Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Nota van de Vlaamse Regering Conceptnota over een langetermijnvisie voor aanvullende financiering en ondernemerschap in de Vlaamse cultuursector
Verslag
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Deze vraag stelde ik al een tijdje geleden. In de aankondiging van de conceptnota wordt werk gemaakt van een flankerend begeleidingstraject om zowel bedrijven als culturele organisaties wegwijs te maken in het werven van private fondsen. Voor een deel haalt u de mosterd uit Nederland, waar al een beleid gevoerd wordt rond ‘Wijzer Werven’. Verder zou ook ingezet worden op het matchen van de inbreng vanuit de sector met een eigen cofinanciering. Daarbij worden culturele doelen die erin slagen om private financiering aan te trekken bij particulieren en bedrijven met overheidsmiddelen gematcht.
Volgens uw conceptnota zou het begeleidingstraject specifiek opgezet worden voor een pool van culturele Vlaamse spelers, die zowel regionaal gespreid als representatief zijn voor de verschillende subsectoren. Dit traject werd aangekondigd voor het najaar van 2017 en zou worden begeleid door een Vlaamse expert.
In het persbericht dat toen de aanleiding vormde voor deze vraag, gaf u aan dat dit begeleidingstraject zou worden opgestart onder de naam ‘Friendraising’. De Vlaamse expert die voor de begeleiding zou instaan, is, of was toen, Emolife. De komende drie jaar zou er een experimenteel project uitgerold worden waarbij zowel medewerkers als bestuurders uit de culturele organisaties intensief worden begeleid om een duurzame band op te bouwen met potentiële gevers aan culturele doelen.
Het bericht op uw website maakt verder melding van een financiële ondersteuning van de Vlaamse overheid van 145.200 euro. De Vlaamse inbreng wordt aangevuld met een variabele inbreng van elke betrokken organisatie. Die inbreng is wel afhankelijk van de grootte van de organisatie en haar gerealiseerde omzetcijfers.
Ik had graag wat meer duiding over het concept en de concrete werking van het begeleidingstraject ‘Friendraising’.
Hoe zijn de selectie en de aanduiding van Emolife als begeleidend Vlaams expert verlopen?
Uw voornemen dat voor het begeleidingstraject een pool van Vlaamse spelers, die zowel regionaal gespreid als representatief zijn voor de verschillende subsectoren, zou worden samengesteld was toen tamelijk vaag. Hoe is dat nu regionaal gespreid en hoe representatief zijn die subsectoren? Waaruit komen die?
Wie zal de selectie van Vlaamse spelers beoordelen en op basis van welke criteria gebeurt dat?
Op welke manier komt het principe van de matchfunding aan bod in het begeleidingstraject?
De financiering zou gebeuren via een inbreng vanuit de Vlaamse overheid en met bijdragen van de deelnemers. Zijn de middelen van de Vlaamse overheid nieuwe middelen of worden ze intern verschoven?
Wat is de rol van het Cultuurloket met betrekking tot het begeleidingstraject? Wat is de verhouding tussen het Cultuurloket en het begeleidingstraject ‘Friendraising’? Welke doelstelling of begeleiding zal het Cultuurloket in de praktijk op zich nemen?
– Marius Meremans treedt als voorzitter op.
Minister Gatz heeft het woord.
Mijn antwoord zal redelijk lang zijn omdat ik eerst de inleiding op de conceptnota geef. Helemaal op het einde zal ik uitgebreid ingaan op uw vragen, mevrouw Coudyser.
U weet dat de conceptnota ‘Aanvullende financiering en cultureel ondernemerschap’ voortvloeit uit een traject dat we nu toch al een tijdje aan het lopen zijn. Enerzijds is er ondertussen verankering in mijn beleidsnota en is, in principe toch, de langetermijnvisie op die manier gewaarborgd. Anderzijds hebben we de voorbije twee jaar met deeldebatten in deze commissie de aflijning van wat we konden doen proberen te bepalen. Er is ook een studie geweest van IDEA Consult om de brede mogelijkheden van de aanvullende financiering in kaart te brengen. We hebben ook specifieke acties gedaan als voorbereiding, onder meer intensieve gesprekken met CultuurInvest. We hebben de performantie daarvan gemeten en geëvalueerd. We hebben geprobeerd om de inzichten zoveel mogelijk af te toetsen aan de brede cultuursector. Straks zullen we het daarover hebben. Als ik het schrijven van het Overleg Kunstenorganisaties (oKo) lees, blijkt dat dit jammer genoeg niet helemaal gelukt is. Dat kunnen we straks tijdens het debat bespreken. Ik heb in elk geval geprobeerd om met open vizier de stappen van de voorbije twee jaar die tot de conceptnota hebben geleid, zo transparant mogelijk te zetten.
Het instrumentarium en de conceptnota richten zich breed: tot alle individuele actoren en organisaties die vol- of deeltijds professioneel actief zijn in de kunstensector, inclusief de film- en letterensector maar ook erfgoed, het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de circuskunsten en zelfs de amateurkunsten met professionele doorgroeiambities.
Het doel van de conceptnota is uiteraard om zoveel mogelijk middelen naar de cultuursector te laten stromen, zodanig dat de culturele doelstellingen, naast de financiering via subsidies, meer en beter zouden kunnen worden gerealiseerd. U weet dat het bijkomende middelen zijn. Dat is in elk geval mijn duidelijke boodschap en filosofie. De middelen zijn dus aanvullend. Ze vormen geen alternatief voor het klassieke subsidiesysteem. Subsidies blijven noodzakelijk. Het is niet omdat bepaalde elementen van de aanvullende financiering al zouden werken of goed zouden werken of in de toekomst nog beter zouden werken, dat het uitgesloten is dat subsidies in de toekomst zouden moeten, mogen of kunnen worden verhoogd. Dat zal altijd een onderwerp vormen van politiek debat, maar het ene sluit het andere zeker niet uit.
Je kunt niet alles tegelijk doen, maar we hebben zoveel mogelijk geprobeerd, vertrekkend vanuit de realiteit, om een ondernemingsinstrumentarium op maat van de cultuursector te maken. We zijn daar nog niet helemaal, dat besef ik. Maar je kunt niet eeuwig blijven plannen, en vandaar de conceptnota. 2018 is het jaar om de instrumenten in de conceptnota allemaal uit te rollen. Sommige dingen die al gerealiseerd zijn, kunnen nog worden verbeterd. Alle zaken die erin worden aangekondigd, moeten in 2018 voor de sector positief voelbaar zijn, en zullen dan verder hun weg gaan de komende jaren.
We hebben soms nieuwe instrumenten uitgewerkt en soms bestaande instrumenten verfijnd. Het totaalbeeld van alles wat mogelijk is en misschien zelfs nog meer, vindt u uiteraard in het rapport van IDEA Consult. Ik zeg zeker niet dat het debat, met de vier concrete speerpunten die in de conceptnota terug te vinden zijn, afgesloten is.
Ik geef – in ‘willekeurige’ volgorde – de vier pijlers van de conceptnota.
Over de Cultuurbank hebben we het al gehad. Dat is geen klassieke bank maar een netwerk van financieringspartners die samenwerken om financiële producten aan te bieden op maat van de cultuursector. Uiteraard blijft daar een belangrijke rol weggelegd voor de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen, voor de al bestaande producten of kredieten boven de 100.000 euro. Daarnaast is er een tweede professionele financieringspartner, die zich richt op het verstrekken van microkredieten in een non-profitomgeving. Die twee organisaties zullen in de backoffice van die Cultuurbank de juiste financieringsmix van investeringen moeten uitwerken. Voor de aanduiding van de tweede partner loopt momenteel een aanbestedingsprocedure. Voorafgaand daaraan hebben we een marktbevraging georganiseerd. De eerste fase, de selectieprocedure, is achter de rug. Momenteel loopt de tweede fase van de procedure, tijdens dewelke de deelnemers een concrete offerte kunnen indienen. De procedure moet afgerond zijn in het voorjaar omdat de link met de kunstkoopregeling hier natuurlijk heel duidelijk is.
– Bart Caron treedt als voorzitter op.
De huidige samenwerkingsovereenkomst met PMV werd verlengd. We hebben een iets scherpere onderhandeling met onze partner van PMV gehad en de beschikbaarheidsvergoeding wat naar beneden gehaald. Dat geeft ons de kans om met de, weliswaar beperkte, vrijgekomen middelen andere dingen te doen – daarover zo meteen meer.
In de zomer van 2018 moet die Cultuurbank er zijn en zich beginnen te positioneren ten aanzien van het cultuurveld.
