Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Voorzitter, minister, in juni vorig jaar lanceerde u de oproep voor innovatieve partnerprojecten ‘Over de muur kijken’. Deze oproep kadert in het beleid rond cultureel ondernemerschap en aanvullende financiering, waarvan crosssectorale samenwerking een van de vier speerpunten is. De oproep bouwde verder op de elementen die in 2016 op de rondetafel partnerprojecten werden aangereikt door de experten.
Een partnerproject bestaat uit minstens twee partners waarvan minimaal één culturele partner en minimaal één niet-culturele partner uit een andere sector, zoals onderwijs, milieu, sociale sector enzovoort. Partnerprojecten moeten voor de cultuursector de vaak gesloten deuren openen naar andere sectoren en bieden de middelen en tijd om in samenwerking nieuwe onderwerpen en vraagstellingen te verkennen. Dit vereist een open attitude en een engagement om de andere sector te leren kennen en uit de comfortzone te treden.
Om een wederzijdse kruisbestuiving alle kansen te geven, is het nodig om over de muur te kijken en onontgonnen gebieden te verkennen. Op die manier kunnen de partners, in dialoog met de gekende of ongekende sectoren, grenzen verleggen.
De projectsubsidie bedraagt maximaal 20.000 euro en minimaal 7000 euro per project. De beoordeling van de innovatieve partnerprojecten gebeurt aan de hand van drie criteria: de crosssectorale meerwaarde, de innovatieve meerwaarde en de realiseerbaarheid of de realiteitszin. Op innovatief vlak zijn er al interessante vormingen gebeurd bij het steunpunt Socius. Bovendien, over de muurtjes kijken, dat zit in het kern-DNA van het sociaal-cultureel werk.
De indienperiode was kort, maar dat hield de sector niet tegen om de oproep vlot te beantwoorden. In totaal vroegen 45 organisaties subsidies aan, waaronder 12 – meer dan een kwart – met een duidelijke sociaal-culturele insteek. Uiteindelijk krijgen 19 organisaties een subsidie toegewezen maar amper eentje daarvan is sociaal-cultureel.
De belangenbehartiger, de Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk (FOV) vraagt of de sociaal-culturele sector collectief de opdracht niet begrepen heeft, of dat er iets mis liep met de procedure en beoordeling. Wat is uw standpunt hierover, minister?
In 2018 zal er opnieuw een oproep worden gelanceerd. Zal de eerste projectoproep worden geëvalueerd en bijgestuurd zodat alle culturele sectoren meer kans maken om innovatieve partnersubsidies te bekomen en ook de maatschappelijke innovatie van sociaal-cultureel werk de erkenning krijgt die het verdient?
Minister Gatz heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, ik zal uw vraag vooral contextueel plaatsen. Ik zal mij zeker niet persoonlijk positioneren ten aanzien van de kwaliteit van deze of gene projecten, maar proberen methodologisch te antwoorden op de vraag die u stelt.
In juni 2017 heb ik het allereerste reglement voor de experimentele projectoproep ‘Innovatieve partnerprojecten’ met het thema ‘Over de muur kijken’ gelanceerd met als doel innovatieve samenwerkingsverbanden te stimuleren tussen de Vlaamse cultuursector en andere sectoren. Ik zou zeggen: zo veel mogelijk andere sectoren.
In totaal werden 45 dossiers ingediend waarvan 15 uit het brede sociaal-culturele veld – misschien is dat niet meteen terug te brengen op organisaties die onder de vleugels van de FOV vallen, maar er zijn argumenten om te zeggen dat het brede sociaal-culturele veld toch iets meer in de scope van de partnerprojecten gekomen is dan men zou kunnen zeggen – 20 uit het brede kunstenveld, 4 uit het cultureel-erfgoedveld, 4 uit het lokaal cultuurbeleid en 2 ‘sectorbrede’ aanvraagdossiers.
De opdeling in subsectoren is niet evident wegens een aantal factoren. Zo omschrijven organisaties zich spontaan als deel van een bepaalde subsector zonder deel te zijn van het gesubsidieerde weefsel dat door belangenbehartigers en steunpunten gekend is. Dat maakt dat een aantal projecten vanuit het perspectief van de FOV niet tot het sociaal-culturele werk stricto sensu horen, maar wel degelijk deel zijn van het brede sociaal-culturele veld.
