Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter. Collega’s, minister, dat voorzieningen in de jeugdhulp een pedagogisch kader hanteren, lijkt me evident. In elke opvoedingssituatie hanteren ouders, pleegouders en dus ook voorzieningen immers een aantal leefregels.
Uit een rapport van Zorginspectie zou blijken dat jongeren geconfronteerd worden met vrijheidsberovende maatregelen onder de vorm van leefregels in voorzieningen. Vrije tijd moet verdiend worden, vrije tijd moet worden ingeleverd indien een van de regels overtreden wordt. Soms moet de hele groep boeten voor de fout van één jongere. Afspraken met vrienden of vriendinnen moeten een week op voorhand worden aangevraagd. Dat betekent voor jongeren een gigantische beperking van hun sociaal leven. Het maakt de kloof tussen wie leeft in een voorziening en wie leeft in een gewoon gezin alleen maar groter. Dat maakt dat kinderen die de jeugdhulp verlaten, dat vertrek zien als een ontsnapping uit de jeugdhulp. Dat is natuurlijk een zeer negatief beeld dat jongeren overhouden aan hun tijd in een voorziening. Wellicht beïnvloedt die ervaring ook hun verdere leven op een negatieve wijze.
Ik heb hierover de volgende vragen, minister. Hoe wilt u komen tot een ander opvoedingsklimaat in voorzieningen, dat meer het opvoedingsklimaat in gewone gezinnen benadert? In welke mate en binnen welke grenzen kan daarbij een dialoog tot stand komen tussen jongeren en de voorziening, zoals dat ook gebeurt in een gewoon gezin ?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We moeten eerst en vooral vaststellen dat de inhoud en de conclusies van het rapport van Zorginspectie in grote mate positief zijn. Toch zijn er een aantal aandachts- en verbeterpunten. We kunnen melden dat Zorginspectie, Jongerenwelzijn en de koepelorganisaties het rapport al een eerste keer besproken hebben. Alle partijen zijn het erover eens dat dit rapport geen eindpunt is, maar de start van een traject moet vormen waar het zowel over de explicitering van de visie op vrijheidsbeperking als over een aantal praktische modaliteiten gaat. Registratie is een van die modaliteiten, waar we een snelle verbetering kunnen doorvoeren.
Het rapport van Zorginspectie bevat al een lijst van de minimale noodzakelijke registratieonderdelen: identificatiegegevens, datum, begin- en einduur van de afzondering of separatie, reden en handtekening van de verantwoordelijke. Het lijkt me dat hierover weinig discussie kan zijn. Ik ga er bijgevolg van uit dat we de voorzieningen op relatief korte termijn kunnen instrueren om op basis van deze parameters te registeren. Ook over de registratie van agressie-incidenten moeten we tot dergelijke afspraken en een set van minimale gegevens komen.
Wat uw tweede vraag betreft, verwijzen we naar het al vermelde traject dat we met de sector zullen lopen naar aanleiding van dit rapport. Samen met de sector, en bij uitbreiding met alle sectoren, moeten we onze visie op vrijheidsbeperkende maatregelen expliciteren. Binnen deze visie-oefening moeten we onder meer stilstaan enerzijds bij de ondergrens vanaf wanneer dergelijke maatregelen genomen kunnen worden en anderzijds bij de instrumenten die afzondering en separatie kunnen vermijden.
Met dat laatste komen we uiteraard bij de preventieve cultuur. We moeten er bijvoorbeeld wel op wijzen dat de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra (OOOC’s) in hun regelgeving al een lange voorgeschiedenis hebben van de mogelijkheid tot afzondering in een prikkelarme ruimte. Dat we nu vaststellen dat dit zeer selectief wordt ingezet, is wat ons betreft ook een belangrijke vaststelling.
Onder ‘preventieve cultuur’ wordt begrepen het geheel van maatregelen, instrumenten, en dergelijke die ertoe bijdragen dat situaties niet escaleren zodat er niet curatief, bijvoorbeeld in de vorm van afzondering of separatie, opgetreden moet worden.
We moeten benadrukken dat de voorzieningen hier globaal een hoge mate van maturiteit en deskundigheid hebben. Onder de preventieve cultuur vallen onder meer: het vormings- en inscholingsbeleid voor de medewerkers; het hanteren van specifieke methodieken, gericht op de preventie van agressie; het voorzien in sessies over agressiebeheersing, zelfcontrole, regulatievaardigheden voor jongeren; het beschikken over een adequaat permanentiesysteem; het beschikken over duidelijke leefregels en regels met betrekking tot participatie; een aangepaste infrastructuur.
Wat de infrastructuur betreft, kunnen we nog aanvullen dat het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) momenteel een regelgeving voorbereidt die voorziet in een aangepaste procedure en financiering voor organisaties die willen investeren in infrastructurele maatregelen gericht op het voorkomen van agressie-incidenten.