U weet het, ook de kunstkoopregeling zal door die tweede financiële partner worden afgehandeld. Particulieren zullen de mogelijkheid krijgen om een werk van een levend kunstenaar op afbetaling aan te kopen bij erkende aanbieders. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat dit goed is voor de kunstenaar in eerste instantie, dat dit zeer interessant kan zijn voor de kunstliefhebber, vooral de iets minder kapitaalkrachtige, en ondertussen zullen de kunstmarkt en tussenorganisaties, of dat nu galerijen of musea zijn – beide zullen mogelijk zijn –, daar hun profijt van kunnen halen.
Het gaat om een renteloze lening voor een bedrag van minimum 500 en maximum 7000 euro. Alle beeldende en toegepaste kunsten komen in aanmerking, het is dus wel degelijk breed. Het aangekochte werk moet wel uniek zijn. Dit betekent uniek uniek of deel van een oplage lager dan 250 exemplaren en gemaakt door een levende kunstenaar uit Vlaanderen of Brussel.
Interessant in dat verband was dat gisteren de RTBF plots ook de regelgeving ontdekt had en aangezien er in Brussel geen subnationaliteit bestaat, dat de Brusselse kunstscene misschien ten bate kan komen. We zullen zien, dat is geen doel op zich. Blijkbaar was dat voor hen een zeer exotische gedachte, wij zijn daar al jaren mee bezig, de Nederlanders nog veel langer en onze Britse vrienden ook. Nu plots kan het ten zuiden van onze taalgrens ook tot nieuwe ideeën leiden.
Eind december is het principe van de kunstkoopregeling afgeklopt. De financiële ondersteuning, ook die renteloze lening over verschillende jaren, is gepland. De organisatie Kunst in Huis zal dit mee ontwikkelen, coördineren en promoten. We voorzien in een pilootfase, wij gaan ervan uit dat het operationeel zal zijn in de loop van de zomer of in het najaar. Er zullen dit jaar nog aankopen kunnen gebeuren.
Naast de Cultuurbank is er het Cultuurloket. Het werkveld heeft misschien niet alleen nood aan advies, coaching en begeleiding, maar kan dat ook gebruiken. Ik heb begrepen dat een bepaalde zinsnede in de conceptnota, namelijk over ‘de lage zakelijke geletterdheid van de sector’, kwaad bloed heeft gezet. Achteraf bekeken had ik die woorden misschien niet moeten gebruiken, maar ze zijn in elk geval niet kwaad bedoeld geweest. Men kan inderdaad soms wel de indruk wekken dat het over het geheel van de kunstensector gaat, maar dat is zeker niet het geval. Ik vind dat we elkaar in alle vriendschap in de ogen moeten durven kijken en zeggen dat er nog ruimte is voor verbetering. Die verbetering willen we mee mogelijk maken door dat Cultuurloket. Dat is dus het omgevormde Kunstenloket, het zijn niet meer alleen de kunsten. Voornamelijk, niet exclusief, de sociaalrechtelijke aspecten worden daar ondersteund en geadviseerd, en nu ook de meest brede zakelijke en fiscale aspecten, alternatieve en aanvullende financiering. Er komt een uitbreiding naar het erfgoed, het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de circuskunsten en de amateurkunsten met professionele doorgroeiambities. De statuten van de nieuwe vzw werden in 2017 opgemaakt. Het bijkomend budget, dat herinnert u zich van bij de begrotingsbespreking, van 1 miljoen euro is ook ingeschreven.
Over de diverse opdrachten die het Cultuurloket zal moeten vervullen, is uitgebreid onderhandeld door de vzw, mijn kabinet en de administratie. Het wordt een breed spectrum van zakelijke en juridische aangelegenheden. Het loket moet ook proberen om een actieve rol te spelen, vragen uit het veld te matchen met de juiste private spelers. Het moet niet alleen een organisatie of een kunstenaar zijn die voor advies of begeleiding komt aankloppen. Dat blijft natuurlijk wel altijd de eerste taak; maar het loket moet ook kijken waar het de juiste partners bij elkaar kan brengen. Dat zal een opdracht zijn voor deze vernieuwde organisatie.
Het werd me al door verschillende commissieleden gevraagd, alles wordt vanuit hun werkzaamheden optimaal afgestemd met de bestaande actoren en aanbieders zoals Scwitch of Flanders DC. The proof of the pudding is in the eating. Maar we gaan geen dubbel werk doen, dat moet te allen prijze worden vermeden, iedereen moet zijn plek onder de zon krijgen.
Deze beheersovereenkomst en alles wat nodig was om dit van start te laten gaan, is in december goedgekeurd door de regering. De raad van bestuur is samengesteld. Het is de bedoeling dat er een beleidsplan en een indicatorenkader wordt ingediend voor 1 april 2018 vanuit het Cultuurloket.
Aanvullend op deze tweede pijler komt het belang van leiderschap in relaties en ondernemerschap. We gaan een specifiek leerprogramma van start laten gaan dat ‘Leiderschap in Cultuur’ (LinC) heet, uitgerold door de Antwerp Management School en de Universiteit van Utrecht. We blijven proberen om een aantal capaciteiten in de cultuursector nog te verhogen. De twee onderwijsinstellingen zitten momenteel samen om de verschillende modules concreter in te vullen.
Op 1 september, het duurt dus nog wel even, maar toch nog dit jaar, gaat dat programma dan van start. Twintig deelnemers, tien uit Vlaanderen en tien uit Nederland, zullen het traject doorlopen. Het zal drie jaargangen lopen. Dat betekent een zestigtal ‘leiders’. Het zijn mastercursussen waarvan we toch hopen dat ze de knowhow in de sector vergroten ten bate van het algemeen.
Naast de Cultuurbank en het Ccultuurloket is er de cross-sectorale samenwerking, dat is een derde speerpunt. Daar is al lang over gepraat en dit vormde ook een onderdeel van het Kunstendecreet dat nog niet in werking getreden was. We geloven dat er veel vernieuwing en creativiteit leven en heersen in de kunst- en cultuursector, maar dat kruisverbanden met andere sectoren ook goed kunnen zijn. Samenwerking tussen kunstenaars, cultuurhuizen, erfgoedspelers, spelers uit de sociale volwassenenwerking en andere sectoren in de meest brede zin van het woord is goed en wenselijk. De baten voor beide partijen moeten steeds goed worden bekeken. Er worden met de innovatieve partnerprojecten niet direct sectoren uitgesloten. Alles is in principe mogelijk.
We zijn het voorbije jaar in juni dan maar van start gegaan met de eerste experimentele projectoproep, ‘Over de muur kijken’. 45 kandidaten hebben zich gemeld. Dat was een vrij gevarieerde groep uit de verschillende culturele subsectoren en met partners van zeer diverse achtergronden zoals wetenschap, technologie, zorg, media, sport en onderwijs. Vorige week nog heeft een krant daar vrij uitvoerig aandacht aan besteed. Het bedrag van 327.000 euro heeft ervoor gezorgd dat we 19 verschillende partnerprojecten hebben kunnen ondersteunen die inmiddels van start gegaan zijn. De partnerprojecten te lopen niet altijd één op één, de kunsten- of cultuurpartner met een andere partner. Volgende week, op 16 januari, hebben ze een gezamenlijk introductiemoment waarop de geselecteerde projecten ter kennisdeling worden uitgenodigd. Ook daar proberen we over meer dan één muur te kijken. Er komt uiteraard een evaluatie in de loop van het jaar. In 2018 en 2019 wordt de oproep nog herhaald. Daar zullen we, neem ik aan, veel uit leren.
Vierde en laatste speerpunt is het fiscale beleid. De taxshelter voor de film is nu uitgebreid sedert een jaar naar de podiumkunsten. In Vlaanderen zelf zijn er doorheen het voorbije jaar 193 aanvragen voor de erkenning van zo'n podiumwerk ingediend. Dat is veel en in elk geval minstens evenveel, zo niet meer, dan ik durfde te verhopen. Er is al een eerste bedrag in de Franstalige pers tussen kerst en nieuw gepubliceerd, als ik me niet vergis over het opgehaalde geld. We zijn nog de laatste euro's aan het tellen, het was dus misschien nog niet helemaal definitief, maar het benadert de 30 miljoen euro in totaal. Drievierde van dit bedrag komt uit projecten of actoren van de Vlaamse Gemeenschap.