Samen met de jury heb ik vastgesteld dat vanuit het kunstenveld de meeste dossiers werden ingediend, gevolgd door het sociaal-culturele veld. De succesratio – en daar zullen we ons in moeten verdiepen – van het sociaal-culturele veld is echter niet zo hoog als bij de kunsten. Bij het sociaal-culturele veld is dat 13 procent, wat inderdaad niet bijzonder hoog is, en bij het kunstenveld 55 procent. Misschien heeft dat ook wel te maken met ervaring en de richting waarnaar de partnerprojecten worden georiënteerd. Het heeft ook veel te maken met het feit dat het een eerste ronde is.
De projecten werden beoordeeld op basis van drie criteria: de crosssectorale meerwaarde, de innovatieve meerwaarde en de realiseerbaarheid of realiteitszin. Om gesubsidieerd te kunnen worden was een minimumscore van 60 op 100 nodig. Voor de projecten uit het sociaal-culturele veld stelde ik vast dat de gemiddelde totaalscore onder de 60 ligt. Voor het lokaal cultuurbeleid is dat eveneens het geval.
Concreet met betrekking tot de ingediende dossiers vanuit het brede sociaal-culturele veld kan ik stellen dat van de vijftien ingediende dossiers er twee onontvankelijk waren; ze voldeden niet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden. Twee ontvingen zoals hierboven vermeld wel subsidies, wat maakt dat elf ontvankelijk ingediende dossiers niet werden gesubsidieerd.
Uit analyse van de niet-gesubsidieerde projecten blijkt dat ze onder de minimumscore van 60 procent vielen, ik zei het al. Een blik op de drie beoordelingscriteria geeft inzicht in de reden waarom.
Van elf niet-gehonoreerde projecten scoren er negen onvoldoende op crosssectorale meerwaarde. Het gemiddelde van de crosssectorale meerwaarde voor niet-gehonoreerde projecten binnen het sociaal-culturele veld is 40 procent. De opzet van de experimentele projectoproep is een samenwerking tussen verschillende sectoren aanmoedigen en daarbij moet er sprake zijn van een kruisbestuiving. Bij de niet-gehonoreerde projecten is deze cross-over vaak onvoldoende aanwezig en in zeven gevallen werd samengewerkt met voor de hand liggende partners. Dat is de context die de jury mij meegegeven heeft.
In het algemeen is er onvoldoende sprake van een win-winsituatie voor beide partners en een sterk partnerschap, en blijven de betrokken organisaties nog al te vaak binnen de corebusiness en hun eigen werking. In drie gevallen gaat het duidelijk om een klant-leverancierrelatie en is er geen sprake van een partnerschap.
Van de elf niet-gehonoreerde projecten scoren er negen projecten onvoldoende op innovatieve meerwaarde. Het gemiddelde van de innovatieve meerwaarde voor niet-gehonoreerde projecten binnen het sociaal-culturele veld is 39 procent. Bij de niet-gehonoreerde projecten is de maatschappelijke impact onvoldoende aangetoond in het aanvraagdossier en zitten veel dossiers nog in de ideeënfase. Het gaat in zes gevallen om een upgrade van een bestaand instrument van de organisatie of een – excuus voor de bewoording – verdoken investering, een investering dus die men sowieso wilde doen of had willen doen, los van de partnerprojecten. Bij vier van de elf niet-gehonoreerde projecten gaat het om een project dat eerder deel kan uitmaken van de reguliere werking van de organisatie en zich niet voldoende onderscheidt van de dagelijkse werking van deze organisatie. In twee dossiers gaat het om de zoektocht naar een duurzaam verdienmodel van initiatieven die al bestaan.
Van de elf niet-gehonoreerde projecten scoren er vijf onvoldoende op plan van aanpak en realiteitszin/realiseerbaarheid, dat is het derde criterium. Dit werd beoordeeld aan de hand van de begroting en de samenwerkingsovereenkomst. De gemiddelde score is hier 47 procent. Tien van de elf dossiers hebben advies gekregen dat de begroting onvoldoende duidelijk is uitgewerkt. Dit vertaalt zich onder andere in kostenposten die te ruim begroot zijn – volgens de jury zonder duidelijke reden –, in onjuiste berekeningen en in het ontbreken van gegevens. Tijdens de jurering bleek bovendien dat drie dossiers niet aan het basiscriterium voldoen dat stelt dat de inbreng van de niet-culturele partner 25 procent moet bedragen van de totale kost van het project, waardoor deze projecten de facto niet in aanmerking kunnen komen voor de projectsubsidie. Dat maakt dat deze drie dossiers onontvankelijk waren, maar dat kwam pas tijdens de jurering aan het licht.
