehandeling en het verstrekken van voldoende informatie aan de gebruiker en iedere belanghebbende uit zijn omgeving wordt gewaarborgd.
Zoals reeds aangehaald, zijn we momenteel intensief bezig om de referentiekaders voor forensisch-psychiatrische zorg en voor vrijheidsbeperkende maatregelen te finaliseren. Hierin zullen criteria ter evaluatie worden opgenomen. Ook de ontwikkeling van de multidisciplinaire richtlijn rond vrijheidsbeperkende maatregelen door het Steunpunt WVG is in haar laatste fase en we hopen die eind dit jaar af te ronden. De referentiekaders en de multidisciplinaire richtlijn worden in tussentijd intensief afgestemd zodat ze complementair zijn. Die instrumenten zullen een basiskader bieden voor de voorzieningen om kwaliteitsnormen te bepalen waaraan ze moeten voldoen voor hun zorgorganisatie. Die referentiekaders zullen ook een maatstaf bieden waartegen de sector zelf en de overheid de werking en praktijk van verschillende forensische-psychiatrische voorzieningen zullen kunnen afzetten.
Ik zal nog even wat dieper ingaan op de planning van de ontwikkeling van het forensisch-psychiatrische referentiekader. Het agentschap Zorg en Gezondheid werkt momenteel met een panel van experts aan een duidelijk kader met eisen over hoe onder andere patiëntenrechten en vrijheidsbeperkende maatregelen moeten worden toegepast in een forensische en gesloten context.
De ontwikkeling van dit forensisch-psychiatrisch referentiekader vindt plaats in drie verschillende fases: residentieel, ambulant en de gevangenis. Initieel ligt de focus op de residentiële en ambulante setting. De forensische geestelijke gezondheidszorg binnen gevangenissen wordt nu nog niet opgenomen. In een latere fase zal dit wel verder worden uitgewerkt. Tegen eind 2018 verwachten we het kader voor de residentiële en ambulante setting klaar te hebben. Voorzieningen, waaronder Levanta, hebben dan een half jaar de tijd om aan die eisen te voldoen. Dat kader kan continu worden bijgestuurd en geactualiseerd.
Ik ben ten slotte blij dat er bij de vragen ook verwezen is naar de federale collega’s, aangezien zij inderdaad mee bevoegd zijn. Zij waren dan ook aanwezig op het overleg op 24 augustus 2018 samen met Levanta. Wij zullen hen ook verder op de hoogte houden. De problematiek met betrekking tot mensen met een interneringsstatuut en de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregelen is ook meermaals aan bod gekomen tijdens de interkabinettenwerkgroep (IKW) van de taskforce geestelijke gezondheidszorg (ggz). Naar aanleiding van Levanta zullen wij het nogmaals agenderen.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Ik volg u wanneer u zegt dat vergelijken moeilijk is. Ik heb dat zelf ook in mijn vraagstelling aangehaald. Ik begrijp dat dat een moeilijkheid is. Als je moet werken aan een referentiekader of als je inspecties moet uitvoeren in zo’n afdeling met een heel bijzondere patiëntenpopulatie, is het niet gemakkelijk om daar zomaar één lijn in te trekken.
We moeten elkaar er niet van overtuigen dat het inderdaad altijd zoeken is naar een evenwicht tussen het vrijwaren van patiëntenrechten en een leefbare behandelomgeving.
Een referentiekader is in de maak. Het is goed dat dit inderdaad zeer intensief en nauw wordt opgevolgd door alle betrokken instanties. Dat verheugt me heel erg. Ik heb begrepen dat er, wat Levanta betreft, een verbetertraject is opgelegd. Hangt daaraan een bepaalde timing vast? Ik heb uit uw antwoord begrepen dat er in het kader van het verbetertraject ook tussentijds wordt gerapporteerd. Het benieuwt mij om te weten hoeveel tijd men nodig heeft om werk te maken van een aantal verbeterpunten.
Ik wil daarnaast graag een bedenking maken. Het is natuurlijk niet gemakkelijk. Dat heb ik mijn vraagstelling ook aangehaald. Als ik het hele verhaal van Levanta hoor en lees, stel ik mij ook wel vragen bij de cultuur die er heerst binnen die instelling rond de bespreekbaarheid van dat soort incidenten, want daarover gaat het eigenlijk. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat dat bij het personeel onderling niet altijd zo bespreekbaar is. Wat bedoel ik daarmee? Formeel is een verpleegkundige bijvoorbeeld hiërarchisch niet ondergeschikt aan een behandelende arts. Maar natuurlijk weten we dat er, historisch gegroeid, wel zoiets leeft in de geesten van veel mensen, namelijk dat je als verpleegkundige een arts niet zomaar tegenspreekt en dat niet altijd zonder gevolg is. Ik zeg niet dat dat altijd zo is, maar ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat dat waarschijnlijk wel voor een stuk meespeelt.