We zijn nu de oplijsting aan het maken van de exacte bedragen en van de organisaties die aanvragen hebben ingediend en die al dan niet via het Kunstendecreet gesubsidieerd zijn. We willen een onderscheid maken tussen wat musicalorganisatoren eruit halen of andere, meer klassieke kunstorganisaties. We maken ook het onderscheid tussen grote spelers en kleinere spelers. Die gegevens, die we op dit ogenblik nog niet hebben, zullen ongetwijfeld kunnen leiden tot een debat in deze commissie en tot verdere gesprekken met de federale overheid om waar nodig de regeling nog bij te schaven.
Een ander aandachtspunt is de regeling voor de inbetalinggeving van kunstwerken. De doelstelling is om erflaters al tijdens hun leven de kans te geven om in onderhandeling te treden met de Vlaamse Belastingdienst over het afsluiten van een ruling over de inbetalinggeving van kunstwerken. De bedoeling is dat kunstenaars of verzamelaars over de aanvaarding en de waardevaststelling afspraken kunnen maken, maar ook over de bestemming, zoals het museum waar ze hun werken aan willen toevertrouwen. Van mevrouw Coudyser heb ik begrepen dat de conceptnota daarover volgende week aan bod zal komen. Die discussie kan dan verder gevoerd worden. Er zijn nu al contacten tussen mijn kabinet en dat van minister Tommelein om tot concrete stappen te kunnen overgaan.
We willen ook maatregelen overwegen om giften en bedrijfsmecenaat voor de cultuursector te stimuleren. Er was een recent onderzoek over het geefbeleid dat interessante aanbevelingen heeft opgeleverd. Er is nog werk aan de winkel voor een eenduidig fiscaal kader, dat er nu nog onvoldoende is en ook inzake de sensibilisering hiertoe. We willen ook verder inzetten op crowdfunding in de culturele sector.
Dan kom ik tot de vierde pijler van de aanvullende financiering van het cultuurbeleid, namelijk de ‘friendraising’, die een variante is van het geefbeleid, en mijn antwoord op de vragen van mevrouw Coudyser daarover.
In navolging van deze conceptnota werd in het najaar 2017 het vormingstraject ‘Het Atelier’ opgestart via een oproep tot deelname aan culturele instellingen met een niet-commercieel oogmerk. Tot 15 december konden Vlaamse culturele spelers intekenen op dit traject waarbij de cultuursector de kans gegeven wordt om beter te leren fundraisen. Het recente ‘Onderzoek met betrekking tot een geefbeleid in Vlaanderen’ heeft ons interessante handvatten aangeleverd. Het was een moeilijke start. We vreesden in het begin dat de interesse ondermaats zou kunnen blijven. Uiteindelijk meldde zich een diverse groep van 55 deelnemers aan.
De opdracht loopt over 4 jaar. In het najaar van 2017 vonden de voorbereidende werkzaamheden voor het ‘Het Atelier’ plaats. In 2018 volgen 10 opleidingsmodules, waaronder doelgerichte symposia, workshops en/of algemene masterclasses over de algemene technieken en methodes. Twee groepen van elk circa 28 deelnemers zullen de 10 modules doorlopen.
Eind 2018 volgt een screening van de deelnemers en worden zeven deelnemers geselecteerd die graag een intensieve coaching willen ontvangen. De selectie gebeurt door Emolife op basis van de representativiteit met betrekking tot de culturele deelsector en het potentieel tot fondswerving. De niet-geselecteerde organisaties kunnen als getuige de ervaringen en kennisopbouw bij de zeven geselecteerde spelers volgen. De zeven spelers krijgen een intensief traject, maar de meekijkers krijgen de kans mee te volgen via twee plenaire masterclasses met de zeven organisaties, een blog waarin de ervaringen van de zeven organisaties beschreven worden en de mogelijkheid om via chat of e-mail antwoorden te krijgen op concrete fundraisingvragen. Al die informatie, tools en praktijkvoorbeelden worden opgeslagen in een virtuele bibliotheek.
In het vormingsjaar van 2019 ligt de nadruk op de resultaten en de kennisopbouw. De zeven organisaties leren hoe ze een correcte relatieopbouw aanpakken om een respectvolle en blijvende band op te bouwen met schenkers en mecenassen. De meekijkers leren mee.
In het laatste jaar, 2020, boeken de deelnemers concrete realisaties en leren ze hoe ze een correcte relatieopbouw in handen nemen. Ook hier kunnen de resterende geselecteerde organisaties meekijken als bevoorrechte getuigen.
Emolife werd via een overheidsopdracht voor aanneming van diensten aangeduid. De motivering daartoe was: dat Emolife Belgium cvba bijzondere ervaring heeft met betrekking tot friendraising, peer-to-peer fundraising en ‘major donor’-strategie; dat Emolife Belgium cvba bevoorrechte relaties heeft uitgebouwd met enkele belangrijke internationale spelers; dat Emolife Belgium cvba sedert 2009 duurzaam advies aanbiedt in verband met fondsenwerving aan verschillende professionele organisaties in Vlaanderen; dat Emolife Belgium cvba zelf voorziet in een substantiële eigen inbreng en dat hierdoor private middelen met overheidsmiddelen gelinkt worden.
Het begeleidingstraject heeft de ambitie representatief te zijn, en dat met betrekking tot de verschillende culturele subsectoren zoals kunsten, circuskunsten, cultureel erfgoed en sociaal-cultureel volwassenenwerk, en de grootte van de instellingen. Bovendien ambieer ik een regionale spreiding van de deelnemers. Om voldoende diversiteit in de grootte van de organisaties te garanderen, wordt er een gediversifieerde prijs gehanteerd naargelang van de grootte van de omzet van de indienende organisaties.
De selectie van de zeven organisaties in jaar twee is in handen van Emolife zelf. De zeven organisaties zullen representatief zijn voor de Vlaamse cultuursector, zodat de meekijkers een organisatie hebben waarmee ze zich kunnen identificeren op het vlak van inhoud, grootte van de organisatie, regionale ligging en leeftijd van de organisatie.
Een selectie van Vlaamse spelers was in dezen niet nodig omdat er in totaal minder dan honderd aanmeldingen zijn. Alle aangemelde kandidaten zijn niet-commerciële organisaties en kunnen dus deelnemen aan het vormingstraject.
Met de term matchfunding verwijs ik naar de innovatieve financieringstechniek waarbij een overheid niet alleen alle kosten van culturele initiatieven draagt, maar dat de culturele instellingen zelf ook een financiële inbreng doen. Dat is bij dit vormingstraject zeker het geval, aangezien zowel Emolife, voor een totaal van 575.760 euro, als de deelnemers, voor 500.760 euro, zelf een inbreng doen tijdens het traject. De middelen die de Vlaamse cultuuroverheid inbrengt, bedragen 145.200 euro voor de hele looptijd. Die middelen zijn deel van het beschikbare werkingsbudget op begrotingsartikel HB0/1HE-I-2-BB/WT basisallocatie 1HC003 (werkingsmiddelen cultuurindustrie). Dat zijn geen nieuwe middelen, maar we hebben ze gerecupereerd uit de lagere beschikbaarheidsvergoedingen voor PMV. Ze blijven onder dezelfde noemer, maar wij vonden dat de beschikbaarheidsvergoeding voor de output aan de hoge kant lag. Na een goed gesprek is daar iets afgegaan, en daarmee kunnen we dit doen.
De vzw Cultuurloket, die sinds kort operationeel is, heeft een belangrijke opdracht met betrekking tot eerstelijnsadvies om de Vlaamse cultuursector verder te laten professionaliseren. Het is ook de bedoeling dat Cultuurloket dit traject van Het Atelier en het vormingstraject mee opvolgt omdat ze zelf misschien ook kunnen bijdragen aan de vorming maar ook omdat ze in de toekomst eerstelijnsinformatie rond fondsenwerving met de cultuursector kunnen delen.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
De conceptnota is inderdaad een eerbaar document omdat die een aantal zaken opsomt die de nodige evaluaties hebben ondergaan: bestaande instrumenten die toch eens bekeken zijn of hernieuwd of waaraan zaken zijn toegevoegd of waarin een aantal nieuwe zaken zitten. We bouwen verder op de bestaande denksporen en op het bestaande instrumentarium.
Minister, u hebt ervoor gekozen om vier speerpunten uit te diepen, waarbij de realisatie van het Cultuurloket zeer belangrijk is. Ook de Cultuurbank zal in de loop van deze legislatuur worden gerealiseerd – we zullen er dan in de volgende legislatuur de vruchten van plukken. Anderzijds is het natuurlijk een langetermijnplanning. Een aantal zaken moeten nog worden uitgediept.
