Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Verslag
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, op 14 februari 2018 kwam een medewerker van de Vlaamse overheid, werkzaam in het Virginie Lovelinggebouw in Gent, in contact met een onbekend of dan toch tot dan toe onbekend wit poeder. De hulpdiensten werden verwittigd conform de procedures: politie, brandweer en ambulancediensten kwamen ter plaatse. Volgens de procedure heeft de medewerker in kwestie onmiddellijk een douche moeten nemen en andere kleren aantrekken. Hierna werd die persoon preventief overgebracht naar het ziekenhuis voor een check-up.
We moeten dit probleem niet al te zeer uitvergroten, maar we zien het de laatste jaren steeds vaker opduiken: verdachte witte poeders en zendingen, enzovoort.
Minister, bent u van oordeel dat de veiligheidsprocedure in het hier geschetste geval correct werd gevolgd?
Bent u van oordeel dat de veiligheidsprocedures die zijn opgesteld voor de Vlaamse Administratieve Centra (VAC’s) en andere gebouwen van de Vlaamse overheid in geval van chemische of biologische dreiging nog up-to-date zijn? Moeten ze worden aangepast? Zijn ze oké? Welke stappen zult u hiertoe, indien nodig, ondernemen?
Hoe worden de medewerkers van de Vlaamse overheid betrokken bij de opmaak en evaluatie van de veiligheidsprocedures? Op welke manier wordt de medewerkers een blijvende aandacht voor deze procedures bijgebracht?
Minister Homans heeft het woord.
Mijnheer Maertens, ja, de afgesproken procedure is wel degelijk gevolgd. De medewerkers die in aanraking zijn gekomen met de brief en inhoud zijn in quarantaine geplaatst, de hulpdiensten werden verwittigd, de instructies van de hulpdiensten werden opgevolgd, enzovoort. Binnen het Facilitair Bedrijf, dat verantwoordelijk is voor het gebouwenbeheer werd ook het bedrijfscontinuïteitsysteem geactiveerd. Dat houdt in dat de leidinggevenden werden verwittigd over het incident. De coördinatie en ondersteuning van zowel de intern als extern gerichte communicatie, respectievelijk naar de medewerkers en naar de pers, werd opgestart. De externe preventiedienst werd verwittigd. Het Crisiscentrum van de Vlaamse overheid (CCVO) werd geïnformeerd.
Wat betreft het aspect van de communicatie werden de verschillende entiteiten die gehuisvest zijn in het VAC Gent per mail en via verschillende updates op de hoogte gehouden van de gebeurtenissen. Alles gebeurde zoals het hoort.
Ik ben van oordeel dat de veiligheidsprocedures die zijn opgesteld voor de VAC’s in geval van chemische of biologische dreiging, nog up-to-date zijn. We hebben recent nog kunnen ondervinden dat de afspraken nog zeer actueel en up-to-date zijn. De afhandeling van dit incident toont dat aan. De noodzakelijke acties werden ondernomen, zoals ik daarnet heb gezegd in mijn antwoord op uw eerste vraag. Uit elke crisissituatie worden natuurlijk leerpunten gehaald. Dat is goed, al is het jammer dat er zoiets moet gebeuren. Ook hier, bij dit uitzonderlijke incident, is dat het geval. Het is natuurlijk niet zo dat de Vlaamse overheid of, bij uitbreiding, de VAC’s, elke week met zulke zendingen worden geconfronteerd. Deze leerpunten werden al gecommuniceerd naar de betrokken diensten en teams op het vlak van gebouwenbeheer. Die worden ook in het eerstvolgende werkoverleg verder toegelicht. U begrijpt dat ik daar, vanuit veiligheidsoverwegingen, inhoudelijk niet kan en zal op ingaan.
Hoe worden de medewerkers van de Vlaamse overheid betrokken bij de opmaak en evaluatie van de veiligheidsprocedures? Op welke manier wordt er bij de medewerkers een blijvende aandacht voor deze procedures bekomen? Het Facilitair Bedrijf heeft bedrijfscontinuïteitsplannen voor zijn werking en specifiek voor de uitbating van de grote kantoorgebouwen: de VAC’s, maar er zijn nog wel andere grote kantoorgebouwen. Deze plannen worden tweejaarlijks geactualiseerd en jaarlijks getest. In 2017 vonden er drie zogenaamde crisisoefeningen plaats. Daarnaast hebben de medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het bedrijfscontinuïteitsysteem nauw contact met het crisisteam van de Vlaamse overheid en delen zij hun kennis en procedures, zodat ze op elkaar zijn afgestemd. Dat lijkt mij wel noodzakelijk. Er is dus absoluut samenwerking en geregeld afstemming tussen de medewerkers van het bedrijfscontinuïteitsysteem en het crisisteam van de Vlaamse overheid. Er wordt onder meer samengewerkt bij de organisatie van zogenaamde crisisoefeningen. De leidend ambtenaar van het Facilitair Bedrijf is ook een van de voorzitters van dit crisisteam.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik wil de vergelijking maken met wat wij in de praktijk bij de lokale besturen zien. Het opstellen en actueel houden van een nood- en interventieplan, in ons geval, of van veiligheidsplannen, zoals in het geval van de Vlaamse overheid, vergt heel veel tijd, geld, middelen en mensen.
Dat roept weleens wat vragen op. Maar uiteindelijk zal het je maar overkomen dat ze nodig zijn. Het is handig om ze te hebben, hopelijk heb je ze nooit nodig. Maar als het dan eens nodig is, zijn ze er. Het is goed dat we daarin blijven investeren, en dat er ook wordt geïnvesteerd in oefeningen. Dat is heel belangrijk, dat merken we in de praktijk. Het is ook belangrijk dat er wordt geleerd uit calamiteiten en incidenten. Dat moeten we in het achterhoofd houden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.