Wanneer we het hebben over afspraken, leefregels, huiselijkheid en dergelijke, willen we eerst een aantal eerder algemene vaststellingen maken. Ten eerste zijn we het er allemaal over eens dat afspraken en leefregels noodzakelijk zijn en dat het niet aangewezen is om ze in regelgeving te verankeren.
Ten tweede moeten de voorzieningen op casusniveau op een kwaliteitsvolle en participatieve manier werken.
Ten derde zijn er al een aantal essentiële methodieken gericht op beleidsparticipatie in de voorzieningen die courant gebruikt worden. We denken aan bijvoorbeeld aan gebruikersvergaderingen.
Ten vierde is het decreet Rechtspositie een instrument gebleken dat effectief de inspraak in en participatie aan de jeugdhulp heeft verbeterd.
Ten slotte creëert het uitvoeringsbesluit bij het geharmoniseerde Kwaliteitsdecreet dat sedert 2014 in werking is, een kader dat de participatie van de gebruikers in de kwaliteitszorg en kwaliteitsevaluatie van een voorziening waarborgt. Zij moeten daar dus bij betrokken zijn.
Deze laatste twee zijn belangrijke juridische voorwaardenscheppende instrumenten – het decreet Rechtspositie en het uitvoeringsbesluit op het Kwaliteitsdecreet – die participatie op een hoger niveau kunnen tillen, want we moeten vaststellen dat dit verhaal nog niet af is.
Wat ons betreft zijn er twee concrete verbeterpunten. Het eerste heeft betrekking op de participatie van gebruikers bij de evaluatie van organisaties. Verschillende organisaties zijn zoekende om hiervoor het juiste instrumentarium te ontwikkelen. Hiermee bedoelen we: de wijze waarop tevredenheidsmetingen gebeuren, de wijze van vraagstelling van dergelijke metingen, het veilig kader waarin jongeren hun mening kunnen formuleren enzovoort, maar ook de bepaling van de scope van wat bevraagd wordt. Het is onze indruk dat dit zich vandaag dikwijls beperkt tot de procedures en de regels, maar dat aspecten als huiselijkheid en zich ergens thuis voelen nog te weinig aan bod komen. Hier kunnen de voorzieningen, denken wij, nog groeien.
Ten tweede hebben we de voorbije jaren sterk geïnvesteerd in cliëntparticipatie. We verwezen naar de goed uitgebouwde participatie op casusniveau. Ook op het beleidsniveau worden de stem en het perspectief van de gebruikers – zowel de jongeren als de ouders – structureel ingebracht. We verwijzen naar de convenanten met vzw Cachet en vzw Oudersparticipatie, en hun vertegenwoordiging op fora als het Raadgevend Comité Jeugdhulp.
Waar we de rol en betrokkenheid van de gebruikers wel kunnen verhogen, is bij de implementatie van het beleid in voorzieningen. Dat is natuurlijk een complex gegeven waar verschillende actoren een rol in moeten spelen: de overheid, de voorziening, de koepelorganisaties en de gebruikersorganisaties. Voor de uitvoering van het actieplan jongvolwassenen hebben we een budget van 30.000 euro vrijgemaakt waarmee we Cachet projectmatig versterken, met de verwachting dat ze meewerken aan de implementatie van goede praktijken in voorzieningen. Op die manier kunnen we hierover vanuit de praktijk ervaring opdoen.
Ten slotte vindt er in september een overleg plaats met Jongerenwelzijn, de koepels en Cachet. Ook daar zullen de twee concrete verbeterpunten die we aanhaalden, geagendeerd worden. We denken dat het betrekken van Cachet, Jeugdraad en kinderrechtencommissaris in een gezamenlijke oefening met onze voorzieningen, de beste aanpak is. Wat ons betreft, zal dat ook het concept zijn. We zullen in die oefeningen ook Cachet, Jeugdraad en de kinderrechtencommissaris betrekken.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat u zegt dat er inderdaad verbeterpunten zijn.
Ik ben zelf mama van kinderen die de puberperiode net voorbij zijn. Je merkt – en ik denk dat dat voor iedereen geldt – hoe afhankelijk ze zijn van hun sociale contacten. Dat is ook een weg naar volwassen worden. Ze moeten leren in het leven staan. Op dat moment veroveren ze een stuk onafhankelijkheid.
Iedereen is het er natuurlijk over eens dat er in een voorziening regels moeten zijn. Anders wordt het onhoudbaar. Als je dan ziet hoe onze maatschappij geëvolueerd is en hoe jongeren de dag voordien of soms zelfs de dag zelf afspreken, dan is het voor een jongere die in een voorziening zit, denk ik, heel moeilijk om die weg te lopen op dezelfde manier als de anderen. Dat maakt hen nog eens anders, buiten het feit dat ze in voorzieningen zitten. Ik ben dus blij dat u concrete verbeterpunten ziet en dat er in september een overleg komt.