Naar aanleiding van de besparingsronde in het begin van de legislatuur, en anderzijds de duidelijke wil van deze Vlaamse Regering om in te zetten op aanvullende financiering, zou het misschien kunnen dat binnen de sector de ambities te hoog lagen en dat men nu vraagt of het dan maar dat is. Maar hier worden belangrijke hefbomen gecreëerd. Door een samenloop van omstandigheden werd het misschien iets te rooskleurig voorgesteld.
Het is voor ons belangrijk dat de conceptnota niet alleen gaat over de instrumenten voor aanvullende financiering, maar ook net over dat ondernemerschap en die verdere professionalisering in de cultuursector. Ik zeg heel bewust ‘verdere professionalisering’ omdat in de kunstensector misschien wel al stappen zijn gezet. U alludeerde ook op de ‘laaggeletterdheid’. Die term is misschien niet zo gelukkig gekozen, maar ik begrijp dat u daar goede bedoelingen mee hebt en dat u wilt zeggen dat de sector verder begeleid en gecoacht kan worden, om de lat gewoon weer wat hoger te leggen.
Ik lees evengoed in uw nota dat de culturele professionals al pur sang culturele ondernemers zijn. Kunstenaars en kleinere culturele organisaties zijn vaak flexwerkers, eigenlijk de voorbode van onze veranderende arbeidsmarkt. De cultuursector heeft een eigen DNA, is superdivers, heeft kleine en grote organisaties. Dat geldt niet alleen voor de kunstensector. Wij willen ook het sociaal-cultureel werk, erfgoed en het circus – dus de hele sector – bedienen met instrumenten. Wij moeten daarbij de eigenheid van elke subsector bewaken. We bieden verschillende instrumenten aan, maar natuurlijk moet niet elke organisatie al die instrumenten inzetten. Men moet gewoon zorgen voor maatwerk. Men moet het juiste instrument als aanvullende financiering voor die organisatie op dat moment in haar groeifase inzetten. Het juiste instrument vinden en hoe daarmee te werken: dat is waar er nog nood aan is.
Het is de bedoeling van deze Vlaamse Regering om een coachende overheid te zijn. We zien dat in veel domeinen terugkomen. Hier, met de oprichting van het Cultuurloket zoals we het nu – met die nieuwe doelstelling – hebben, worden de begeleiding en de coachende rol aan de cultuursector aangeboden.
Het is goed dat we op elk van de vier speerpunten inzetten. De conceptnota bevat de noden en uitdagingen die de N-VA-fractie ook onderschrijft. Het is niet dat er geen instrumentarium is, maar het bestaande instrumentarium is gewoon niet goed genoeg bekend. We moeten het goed bekendmaken. We moeten de voor- en nadelen ervan duiden, en zoeken naar de match: ‘Wat kan voor jouw organisatie het goede instrumentarium zijn?’ We moeten zorgen voor de begeleiding rond de financiering van de cultuursector, de ondersteuning en sensibilisering. We moeten uiteraard zien welke organisatie we voor ons hebben. Maatwerk is zeer belangrijk.
Ik benadruk dat het gaat over aanvullende financiering. We moeten de cultuursector sowieso ondersteunen met subsidies. De basiswerking moet verzekerd zijn. Maar we willen extra zuurstof geven met aanvullende financiering.
Ik begrijp dat er voor PMV wat betreft de Cultuurbank nieuwe afspraken en een nieuwe beheersovereenkomst moeten komen. PMV wordt enkel voor financiering boven de 100.000 euro ingezet. De begeleiding zelf is een taak die het Cultuurloket zal opnemen.
Er wordt een tweede financieringspartner gezocht. Die overheidsopdracht is uitgeschreven. Heb ik het goed begrepen dat tegen het voorjaar ook die partner bekend moet zijn? Dat is belangrijk als we ook dit jaar de kunstkoopregeling en die hele vernetwerkte bank gestalte willen geven. We moeten tegen het einde van deze legislatuur toch al een paar eerste resultaten zien. Daarom moeten we daar nu werk van maken.
De kunstkoopregeling is een goede zaak. Het is goed dat we het inhoudelijke loskoppelen van de financiering. Kunst in Huis is aangesteld. De financiering komt er via die tweede partner, die binnenkort wordt aangesteld. Wellicht heeft het daarmee te maken of de beslissing al gevallen is voor het rentevrij of rentearm kiezen van de lening. Zijn ondertussen de selectiecriteria en profielen afgestemd? Voor ons is het wel belangrijk dat het instrument van de kunstkoopregeling er niet alleen komt voor de al bestaande kopers van kunstwerken. De conceptnota stelt ook dat we drempelverlagend en stimulerend moeten werken. We zullen dus goed moeten bekijken of we daarmee een nieuw publiek van kunstkopers aanboren. Anders zou het toch een beetje zijn doel voorbijschieten.
Volgens de conceptnota zou de Cultuurbank de potentiële partner kunnen zijn van het Topstukkenfonds, dat te weinig slagkracht heeft. PMV heeft, als ik het goed begrijp, twee pistes onderzocht. Enerzijds is er de mogelijkheid tot lening of kredietopening aan het Topstukkenfonds. Anderzijds is er de oprichting van een stichting. In de conceptnota staat ook dat die lening op korte termijn zou kunnen worden geïmplementeerd. Zullen daartoe nu nog initiatieven worden genomen? Kan dat ook nog in het kader van die tweede financieringspartner? Ik dacht dat daarover voor het jaareinde van 2017 duidelijkheid zou komen. Is daar al meer zicht op?
Wordt het andere denkspoor, de stichting, nog verder bewandeld of wordt het sowieso het een of het ander? Sluiten ze elkaar de facto uit?
Wat het fiscaal kader betreft, geef ik toe dat dit vooral een federale bevoegdheid is. De realisatie van de taxshelter bewijst zijn waarde. We moeten dit nauwgezet verder opvolgen. Het lijkt me logisch dat we hierover nog aparte debatten zullen voeren. Het is een goede zaak dat we onze organisaties met dit instrument laten werken. Tegelijkertijd moeten we de federale overheid de kans geven om tegemoet te komen aan de verschillende vragen van de sector. Op het gepaste moment moeten we de resterende knelpunten aankaarten.
Ik heb nog steeds een aantal vragen. Er speelt zich een hybridisering af van de culturele sector. De vraag is hoe we met het instrument van de taxshelter aan de slag kunnen gaan. De taxshelter heeft immers zeer duidelijke definities en criteria. Een definitie houdt een afbakening in. Enerzijds is er de hybridisering van de sector en anderzijds is er de vraag hoe we dat instrument goed, correct en voor iedereen duidelijk zullen kunnen toepassen.
Wat het bedrijfsmecenaat en de sponsoring betreft, hebben we nood aan een duidelijk fiscaal kader. Dat kan een van de belangrijke hefbomen zijn.
Wat de aanvullende financiering betreft, is het nog wat te vroeg. Het is een goede zaak dat we de technische werkgroepen laten voortwerken. Volgens mij is het duidelijk dat we de erkenningsprocedure moeten vereenvoudigen. Ondertussen moeten we nagaan hoe we dit kunnen doen en hoe we hiermee resultaten kunnen boeken.
Minister, de kunstensector heeft gesuggereerd alle door de cultuurgemeenschappen erkende en gesubsidieerde kunstenorganisaties sowieso in aanmerking te laten komen voor fiscaal aftrekbare giften. Ik ken uw standpunt hierover niet. Is dat een mogelijk denkspoor of wilt u hier een aantal kanttekeningen bij plaatsen?
We hebben geen crowdfundingplatform. Voorlopig moeten we ons een beetje behelpen. Kunnen we op dit vlak nog stappen vooruit zetten of gaat het veeleer om een langetermijnplanning? Over friendraising hebben we ondertussen een duidelijk antwoord gekregen.
Voor de erfgoedsector is het belangrijk dat kunstenwerken in betaling kunnen worden gegeven. Ik ben zeer blij te horen dat de werkgroepen volop aan de gang zijn en dat de samenwerking met de minister van Financiën en Begroting volop loopt. We komen hier volgende week ongetwijfeld op terug.
Ik heb het al over het Cultuurloket gehad. Ik ben ervan overtuigd dat dit een belangrijke realisatie is. Dat hier duidelijk meer middelen naar gaan, betekent dat we hierin geloven. We hebben hiervoor middelen vrijgemaakt. Het eerstelijnsaanspreekpunt zal niet marktverstorend werken en zal focussen op de begeleiding, de matching van fondsen en de toeleiding naar de juiste organisatie en het juiste instrumentarium. Het wordt een aanspreekpunt voor de hele sector. Wat even belangrijk is, is dat de organisatie een aanspreekpunt is voor de dossiers in verband met het kunstenaarsstatuut en de fiscale evoluties. Die dossiers moeten naar de federale overheid gaan. Het wordt bijna een kenniscentrum en een aanjager die op goede mogelijkheden wijst en suggesties doet om hiervoor te zorgen. Daar zullen we in de nabije toekomst zeker de vruchten van kunnen plukken.