Mijn vraag is: hoe kun je er de vinger op leggen? Je kunt referentiekaders hebben. Je kunt overleggen met de directie en met de bestuursleden van een instelling. Maar het is natuurlijk ook op de afdeling zelf dat er werk van moet worden gemaakt. Het is op de afdeling zelf dat zowel verpleegkundigen als artsen en psychologen, maar ook patiënten zelf het resultaat moeten zien van het referentiekader en de afspraken die worden gemaakt met de Zorginspectie, met het agentschap enzovoort. Op welke manier kunnen we erop toezien dat ook dat stukje wordt meegenomen in het verbetertraject? Want zo zal het niet alleen bij mooie woorden en theorie blijven, maar is er ook een cultuur van bespreekbaarheid. Want het is slechts op die manier dat je echt tot oplossingen kunt komen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Enerzijds wil ik ingaan op de specifieke situatie van Levanta, maar anderzijds heb ik ook een algemene opmerking.
Ten eerste, wat betreft Levanta en de verantwoordelijkheid die daar ligt. U zegt dat de Zorginspectie dat nu kort opvolgt, dat er een verbetertraject is en dat ze een half jaar hebben om in te gaan op een aantal zaken. Indien ze niet aan alle tussentijdse verwachtingen voldoen, kan er een schorsing zijn. Het is goed dat het kort wordt opgevolgd.
Maar wat als? Wat als er effectief een schorsing is? Het gaat hier om een specifieke doelgroep, die een hoge nood aan zorg heeft en die niet zomaar ergens anders naartoe kan. Dus wat gebeurt er mocht Levanta niet aan de eisen voldoen binnen de termijn die nodig is?
Verder heb ik een meer algemene vraag. U zegt dat u niet zomaar kunt vergelijken met andere afdelingen enzovoort. Dat is waar. De forensisch-psychiatrische zorg is iets specifiek. En binnen die zorg heb je nog verschillende vormen van aanbod. Maar de vraag is wel of u er zicht op hebt of Levanta een uitzondering is in het geheel of dat de problemen die daar aan bod komen, mogelijk ook bij de andere voorzieningen spelen, en in welke mate u al proactief in de andere voorzieningen aan de slag bent, ongeacht of ze nu al dan niet exact dezelfde of gelijkaardige zorg aanbieden.
Ik heb nog een eerder algemene vraag. Er komt een richtlijn. Dat is goed. Er komt een referentiekader. Dat is broodnodig. Dat komt allemaal nog dit jaar. We kijken daar zeker naar uit. Maar dat moet dan ook nog worden geïmplementeerd. U hebt er ook het een en ander over gezegd. Daar speelt vooral het politieke niveau. De politiek moet zeggen wat de richtlijnen en kaders zijn waaraan ze zich moeten houden en moet die achteraf ook inspecteren. Maar er moet ook worden bekeken hoe dat werkbaar kan worden gemaakt. En op dat vlak blijf ik met een vraag zitten. Want als je met de mensen daar ter plaatse praat, komt dat vaak aan bod: voor een stuk is het een kwestie van cultuur, voor een stuk is het een kwestie van beheer binnen de voorziening. Maar het gaat er ook over dat er voldoende infrastructuur en opgeleid personeel moet zijn om het waar te maken. Minister, hebt u daar zicht op? Zodra we die richtlijnen hebben, zodra dat referentiekader is, zowel hier als in de andere departementen en sectoren van welzijn, wat zal er dan nodig zijn om dat effectief uitvoerbaar te maken? Welke stappen zult u nog zetten in de termijn die u deze legislatuur nog rest om dat waar te maken?
De heer Bertels heeft het woord.
Ik sluit aan in naam van collega Freya Van den Bossche. Zij volgt dit thema veel nauwgezetter op dan ik.
Minister, het is een goede zaak dat er richtlijnen komen en dat er een verfijnd referentiekader komt tegen eind 2018. We hebben dan een half jaar de tijd om dat verfijnd referentiekader uit te voeren. We zullen die termijn dan wellicht ook opvolgen in onze commissie.