Alle indieners hebben een advies ontvangen waarin de score wordt beargumenteerd, met het oog op de volgende oproep. Het sociaal-culturele veld kan inmiddels afleiden dat er grondiger moet worden stilgestaan bij de vraag of het partnerschap voldoende sterk is en verder reikt dan reguliere samenwerkingen.
Verder is het nodig de innovatieve meerwaarde grondiger te beschrijven dan de indieners van de eerste oproep tot dusver hebben gedaan. Aansluitend is ook de aandacht voor de begroting en het financiële luik nodig. De oproep is niet bedoeld voor investeringsdossiers voor de reguliere werking of om een deficit van reeds lopende projecten op te vangen.
Mijnheer Van de Wauwer, ik geef gewoon weer welke informatie de jury bij de beoordeling heeft gegeven. Dit is niet mijn persoonlijke mening. Ik zeg dit dus met enige voorzichtigheid en met enig voorbehoud. Niemand moet dat hier persoonlijk opnemen. Het is een nogal streng oordeel, maar hopelijk kunnen er een aantal lessen uit worden getrokken.
Bij de opmaak van de eerste oproep kon nog geen voorspelling worden gemaakt van de verdeling over de subsectoren. De resultaten per sector zullen dus zeker aan bod komen in de evaluatie, zodat alle sectoren een optimale kans krijgen.
Nog voor de zomer van 2018 zal een tweede oproep worden gelanceerd. De evaluatie van de eerste oproep zal zeker verwerkt worden in de tweede oproep en de aandachtspunten die de Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk (FOV) signaleert, zullen hierbij de nodige aandacht krijgen. Het is absoluut mijn prioriteit om alle subsectoren dezelfde kansen te geven. De analyse van de reden tot uitval geeft het sociaal-culturele veld alvast feedback over de aandachtspunten voor de volgende editie.
De eerste editie is gestart en ik heb inmiddels met alle gestarte projecten kennis kunnen maken. Ik merk een grote belangstelling voor elkaars projecten. Dat leidt tot meer kennisopbouw en netwerking, en die kunnen nuttig zijn voor geïnteresseerden die willen indienen voor de tweede projectoproep. Ik zal zeker nagaan op welke manier ik die kennis met de sector kan delen. Ik overweeg ook een sectorbreed publieksmoment om de ervaringen via getuigenissen en vragen en antwoorden te kunnen delen.
Ik geef dus gewoon weer wat er is gebeurd. We kunnen of moeten veel toeschrijven aan het feit dat het de eerste oproep was. Iedereen moest zich nog een beetje zetten in functie van de uiteindelijke verwachtingen. Ik ga ervan uit dat er in de volgende oproep minstens een bepaalde bijsturing kan gebeuren. Enig ongemak is mij ook niet vreemd met betrekking tot uw vraag. Het is misschien niet helemaal zoals het bedoeld was. Maar het heeft wellicht voor een deel met de communicatie van de nieuwe lijnen en verwachtingspatronen te maken. Ik ga ervan uit dat we, met wat we nu weten, in de volgende oproepen de evenwichten tussen de subsectoren kunnen versterken. Dat is wel degelijk de bedoeling. Om het nu met een andere uitsmijter te zeggen, voorzitter: het is niet de bedoeling dat dit een extra speeltuin van de kunstensector kan worden. Ik heb, zoals iedereen in deze zaal, niets tegen de kunstensector, maar we zouden ervoor moeten kunnen zorgen dat die partnerprojecten, die partnerschappen, ruim genoeg gaan.
Dit is de context die ik u op dit ogenblik kan geven.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, dank u voor uw heel uitgebreide antwoord. Ik ben heel blij te horen dat er lessen zullen worden getrokken uit deze eerste oproep en dat u rekening zult houden met die ervaring om eventueel de nieuwe oproep bij te sturen. Ik ben ook blij te horen dat dat publieksmoment er gaat komen. Dat kan een heel interessant infomoment worden voor de sector, om te bekijken hoe zij bij de volgende oproepen beter aan de slag kunnen gaan.