Wat de cross-sectorale samenwerking betreft, is de eerste oproep volgens mij geslaagd. We moeten die eerste oproep opvolgen. Het is een goede zaak dat we dit in 2018 en 2019 herhalen. Op basis daarvan zullen we hier een goed zicht op hebben en zullen we dit kunnen evalueren. We zullen daar lessen uit trekken om dat eventueel verder te implementeren.
Minister, voor de erfgoedsector is de stockverzekering uiteraard belangrijk. De vraag om indemniteit bestaat al vele jaren. De stockverzekering kan een tijdelijk alternatief vormen. Ik vraag me af wat de conclusies zijn van het onderzoek dat is gevoerd. Ik hoop dat dit onderzoek ondertussen is afgerond. Werken uw kabinet, uzelf en de minister van Begroting hier nog aan? Zullen we nog tijdens deze legislatuur een beslissing over de stockverzekering kunnen nemen? Zeker voor onze landelijke musea zou dat goed zijn. We zouden dit dan tijdens de eerste erfgoedronde kunnen meegeven als een bijkomende hefboom om de landelijke musea de nodige zuurstof en slagkracht te geven.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Voorzitter, wat de conceptnota betreft, zal ik beginnen met het basisprincipe. Het uitgangspunt van de nota is, zoals daarnet nog is benadrukt, dat de bijkomende middelen aanvullend van karakter moeten zijn. Ze mogen geen alternatief voor de klassieke subsidiesystemen vormen. Voor mijn fractie is dat een cruciale zin in de conceptnota. We kunnen die aanvullende middelen enkel toejuichen indien ze ook op lange termijn aanvullend zullen blijven.
We vinden dat de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) op dit vlak een zinvol advies heeft gegeven. De SARC heeft gevraagd een goede inschatting te maken van de impact van de verschillende financieringsinstrumenten op de verschillende sectoren. Om de impact volledig in kaart te brengen, moet er wetenschappelijk onderzoek komen. De vraag om dit te onderzoeken, is volgens ons terecht.
Minister, mijn tweede punt betreft het totaalbeeld. U hebt in de conceptnota een heel mooi overzicht gegeven van de verschillende financieringsbronnen. De integrale beleidsvisie ontbreekt echter een beetje.
Mijn derde punt betreft de aandacht voor de basiswerking van de verschillende organisaties. Het is veel moeilijker aanspraak te maken op de aanvullende financiering voor de basiswerking of reguliere werking. Voor projecten ligt dat veel meer voor de hand. We moeten er voldoende aandacht voor hebben dat de reguliere werking kan blijven worden uitgevoerd. Ik herhaal dan ook dat het om aanvullende middelen moet gaan en dat de subsidies voor de basiswerking broodnodig blijven.
Mijn volgende punt betreft de kunstkoopregeling. We zijn zeer blij dat die regeling nu verder operationeel kan worden uitgevoerd. Tijdens het kerstreces hebt u hierover gecommuniceerd. We zijn zeer blij dat er aandacht is voor alle doelgroepen, van de beginnende kunstliefhebbers en de kunstliefhebbers met een beperkt budget tot de kunstenaars en de kunstenmarkt. Dat is een breed spectrum. Hoewel we hier tevreden mee zijn, heb ik toch twee vragen.
Wat de financiële partner betreft, hebt u verklaard dat de aanbesteding loopt. In de conceptnota vermeldt u dat tegen het einde van vorig jaar in samenspraak met de financiële partner een beslissing zou worden genomen over de vraag of de leningen een rentevrij of rentearm karakter krijgen. U hebt benadrukt dat het een rentevrije lening wordt. We zijn hier zeer blij mee, maar is het zeker dat dit wordt gewaarborgd? Dit is afhankelijk van de keuze van de financiële partner die nog moet worden gemaakt. U hebt over de samenspraak met die partner gesproken. Ik zou u dat graag horen bevestigen. Hebt u meer zicht op de timing voor de keuze van die partner?
Enkele weken geleden heb ik hier gewezen op het goede voorbeeld in Nederland. Ook in Groot-Brittannië zullen er goede voorbeelden zijn. In uw communicatie tijdens het kerstreces hebt u hiernaar verwezen. Ik wil eens informeren naar de stand van zaken in verband met de verdere operationele uitwerking van de kunstkoopregeling. De vraag is of we hiermee nog tijdens deze legislatuur van start zullen kunnen gaan.
Tot slot wil ik nog een oproep doen. We moeten dit, samen met onze federale collega’s, goed afstemmen. We moeten zicht krijgen op wat op beide bestuursniveaus kan gebeuren.
Wij kunnen onze visie hebben op verschillende aanvullende financieringsbronnen, maar als dat een federale bevoegdheid is, moet dat in samenwerking met onze federale collega’s worden uitgevoerd. Tot zover de conceptnota.
Ik heb nog een vraag die betrekking heeft op de vraag om uitleg van mevrouw Coudyser. U zei dat er 55 organisaties gestart zijn binnen het vormingstraject over ‘friendraising’. Er konden maximaal 100 organisaties deelnemen. Bij de lancering van de oproep heeft FOV een bedenking gemaakt over de kostprijs voor deelname, en dat die, zeker voor kleine organisaties, mogelijk een drempel kon vormen. U verwees ook naar het belang van de representativiteit op alle vlakken. Ziet u nu bij die 55 deelnemers of die kostprijs effectief een drempel is gebleken? Er is een diversificatie in de eerste ronde, gaande van een kostprijs van 900 tot 2100 euro, naargelang van de grootte van de organisatie. In de tweede ronde ging dat van 12.000 tot 16.200 euro per jaar. Was dit een drempel om een aantal organisaties al dan niet te laten participeren?
Mevrouw Segers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor deze boeiende conceptnota. Het is zeer goed dat u als liberaal minister aandacht hebt voor de private financiering van kunst en cultuur. Karel Poma sprak in de jaren 80 voor het eerst over sponsoring in de kunst. Patrick Dewael maakte dat tot een speerpunt in zijn beleid. Gelukkig zijn we nu al veel verder. In de beginjaren leek het een toverwoord. Later bleek dat bedrijfssponsoring maar een klein aandeel is in de financiering van de cultuursector, in tegenstelling tot de sportsector bijvoorbeeld.
Ik ben blij te zien dat het instrumentarium dat volgens die vier speerpunten wordt uitgewerkt, nu toch groter is. Net de combinatie van publieke en private middelen is een goede zaak, maar de publieke financiering zal altijd nodig zijn en de basis vormen indien we een rijk cultureel landschap willen garanderen. De markt faalt nu eenmaal en heeft zijn voorkeuren. Hij houdt niet van kleinschaligheid, van amateurkunsten of van experimenten. In de lijst van maatregelen die u plant en die ook al bestaan was het goed geweest nog meer in de verf te zetten wat voor welk type organisatie al dan niet mogelijk is. Sociaal-cultureel werk, de experimentele kunst, het gesproken theater, cultuurorganisaties, zoals orkesten, die hun eigen infrastructuur hebben, zijn een pak minder aantrekkelijk. Dat is belangrijk als signaal naar de sector toe: we willen u ondersteunen en coachen als u op zoek gaat naar bijkomende private middelen, maar we weten dat niet alles voor iedereen mogelijk is. Die insteek heb ik een beetje gemist.
Dat die reactie kwam op die laaggeletterdheid was te verwachten in de zin dat onze cultuurorganisaties uitblinken als het gaat om creativiteit in zakelijk ondernemerschap. Een tweede element is dat er nog veel werk aan de winkel is in verband met heel veel factoren waar ze moeten kunnen op rekenen, zoals uw verantwoordelijkheid als minister, maar ook van uw federale collega’s.
We zijn blij dat die conceptnota er ligt en dat er verder nagedacht wordt over de mogelijkheden die nog bestaan. Het punt van het maatwerk is volgens mij essentieel.
Een eerste opmerking die ik nog wou maken, heeft betrekking op de Cultuurbank. De Cultuurbank is een heel goede zaak. Ik geloof sterk in het potentieel van microkredieten. Twee zaken zijn daarbij van belang. Er moet gekeken worden hoe dat kan afgestemd worden op zaken die al bestaan, zoals Triodos of PMV. Met betrekking tot de vraag van mevrouw Coudyser is rentevrije of rentearme ondersteuning volgens mij ook een belangrijke zaak om mee te nemen in de kunstkoopregeling.