Mijn vraag sluit aan bij het betoog van enkele collega's. We hebben het verslag 2016 van de Zorginspectie over Levanta ontvangen. Ook toen al was er – ik parafraseer even wat er toen is gezegd – 'een spanningsveld tussen patiëntenrechten enerzijds en behandelingsvisie anderzijds'. Twee jaar later geeft het verslag dat we hebben gekregen – en waarover de vragen nu gaan – een gelijkaardige indruk. Dat spanningsveld bestaat dus nog steeds.
Het is goed dat we een formeel referentiekader en richtlijnen hebben. Maar is er ook begeleiding om de cultuuromslag op het terrein te kunnen bewerkstelligen? Wat is er nodig om die cultuuromslag op het terrein te kunnen bewerkstelligen, zodat die nieuwe richtlijnen, dat referentiekader daadwerkelijk kan worden uitgevoerd? Of zijn er praktische problemen op het terrein? Hoe begeleiden we de instellingen, en in het bijzonder Levanta, daarbij?
Minister, ten slotte heb ik nog een heel specifiek vraagje, naar aanleiding van uw antwoord. U hebt verwezen naar de IKW geestelijke gezondheidszorg, waar verschillende zaken worden besproken. Wordt er in diezelfde IKW ook nog gesproken over een wettelijk beschermingskader, de regelgeving met betrekking tot de geïnterneerden in de psychiatrische zorginstellingen? Wordt dat ook besproken bij uw IKW geestelijke gezondheidszorg?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wat dat laatste betreft: voor zover ik weet, is dat daar nu niet echt als punctuele vraag aan de orde. In het decreet Geestelijke Gezondheidszorg dat wij nu naar de adviesorganen hebben gestuurd, proberen wij wel de niet echt formeel beschikbare rechtsgrond voor de Vlaamse Gemeenschap om aan te duiden welke afdelingen in aanmerking komen voor collocaties, beter te funderen. Maar ik heb geen weet van initiatief wat dat betreft op de agenda van de IMC.
Mevrouw Van den Brandt, wat als? Ik ga er eerlijk gezegd van uit dat dat zich niet zal voordoen. Ik heb echt het gevoel dat wij hier vaak discussie voeren en vragen – terechte vragen – stellen over de situatie in voorzieningen, maar dat het aan de andere kant niet ontbreekt aan goede wil ter plaatse om te kijken wat men het beste doet en hoe men zich het beste organiseert.
We hebben afspraken kunnen maken. Mijnheer Anseeuw, u hebt naar de timing gevraagd. Er is afgesproken dat de raad van bestuur zich formeel zou moeten engageren voor het einde van de maand om een aantal verbeterpunten daadwerkelijk op te nemen. Er is afgesproken dat er een soort ‘peer support group’ moet komen, waarbij men ook externen laat meekijken naar de ervaringen die dan worden aangebracht door de mensen die er werken. Die werkzaamheden zouden eind 2018 moeten zijn afgerond. Er zijn de afspraken die in die verbeterfiches staan. De bedoeling is dat daar ook inderdaad, ook door de formele bevestiging van de raad van bestuur, regelmatig over zal worden gerapporteerd aan het agentschap.
In het algemeen, als u daar toch benieuwd naar bent, wat gebeurt er als zich in een of andere sector een sanctie dreigt te voltrekken of moet worden genomen? Dan wordt er natuurlijk eerst en vooral gekeken naar de continuïteit van de zorg, de veiligheid en integriteit van de patiënten of bewoners, naar hoe die moet worden gevrijwaard. Ik loop daar echter zeker niet op vooruit. Nogmaals, ik ben van mening dat die organisatie echt wel bereid is om met die verbeterpunten aan de slag te gaan, maar in het algemeen is er in de administratie natuurlijk een strategie dat, als je daar in een of ander concreet dossier op afstevent, je natuurlijk eerst en vooral oog hebt voor wat er in het belang van de patiënten of bewoners moet gebeuren. Zonder te insinueren dat dat in dezen nu echt wel het onverbiddelijke scenario is. Zoals gezegd, ik heb de overtuiging dat men daar echt wel met de verbeterpunten aan de slag wil gaan, en ik heb u de timing gegeven. Normaal moeten ze zich daar binnen deze maand toe engageren, en zijn er uiteraard een aantal dingen die ook al in de loop van de volgende weken een beslag moeten krijgen.