Ik heb nog een paar kleine bijvragen over de methodiek. De Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) heeft een advies gegeven in mei 2017, naar aanleiding van de start van de oproep. Wat is daarmee gebeurd? Werd daar rekening mee gehouden? Zijn er bij de experten die de beoordeling doen ook externe experten betrokken geweest, of is het gebleven zoals het oorspronkelijk gepland was, met enkel experten vanuit het departement zelf?
Dan heb ik nog een vraag over de verhouding tussen de criteria. Ik lees hier dat de cross-sectorale meerwaarde van de partnerprojecten – die samenwerking was toch een heel belangrijk uitgangspunt – slechts op dertig punten werd toegekend, en de innovatieve meerwaarde op veertig punten. Ik weet niet of dat grote verschuivingen zou veroorzaakt hebben. Is die verhouding zo gebleven?
Zijn er ook plannen om de creatieve meerwaarde door samenwerking binnen de sector te bekijken, en niet zozeer cross-sectoraal?
De heer Meremans heeft het woord.
Het is inderdaad opvallend: innovatieve partnerprojecten, dat zou bijna gesneden koek moeten zijn voor het sociaal-culturele veld. Als ik het goed begrijp is dit te wijten aan de eerste maal: misschien heeft men zich wat mispakt. We zullen in de volgende oproep inderdaad moeten zorgen voor meer verdeling tussen de verschillende sectoren.
Minister, u ging ook een feedbackmoment organiseren. Het is in het verleden nog gebeurd dat de zaken de eerste keer niet meteen goed zaten, en dat er bij de volgende ronde zaken werden rechtgetrokken zodat de mensen beter geïnformeerd de oproep kunnen beantwoorden. We kijken daarnaar uit. We zullen zien hoe de evaluatie bij de tweede oproep zal zijn.
Ik vind globaal genomen wel dat, voor een eerste keer, de oogst mooi is. En dan heb ik het niet alleen over de geselecteerde projecten, maar ook over de projecten in het lijstje die niet zullen worden gesubsidieerd. Op zich is het een interessant idee. Uit de aanvragen blijkt ook dat daar nog mogelijkheden zijn. Maar misschien moet het in de toekomst, na een jaar of zo, wat beter worden gericht.
Mijnheer Van de Wauwer, uw zorg is terecht, en ik deel die zorg. Maar je moet gewoon vaststellen dat de kunstensector ervaring heeft met dit soort dossieraanvragen en met het toelichten van begrotingen. Dat punt is in die sector in het verleden meer beklemtoond geweest. We zullen wel zien hoe het evolueert.
Los van de sector: heel veel aanvragen zijn in essentie wat ik zou willen noemen hedendaags sociaal-cultureel werk. Veel aanvragen kiezen sociaal-culturele thema’s, methodes en onderwerpen die ook aansluiten op het werkterrein van het sociaal-culturele werk in de decretale betekenis van het woord. Op zich vind ik het fijn om te kunnen vaststellen dat veel andere sectoren – kunsten, erfgoed, lokaal cultuurbeleid – ook de maatschappelijke component waarover we het hebben bij sociaal-cultureel werk meenemen in die partnerprojecten. Ik had eerlijk gezegd een veel economischere benadering verwacht. Dat zit er hier en daar in, en dat mag. Maar het is een heel sterk sociaal gerichte benadering. In die zin sluiten ze zelfs een beetje aan op een aantal elementen van participatieprojecten. Dit is een interessante evolutie, die enige bijsturing zal behoeven. Ik wil daarover mijn positieve appreciatie uitspreken.
Minister Gatz heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, ik zal uw vragen over de adviezen van de SARC en hoe we daarmee vanuit de evaluatie de tweede ronde consistenter kunnen maken schriftelijk beantwoorden. Ik heb het over de vraag of er externe experten betrokken zijn en, zo neen, of die de tweede keer zullen worden betrokken, en over de vraag wat er met de verhouding tussen de drie criteria en de weging van de punten en dergelijke meer gaat gebeuren. Als u het mij toelaat, zal ik al een eerste schriftelijk antwoord geven over hoe men de evaluatie van de methode wenste aan te pakken. Er zit ook een zekere tijdsdruk bij aangezien de tweede oproep ergens tussen Pasen en de zomer zal gebeuren.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Het was allemaal heel duidelijk. We kunnen nu hoopvol naar de tweede projectoproep uitkijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.