Wat betreft het mecenaat, zowel het bedrijfsmecenaat als het privémecenaat, zit er volgens mij nog veel meer potentieel dan er in de conceptnota voorligt. Er wordt onder andere verwezen naar Prométhéa, de Franstalige tegenhanger van het eerste initiatief in Vlaanderen, de stichting voor kunstpromotie, die eind jaren 80 opgestart werd door Sonja de Smedt en Luc Delrue. Ze zijn ook begonnen met sponsoring, maar zijn daarna ook geëvolueerd. De functie die u vooropstelt voor Cultuurloket, kan volgens mij breder zijn. Er is nog een onaangeboord potentieel bij de internationale stichtingen, zoals de stichtingen Gulbenkian of Soros, enzovoort. Groot-Brittannië geeft jaarlijks een gids uit van alle fondsen en doelen waaraan ze schenken. Er was lang geleden al een publicatie, van het VTi als ik me niet vergis, met als titel ‘Bread and circuses’. Later kwam dan ‘More bread and circuses’ uit, waarin specifiek werd ingegaan op wat relevant was voor de culturele sector. Die taak kan eventueel ook opgenomen worden door Cultuurloket.
Met betrekking tot legaten, of in het Engels ‘bequests’, is er ook nog veel werk te doen. In Vlaanderen is maar één man daarmee bezig, namelijk Paul Dujardin. Hij onderhoudt goede contacten met notarissen, en wanneer mensen langskomen die niet weten wat ze met hun geld moeten doen, spreekt men hen van BOZAR bijvoorbeeld. Daar kan ook een inventaris van gemaakt worden en er kunnen contacten gelegd worden met notarissen, en volgens mij is er op dit gebied ook samenwerking mogelijk met de Koning Boudewijnstichting. Het verbaasde me dat ze niet in de nota vermeld worden, want fondsenwerving is juist een van hun prioriteiten.
In 1992 schreef ik een eerste boek over sponsoring en nadien mijn doctoraat. Mijn conclusie was toen dat sponsoring niet de redding was, maar dat er veel meer moest worden ingezet op giften. De fiscaliteit van giften is dus enorm belangrijk. Bedrijfssponsoring is een aftrekbare communicatiekost. Daarvoor wacht men niet op een apart fiscaal statuut, maar voor giften is dat wel zo. Vandaag wordt de aftrekbaarheid van giften bij koninklijk besluit geregeld. Het is een heel gelimiteerde lijst. Het is heel ondoorzichtig hoe je daar al dan niet op geraakt. Die fiscale aftrekbaarheid zou voor een gehele sector moeten worden gegarandeerd. Dat moet op federaal niveau geregeld worden, en dat is natuurlijk een hele uitdaging. Als socialist is dat voor mij een tweespalt. Ik geloof sterk in de complementariteit van private en publieke middelen. Doorheen heel de kunstgeschiedenis is dat zo geweest: eeuwenlang complementeerden die twee bronnen elkaar. Alleen sinds 1945 werd in continentaal Europa gedacht dat alleen de overheid initiatief moest nemen. Ik vind dat niet.
Echter, hoe meer je een kader schept van fiscale aftrekbaarheid enzovoort, hoe meer instrumenten je als overheid natuurlijk ook uit handen geeft om zelf beleid te kunnen voeren voor prioriteiten. Die bedenking heb ik ook met betrekking tot de taxshelter. Die werkt enorm, maar je geeft veel uit handen. Het kost ook geld: je kunt nu dus niet sturen met de middelen waarmee je anders zou kunnen sturen. Dat is dus altijd een bedenking die ik daarbij maak. Hetzelfde geldt met betrekking tot die giften. Ik denk dat het de sector enorm zou vooruithelpen als er één regeling zou komen voor de fiscale aftrekbaarheid van giften vanwege particulieren.
Dat zijn voorlopig mijn belangrijkste opmerkingen.
Namens mijn fractie wil ik ook een paar dingen kwijt over de nota. Minister, het is eigenlijk jammer dat in de tekst wordt gesproken over “financieel laaggeletterd” zijn. Er wordt toch een soort sfeer gecreëerd als zou men een gebrek aan competentie op het financiële vlak hebben. Er zijn natuurlijk uitzonderingen die de regel bevestigen, maar ik durf dat tegen te spreken. Deze nota gaat immers niet alleen over de kunsten, maar ook over sociaal-cultureel werk en cultureel erfgoed. Bijvoorbeeld in het sociaal-cultureel werk bestaat gemiddeld 65 procent van het budget van organisaties uit eigen inkomsten. 65 procent, dan kunnen het ook zakelijk niet allemaal oenen zijn, zou ik denken. Ik vond die sfeerschepping ten aanzien van die sectoren dus eigenlijk niet echt sympathiek.
Ook ontstaat de indruk dat de culturele sector niet op zoek is naar alternatieve vormen van financiering. Ook dat is een groot misverstand. Ik ken bijna geen organisaties die louter draaien op subsidies en tickets en die niet op zoek gaan naar sponsoring en allerlei andere vormen van alternatieve financiering. Vaak worden er ook heel creatieve pistes ontwikkeld, omdat het voor hen vaak een bittere realiteit is dat ze dat moeten doen. Je kunt toch geen museum binnengaan in Vlaanderen zonder bij de ticketbalie een paneel te zien hangen met iedereen die die instelling steunt. Misschien kan een Cultuurloket morgen wie dan ook helpen om de efficiëntie daarvan te verhogen. Daar wil ik graag in meegaan. De nota schept echter een beetje een indruk en verlegt zo de verantwoordelijkheid van de overheid naar de sector. Eigenlijk zou het zo moeten zijn dat de overheid instrumenten helpt te creëren om de sector daarin vooruit te helpen, maar nu wordt zo’n beetje met de vinger gewezen. Dat is toch de toonzetting. Dat vind ik niet fijn en daar verzet ik me fundamenteel tegen.
Er staan ook een aantal heel positieve dingen in de nota. Ik kom straks nog op een paar dingen terug, maar ik wil vooraf ook iets zeggen over de taxshelter. U weet dat ik een groot ideologisch voorbehoud heb tegen de taxshelter. Ik draai de pagina om. Ik ben pragmatisch: als die er is, dan kan men die beter mee gebruiken voor de cultuurwereld. Het is echter een instrument waarmee we zeer voorzichtig – kieskeurig kan niet – moeten omgaan. In De Tijd stond tussen kerst en Nieuwjaar een artikel over de taxshelter. Sinds die bestaat – en natuurlijk is dat vooral voor film –, vanaf 2007, is er in België 1 miljard euro besteed via de taxshelter. Dat is eigenlijk simpel: dat is 1 miljard euro aan belastinggeld dat rechtstreeks is geput met betrekking tot culturele producten. Er wordt gezegd dat men een return heeft die groter is dan de input. Dat zou kunnen, maar als we dat zouden meten voor het Kunstendecreet en voor de decreten inzake sociaal-cultureel werk en cultureel erfgoed, dan zouden we waarschijnlijk voor sommige hogere terugverdieneffecten kunnen noteren. Het is meer dan 1 miljard euro, hun rekening klopt niet helemaal, maar als dat waar is, zou het gemiddeld gaan over 200 miljoen euro over de vijf voorbije jaren. Het gaat natuurlijk over heel België en ondertussen over alle sectoren, maar mijn zorg is dat er een balans ontstaat waarbij de taxshelter voor een sector veel belangrijker wordt dan de basisfinanciering van subsidiëring.