Er was een vraag in verband met de concrete randvoorwaarden om met zo’n aantal richtlijnen aan de slag te gaan. Mevrouw Van den Brandt, wat de ziekenhuizen betreft, zijn wij bevoegd voor eventuele infrastructurele besognes. Zoals we dat nu met de kinderpsychiatrie doen en eigenlijk met de jeugdhulp doen, hebben we een verkorte procedure van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) geïnstalleerd, zodat men eigenlijk snel een aantal infrastructurele ingrepen kan doen als dat nodig zou zijn, niet alleen om op een correcte of goede manier met momenten van agressie om te gaan, maar vooral uiteraard ook om die te voorkomen en vrijheidsbeperking te voorkomen. De personeelseffectieven van psychiatrische ziekenhuizen, dat is echter niet onze bevoegdheid. In dit geval is er een specificiteit. Daarom vind ik de vraag naar de relatie met de federale overheid wel terecht. Dit is immers een psychiatrisch ziekenhuis dat eigenlijk boven op zijn normale erkenning ook nog een erkenning heeft, als ‘medium care’, veronderstel ik, in het kader van de opname van geïnterneerde patiënten. Dat is dus een soort dubbel statuut, dat, denk ik, ook federaal wordt gefinancierd via het budget met de financiële middelen van dat ziekenhuis. Dat is dus een deel van de financiering van de exploitatie van de voorziening. Precies omdat dat dubbel is, met bedden die zijn versterkt met een extra financiering om die doelgroep op te vangen, of met het engagement om die doelgroep op te vangen, is het ook niet meer dan logisch dat we de federale overheid ook informeren over de voortgang inzake de verbetertrajecten die we daar opzetten. Die wordt daar trouwens ook op aangesproken.
Er werden een aantal vragen gesteld over de cultuur. Het eerste punt voor mij is dat men vertrekt vanuit een gedeeld inzicht dat we voor een uitdaging staan. Dat is cruciaal. Dat lijkt misschien evident, maar is misschien niet altijd zo evident. Men kan dat formuleren als een probleem, men kan dat formuleren als een groot mankement, maar mijn ervaring is dat, als je een aantal dingen die zijn vastgesteld door Zorginspectie wil opnemen, als je wil zorgen dat er verbetertrajecten komen, dat dan vertrekt vanuit de dialoog en de vaststelling dat men het er gemeenschappelijk over eens is dat er een issue is en dat dat moet worden aangepakt. Daar hebben we een goede ervaring mee in een aantal projecten. We zijn met die horizontale inspectie inzake vrijheidsberoving gestart bij de kinder- en jeugdpsychiatrie. Die eerste vaststellingen hebben alleszins geleid tot een akkoord met de sector en de stakeholders, en daar zijn ook de artsen bij, de kinderpsychiaters in dit geval: we zijn het erover eens dat dit een problematiek is die we moeten aanpakken. Er waren toen verschillende conclusies. Zo registreerde niet iedereen op dezelfde manier, wat het al heel moeilijk maakte om een soort benchmark te maken, om te beginnen. Er was ook weinig houvast. Iedereen beseft wel dat vrijheidsberoving het laatste middel is waarnaar men moet grijpen, maar in welke omstandigheden dan? Enzovoort.
Je deelt dus dat inzicht en dat probeer je te bekijken hoe je daar gemeenschappelijke referentiekaders voor kunt ontwikkelen, die dan voldoende autoriteit moeten hebben om ook toe te laten dat ze worden gehandhaafd. Dat betekent immers dat Zorginspectie daarop verder moet kunnen gaan, en dat dat ook moet kunnen leiden tot het handhaven door het agentschap Zorg en Gezondheid. Als je ervoor wilt zorgen dat dat geen verhaal is van ‘er wordt in het verre Brussel in de administratieve gremia van de overheid iets verzonnen dat eigenlijk alleen maar dient om ons te ergeren’, dan moet je ervoor zorgen dat die referentiekaders internationaal onderbouwd zijn, dat er met experts wordt gesproken, dat uiteraard ook de artsen daarin een rol spelen en mee kunnen spreken. Je moet dus proberen dat op zo’n manier op te bouwen dat, als je dat kunt finaliseren, een groot deel van de sector toch zegt dat nuttig en zinvol te vinden, dat ze zich daar iets bij kunnen voorstellen, dat ze daar ook achter kunnen staan. Dat dat betekent dat iedereen daarachter gaat staan, is voor mij niet zo’n evidentie, maar je moet wel toch het moment kunnen bereiken waarop je zegt: dit is wat state of the art in alle redelijkheid eigenlijk van iedereen mag worden verwacht.