En natuurlijk zijn die vrijheidsberovende maatregelen bijzonder belangrijke. Agressie, enzovoort, dat moet allemaal worden bekeken. Maar ook de aandacht voor het gewone, het dagelijkse, die ontplooiing van die pubers in een voorziening, is heel belangrijk. Ik wil daar graag heel veel aandacht voor vragen.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, mevrouw Taelman, ik had ook een vraag ingediend, maar ik was te laat. Ik sluit mij dus aan. Maar ik ben heel blij, mevrouw Taelman, met wat u hebt gezegd over het feit dat we meer aandacht moeten hebben voor het huiselijke in voorzieningen. Wat dat kan voor jongeren een heel groot verschil maken.
Minister, ik ga akkoord met u dat het globale beeld dat hier uitkomt eigenlijk oké is, maar ik denk dat er inderdaad heel concrete verbeterpunten zijn. Wij zouden natuurlijk liever zien dat we zoveel mogelijk naar een soort gezinsopvang kunnen evolueren. Maar zolang er voorzieningen zijn, moeten we ze wel zo huiselijk mogelijk inrichten.
Als je dan naar het rapport kijkt dat is uitgekomen, dan zijn er wel een aantal punten die nog niet aan bod zijn gekomen in de discussie en die ik er toch graag in wel brengen.
Wat mij verbaasde, minister, is dat het aantal afzonderingsruimten dat in orde is met de regels, nul is. Van de negen die werden onderzocht, zijn er zes niet in orde met genoeg toegang tot het daglicht. Negen, dus allemaal, hebben geen beloproepsysteem. Er zijn er vijf waar je geen tijdsindicatie kunt zien als je daarin wordt afgezonderd. En evenveel hebben er geen rookdetectiesysteem. Ik hoop gewoon dat we daar snel zorg voor kunnen dragen, dat we toch tenminste wat die criteria betreft kunnen tegemoetkomen, zodat die afzonderingsruimten in orde zijn. We hopen allemaal dat ze zo min mogelijk worden gebruikt. Uit het rapport blijkt dat dat ook het geval is. Maar als ze dan toch moeten worden gebruikt, dan moeten ze wel allemaal in orde zijn.
Dat er in sommige gevallen geen gegevens zijn inzake de frequentie, de duurtijd en de indicaties van deze ingrijpende maatregelen, is effectief een heel belangrijk verbeterpunt. U onderschrijft dat hopelijk.
Verder verbaasde het mij ook om te lezen dat er soms collectief gestraft wordt voor individuele fouten. Ik denk dat het als bijzonder onrechtvaardig wordt ervaren door kinderen die vaak, zonder hun eigen toedoen, in zo'n situatie in een instelling moeten opgroeien. Ik denk dat je dan een omgekeerd effect creëert.
Ik ben blij dat er actie wordt ondernomen om een aantal verbeterpunten effectief te verbeteren. Maar ik denk ook dat er dringend een aantal maatregelen moeten komen, zeker als het gaat over het aantal afzonderingsruimten, zodat we hier niet te lang wachten om hierin effectief actie te ondernemen.
Ik apprecieer ook wel de focus op de verbeterpunten. Als je het geheel van het rapport bekijkt, blijkt daaruit effectief dat een aantal meer extremere praktijken niet tot ons instrumentarium van vandaag behoren. Maar een aantal zaken worden door jongeren inderdaad ongetwijfeld als onrechtvaardig ervaren en dragen in zich de kiemen van andere problemen. Niet de extreme vrijheidsberoving, maar kleine manieren om vrijheid in te perken, los van wat pedagogisch of anders noodzakelijk is. Gsm afgeven als je nieuw bent in een voorziening, vrije tijd verdienen en op die manier contactmogelijkheden hypothekeren, het collectieve van sommige sancties: ik denk dat daar heel nauwkeurig naar moet worden gekeken.
Het kan zijn dat ik het gemist heb, maar waarover ik mij in het bijzonder zorgen maakte, is het gebruik van afzondering. Zeven op de dertig afdelingen maken daarvan gebruik, maar drie van die afdelingen passen dat ook toe op kinderen jonger dan 12. Dat lijkt me ongehoord. Welke stappen zullen er worden genomen om dat in de toekomst te vermijden?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik heb daar inderdaad iets over gezegd. Ik heb gezegd dat we met de sector die visie op vrijheidsbeperkende maatregelen moeten expliciteren en dat dat ook gaat over de ondergrens. Wat is het punt waarvan je zegt: daaronder is het echt niet oké? We zijn dat traject aan het lopen. U weet dat we dat, naar aanleiding van andere thematische inspecties over hetzelfde thema, ook in de kennispsychiatrie als thema meenemen. Dit zijn de gevolgen van diezelfde thematische inspectie over de sectoren heen.
Mijnheer Parys, dat VIPA-besluit zal effectief mogelijk maken dat voor beperkte infrastructurele aanpassingswerken VIPA-geld mogelijk is, zonder dat men de hele procedure moet doorlopen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.