Mensen vragen zich af waarom het filmjaar 2017 niet zo succesvol was. In de krantencommentaren kan je dan lezen over de toch relatief gemiddelde en matige kwaliteit van de producties, over het teveel aan gemaakte langspeelfilms, ondanks het feit dat er wellicht meer geld via de taxshelter in de film werd geïnjecteerd dan via het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF). Dat maakt mij wel heel ongerust. Dat is geen ideologische uitspraak, maar een inhoudelijk-kwalitatieve. Dat is helemaal nog niet zo sterk wat de podiumkunsten en de muziek betreft, wat dat deel betreft van de uitbreiding die men had in de kunsten, maar dat moet ons wel waakzaam maken. De taxshelter is immers louter een instrument dat een financieringsmechanisme bevat en waaromtrent geen enkele vorm van beleid, laat staat van kwaliteitstoetsing mogelijk is. We hebben heel strenge criteria in al onze sectorale decreten. Wil men geld krijgen vanuit de kunsten, vanuit het erfgoed enzovoort, dan moet men toch al een straffe mevrouw of mijnheer of een sterke organisatie zijn. Als je dan zo’n dossier met zo’n kwaliteitstoetsing moet maken, maar dat is op termijn kleiner, zoals bij films, dan de taxshelter, dan wordt ons cultuurbeleid steeds minder relevant. Nu ben ik even een doemscenario aan het schetsen, en ik wil het niet zo ver drijven, maar het is wel een aandachtspunt dat we echt zouden moeten meenemen. Ik zou al veel positiever tegenover de taxshelter staan, mocht daar een kwaliteitstoetsing zijn. Dat is echter natuurlijk niet realistisch. We hebben vanmorgen dezelfde discussie gehad over de media, over kranten en de posttarieven, over het feit dat die niet zijn gekoppeld aan kwalitatieve of andere inhoudelijke criteria. Dat maakt me dus echt ongerust. Daar mag geen scheeftrekking ontstaan. De taxshelter is een ideaal model voor activiteiten die evenementieel zijn, die grootschalig zijn, die aantrekkelijk zijn voor het publiek en dus investeerders kunnen lokken, maar ook publiekszichtbaarheid kunnen hebben. Was het Jan Decorte die ook een dossier had lopen voor de taxshelter? Ik ben benieuwd wat daar finaal uit zal komen. Ik heb ondertussen al veel spelers gezien die dossiers hebben lopen, en die al allerlei soorten verhalen zijn komen vertellen.
Ik wil daar nog aan toevoegen dat de relatie met het Kunstendecreet voor de kunsten, met het Cultureelerfgoeddecreet enzovoort ook zeer belangrijk is. Kijk, als je morgen als organisatie fiscaal onderworpen bent aan de vennootschapsregelgeving en je hebt een goed seizoen gehad en je hebt 120.000 euro over, dan betaal je daar federaal aanzienlijke belastingen op, 25 of 33 procent. Wat zal er dan gebeuren met het geld uit het Kunstendecreet? Wordt dat dan teruggevorderd? Wordt die belasting beschouwd als kosten voor de Vlaamse subsidie, of zal de federale overheid de Vlaamse subsidie als een winstfactor beschouwen, waarop dan weer federale belastingen worden geheven? We weten het nog niet, die ervaring moet nog rijpen, maar ik maak me daar wel erg ongerust over. Natuurlijk begrijp ik wel dat de federale overheid wel wat terugverdieneffecten wil. Vandaar die regelgeving. Op zich is dat echter een zaak waarover we ons echt ongerust mogen maken. Sorry dat ik het moet zeggen. De taxshelter moet dus aanvullend blijven, zoals sommige collega’s hier al hebben geuit.
Ik sluit me aan bij wat werd gezegd over giften en mecenaat. Ik had dat immers ook in mijn schrift staan. Ter zake moet er gewoon een heel eenvoudige administratieve regeling mogelijk zijn. De logica zou zijn dat wie erkend is in een sectoraal decreet in een van de gemeenschappen, de facto automatisch in aanmerking kan komen voor de fiscale aftrekbaarheid van giften. Dat is toch de logica zelve. Waarom lukt dat niet? Ik weet ook dat dat niet zo eenvoudig is, maar die toegang moet zeker worden verzekerd als je effect wilt hebben.
Mevrouw Segers, ik wil geen discussie met u uitlokken. U zegt dat er voor sponsoring geen fiscale stimulus moet zijn. Dat is goed, maar bij de taxshelter heb je wel een fiscale stimulus voor de investeerder. (Opmerkingen van Katia Segers)
Die heeft een opbrengst van meer dan 6 procent op het geld dat hij niet aan de belastingen, maar aan een cultureel project besteedt.
Misschien moet daar toch eens over worden nagedacht. Ik daag u allemaal uit. Wat zien we in de praktijk? De taxshelterbedragen, lees De Tijd, gaan zo omhoog. Men geraakt zijn geld niet kwijt dat men kan innen bij bedrijven. Weet u dat? En omgekeerd, we kunnen een toetsing doen, een steekproef, weet u hoe de sponsoring bij de artistieke organisaties in Vlaanderen evolueert? Die gaat naar beneden. Dat is toch niet oké? De fiscale instrumenten moeten toch min of meer in evenwicht zijn? We krijgen dus een verschuiving.
Ik had onlangs contact met een grote bank voor een cultureel project. Ik doe soms nog wel mijn laarzen aan en ga het veld op. Ik vernam dat ze zich gaan verleggen, ze hebben een aantal interessante taxshelterprojecten. Dat staat trouwens in het stuk van De Tijd. Ik dacht: ‘Maar allez’. Ik bedoel maar dat we voorzichtig moeten zijn. Ik heb indertijd gepleit om een heel kleine beperkte fiscale bonus te geven voor sponsoring, ik kom daar straks nog eens principieel op terug. Dat zou zeker voor de kleine activiteiten en organisaties een zegen kunnen zijn. U moet dat niet doen voor het Festival van Vlaanderen, een voor de hand liggend voorbeeld. Dat zal zijn sponsors wel vinden omdat het aantrekkelijk en bekend is. Voor vele kleintjes is dat niet het geval.
Tegen de Cultuurbank, de kunstkoopregeling en het Cultuurloket heb ik geen enkel bezwaar. Dat zijn instrumenten, denk ik, die zonder inhoudelijk te sturen een artistieke ontwikkeling geven aan het veld, wat de kunstenaars en het publiek ten goede komt. Dat geldt zeker voor de kunstkoopregeling en de Cultuurbank. Ik ben nieuwsgierig welk effect het zal hebben. Ik hoop dat men met dit instrumentarium veel beter zit dan met de oude regeling. Dit is veel interessanter. Ik ben nieuwsgierig hoe dit zal lopen.
Hetzelfde geldt voor de partnerprojecten. Ik weet niet hoever het daarmee staat. Het is een nieuw instrument. Het kan de zaken wel vooruit helpen. Ik ga niet beginnen over de indemniteit en de stockverzekering, daarmee herhaal ik mezelf al vijftien jaar. Ik hoop dat er vooruitgang komt.
Ik heb nog twee principiële bedenkingen. Ik ben een zeer koele minnaar van het fiscaal instrumentarium voor cultuur. Ik heb daarnet nochtans gepleit voor een paar lichte aanpassingen. Maar ik ben eigenlijk principieel tegen de gerichte aanwending van belastingen. De taxshelter is een voorbeeld van goede gerichte aanwending van belastinggeld, terwijl belastinggeld in principe altijd generiek moet zijn en de politiek via een democratisch proces beslist hoe dat belastinggeld wordt aangewend. Het is wat het is. Ik ben ongerust voor ‘fiscale koterij’ in de cultuursector. Pfff. Ik ben zeer terughoudend. Ik begrijp wel, pragmatisch gezien, dat men een aantal stappen moet zetten, of dat het anders niet haalbaar is.
Twee, het is gezegd door twee collega's, aanvullend moet aanvullend zijn. Er blijft nood aan een basis van publieke financiering. Ik wil ook niet zien, minister, dat dat een sluipende vermarkting is waarbij een van uw opvolgers later zegt: ‘De taxshelter brengt 200 miljoen euro op voor de kunsten, waarom hebben we nog een Kunstendecreet nodig?’. We moeten waakzaam zijn dat aanvullend aanvullend blijft. Pas dan kunnen we de diversiteit, kwaliteit, spreiding enzovoort garanderen en jong talent kansen geven. Dat kan men niet doen met een fiscaal instrumentarium dat – met alle respect – ofwel de gevierde canon, de gevierde kunsten, de gevierde werking in de musea en de gevestigde orde zal ondersteunen, en veel minder de innovatie en de avant-garde.
Ik dank u voor de interessante bedenkingen en vragen.
Het is inderdaad zo dat de Cultuurbank zal zorgen voor de financiële kredietverstrekking, groot of klein. De begeleiding naar de Cultuurbank en rond het project zal wel degelijk door het Cultuurloket gebeuren. In die zin, maar ik druk me voorzichtig uit, kan de groei van het Cultuurloket wel een oplossing zijn voor een van de zaken waar het met PMV minder goed verlopen is. Men moest namelijk bij PMV al een goed dossier hebben om in aanmerking te komen. Nu zal de kans hopelijk groter zijn om met een goed dossier bij PMV of bij de Cultuurbank te kunnen komen, ook inzake de microkredieten, als de begeleiding door het Cultuurloket wordt wat we ervan verwachten. De toekomst zal uitwijzen of die link tussen dossier en lening voor culturele doeleinden gemakkelijker zal worden gemaakt.