Dan moet je natuurlijk ook op het niveau van het ziekenhuis ook een cultuur stimuleren zodat men daar op een positieve manier mee aan de slag gaat, dus niet vanuit een benadering van ‘daar zijn ze weer’, maar vanuit een benadering dat dit wel kwaliteitsvolle zorg is. Mijnheer Anseeuw, het spanningsveld dat u aangeeft, ken ik redelijk goed. U bent ook een tijdje in een ziekenhuis actief geweest. Dat is niet alleen zo in de psychiatrie, maar op allerlei plaatsen waar je moet proberen goede praktijken of internationale ‘guidelines’ te implementeren. Dan is het natuurlijk altijd de vraag in welke mate de medische raad, het medisch korps zich daarachter zullen kunnen zetten en daarmee aan de slag gaan. Een goede beheers- en bestuursstijl en -cultuur probeert ter zake toch iedereen mee te motiveren en ook te betrekken, ook bij de manier waarop dat in huis moet worden geconcretiseerd. Men kan daar vorming voor volgen, maar mijn ervaring is toch dat er op een bepaald moment in de organisatie toch een cultuur moet zijn van ‘dit is met onze vertegenwoordigers als stakeholder mee opgebouwd, wij gaan hiermee aan de slag’. Wat ik dan belangrijk vind inzake de houding van de overheid, is dat we ook de tijd en de ruimte geven om dat te implementeren. Als je kwaliteitsindicatoren ontwikkelt, en finaal zal je dat dan uiteraard ook wel moeten doen aan de hand van goede registraties, en je begint die in de eerste fase te gebruiken als een repressief instrument, dan weet ik wat er gebeurt. Dan gaan de deuren dicht en worden de loopgraven dieper. Je moet dat proberen op te bouwen. Dat wil niet zeggen dat je daarin vrijblijvend moet blijven. Inzake die richtlijnen hebben we zeker in de kinder- en jeugdpsychiatrie aan de sector gezegd: kijk, er is een issue, we constateren samen dat we daaraan moeten werken, en voor de overheid is het niet de bedoeling dat daar vier jaar over wordt vergaderd en dat er niks aan gebeurt. Het moet wel vooruit. Je moet dus duidelijk maken dat dat wordt verwacht. Ik maak er trouwens geen geheim van dat ik de vragen van de commissieleden af en toe een interessant gezagsargument vind om te zeggen dat de minister moet luisteren naar het parlement en dat de verwachting er is dat er publieke verantwoording kan worden afgelegd. Je moet dus ook duidelijk maken dat men zich niet kan verschuilen achter zaken, maar wel aangeven dat we bereid zijn om dat in overleg en dialoog op te bouwen. Mijn ervaring is dat dat de beste kans geeft en het meest succesvol is. We zullen zien. Ik heb u ook een aantal vervaldata gegeven wat deze problematiek betreft. Tot nu toe denk ik dat we dat schema kunnen volhouden.
Mevrouw Van den Brandt, u peilde er ten slotte naar of ik daar nu een zicht op heb wat andere afdelingen uit de volwassenenpsychiatrie betreft. Zoals ik zei, we zullen eind dit jaar proberen die cyclus voor de jeugd af te ronden, en het is de bedoeling dat onze zorginspectie in 2019 ook voor de volwassenenpsychiatrie die inspectiecyclus, die thematische inspectie doorzet. We zullen dan uiteraard ook zien of daar een aantal zaken kunnen worden vastgesteld. Ik ga er natuurlijk ook wel van uit dat ondertussen, doordat het thema zo leeft, ook de ziekenhuizen zelf, en de artsen uiteraard ook, zich bewust zijn van het feit dat daarover moet worden nagedacht, ook over hoe men daarmee is omgegaan en omgaat in de eigen organisatie.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, er zijn een aantal zaken aangehaald. Op het einde zei u dat er hieromtrent een maatschappelijke urgentie leeft, over vrijheidsberoving, fixatie, isolatie. Dat zijn thema’s die steeds prangender naar voren komen. Mensen eisen ter zake steeds meer hun mensenrechten op, en het is misschien wel een goede zaak dat dat debat wordt gevoerd. U zegt in 2019 een inspectieronde te zullen doen. U zegt te hopen dat de voorzieningen zelf proactief zijn. Ik ga er ook van uit dat daar proactief mee wordt omgegaan. Ik hoop echter dat niet alleen de voorzieningen hun verantwoordelijkheid nemen ter zake, maar ook de politiek. Ik hoop dat, als vanuit de sector het signaal komt dat er zowel qua infrastructuur als qua personeel enzovoort zaken nodig zijn om dit waar te maken, om daadwerkelijk naar een systeem te gaan van ‘neen, tenzij’ in plaats van ‘ja, als’, die de omslag is die we nodig hebben, daar dan ook politiek gehoor aan wordt gegeven en antwoorden op worden geboden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.