Verschillende leden vroegen mij of het definitief uitgemaakt is dat de kunstkoopregeling een renteloze lening is. Dat is wel degelijk zo. Het is bij vorige besprekingen telkens wat in het midden gelaten, maar we hebben gekozen voor een rentevrije lening. Dat zal voor de financiële partner die er hopelijk komt in het voorjaar, uiteindelijk niet zoveel uitmaken want de overheid neemt de kosten voor dat de rentevrij zijn op zich. Zolang de rente laag is, is dat eigenlijk een goede investering die van één overheidseuro naar maal drie of maal vijf gaat. Laat ons hopen dat dat nog even zo blijft. Dat zal niet veranderen wanneer die partner er komt.
We gaan samen met Kunst in Huis, onze inhoudelijke partner, nu de komende weken en maanden de criteria verder afbakenen voor de kunstenaars en tussenpersonen die in aanmerking komen. Dat moet zo ruim mogelijk zijn. Het kan niet zijn dat dat een kleine bescheiden regeling is met weinig kunstenaars en tussenpersonen. Het moet zo ruim mogelijk zijn. De artistieke en de zakelijke criteria moeten we nog uitwerken. Daar komen we wel uit.
Of het een nieuw publiek zal zijn dat we bereiken, of niet, dat zal ook weer de toekomst uitwijzen. Ik kan me op dit ogenblik enkel baseren op de wetenschap die men in Nederland na enkele jaren heeft opgedaan. Ik kan niet zomaar uit het hoofd zeggen of dat publiek substantieel veranderd is. Het aantal kunstaankopen is wel verdubbeld ten opzichte van de kunsteneconomie zonder kunstkoopregeling. Het zou wel interessant zijn om te weten of het over dezelfde mensen gaat die meer en sneller kopen, of over meer mensen en een groter doelpubliek dat men bereikt. Dat moeten we misschien eens nagaan. We gaan natuurlijk voor het tweede, maar het eerste is vanuit het perspectief van de kunstenaar natuurlijk ook al niet slecht.
Wat betreft de specifieke regeling voor een gemakkelijker aankoop van topstukken via een stichting, zijn de gesprekken bezig tussen PMV en het departement om te kijken hoe we dat in de best mogelijke omstandigheden kunnen organiseren. Dat onderzoek of die voorbereiding is nog aan de gang. Ik hoop daarover ook in het voorjaar nieuws te kunnen brengen.
Verschillende collega's hebben gepleit om in plaats van gerichte fiscale instrumenten, waarvan de taxshelter er één is, een eerder algemene fiscale aftrekbaarheid te installeren. Op zich voel ik daar wel wat voor, meer nog, ik ben er zelfs helemaal voor. De vraag is alleen hoe men dat juist verkrijgt en hoe dat zich dan verhoudt tot het gerichte fiscale mechanisme. Nederland heeft een algemene ‘geefwet’. Wij hebben dat niet, slechts een beperkt aantal organisaties komt daarvoor in aanmerking.
Het zou interessant zijn, ik kom bij de suggestie van de SARC door de heer Van de Wauwer in herinnering gebracht, ook na verloop van tijd te zien wat er nu het beste werkt. Daar moet enige tijd overheen gaan. Ik ben in elk geval van plan om de evaluatie van één jaar taxshelter samen met mijn collega van de Franse Gemeenschap te doen, ook op haar vraag. Op die manier staan we sterker met onze vragen ten aanzien van het federale niveau, of het nu gaat over de taxshelter of over het opentrekken van de verhoogde algemene fiscale aftrekbaarheid waarbij misschien een bepaalde complementariteit tussen graden van, mate van aftrekbaarheid moet worden bekeken. U hebt inderdaad een interessante piste geopend. Misschien moet een kleine veralgemeende aftrekbaarheid voor bescheiden bedragen – en misschien dan ook bescheiden organisaties – worden vergemakkelijkt. Voor grote operaties is er dan een ander niveau. Dat is te bekijken. Ik ben er in elk geval ontvankelijk voor.
We zijn, zoals u weet – ik denk dat ik er al iets over gezegd heb tijdens de bespreking van de beleidsbrief – in nauw overleg met de sector de gunning voor die partner die de stockverzekering voor haar of zijn rekening zal nemen, aan het voorbereiden. Het neemt wat tijd in beslag, maar we zullen er wellicht tegen de zomer in slagen om dat proefproject te laten lopen. Als ik met de stockverzekering bepaalde vooruitgang kan maken, zal ik ze niet laten liggen. De inbetalinggeving van kunst als erfenis is een gemakkelijker gespreksonderwerp tussen de minister van Cultuur en de minister van Financiën, van welke obediëntie ze ook zijn. De ESR-problematiek maakt een verregaande oplossing van de stockverzekering en indemniteit complexer. Maar goed, misschien biedt de start van het proefproject van de stockverzekering nieuwe en bijkomende argumenten, die ik dan niet zal laten liggen.
Mijnheer Van de Wauwer, u vroeg, zoals de SARC, naar een inschatting van de impact van de instrumenten die we hier nu aan het oprichten zijn of die al gedeeltelijk in uitvoering zijn. Ik ben daar zeker voor te vinden. Ik denk alleen dat het een kwestie zal zijn van wanneer we wat juist gaan onderzoeken; voor bepaalde dingen is het nu nog te vroeg. Maar dat sluit ook een beetje aan bij de macro-effecten waar de heer Caron een beetje voor vreest. We moeten inderdaad wel in grote lijnen zicht blijven hebben op de impact van de rechtstreekse aansturing van het cultureel overheidsbeleid ten aanzien van een aantal democratische doelstellingen, zoals daar zijn jong talent tot ontbolstering brengen of culturele spreiding, ik noem er maar enkele. Dat is iets waar de markt neutraal tegenover staat, voor haar maakt het niet uit wat het juist is. Ik ben zeker bereid om het te doen, ik weet alleen nog niet goed hoe we daar juist moeten op inspelen en wanneer. Laten we kijken of het zinvol is om daarvan al iets op te starten tegen het einde van deze legislatuur. Als dat kan, ben ik zeker bereid om dat te doen.
We zullen aan de heer Van de Wauwer en de andere commissieleden, zeker ook aan mevrouw Coudyser als vraagsteller, de lijst van de 55 organisaties-indieners bezorgen.
Het is inderdaad zo dat er een drempeleffect geweest is door het mee aangaan van een financieel engagement om in het vormingstraject in te stappen. Ik heb er nu minder zicht op vanaf wanneer een geoorloofd bescheiden financieel engagement verantwoord is en vanaf wanneer het echt een handicap wordt. Dat kan ik nu niet op basis van de lijst van de 55 organisaties voor de vuist weg zeggen. Ik denk dat er ook grote organisaties bij zijn, gelukkig, wier slagkracht dat wel toelaat. We moeten inderdaad zorgen dat daar een beetje een gelijk speelveld ontstaat. We zullen beginnen met u die lijst te bezorgen en dan, afhankelijk van het verder op gang komen van het programma, daar verdere debatten over hebben.
Mevrouw Segers, volgens u heeft de markt een voorkeur. Ik denk dat het iets complexer is, maar ik kom daar onmiddellijk op terug. U had een specifieke vraag over de microkredieten. Daar zal er wel een onderscheid worden gemaakt in de Cultuurbank met de tweede financiële partner, met de microkredieten, de iets grotere en de iets kleinere, dus rente-arm en rentevrij. Ik vermoed dat we daar op een gegeven moment een grens zullen kiezen van zeer kleine bedragen die we dan hopelijk rentevrij kunnen maken, en iets grotere, mezzokredieten zullen we ze noemen, die dan rente-arm zouden zijn. Dat moeten we nog bekijken. Dat kan ik u op dit ogenblik nog niet zeggen.
Ik dank u voor de suggestie van de oprichting van de internationale stichtingen. Ik heb op het einde van vorig jaar nog kunnen aangeven dat de Vlaamse cultuursector erg goed is in het binnenhalen van Europese fondsen. Het zou goed zijn om, voor zover het nog kan gebeuren, de lijnen uit te zetten ten aanzien van internationale stichtingen. Ik zal dat met het Cultuurloket bekijken. We moeten van alle mogelijkheden gebruikmaken.
Er is ook het zeer interessante voorbeeld van de directeur van Bozar. Hij heeft goed nagedacht over legaten in zijn instelling. Zonder het tot woordspelletjes te willen herleiden, zou ik dan toch willen zeggen dat deze man ‘hooggeletterd’ is wat betreft bepaalde aanvullende financieringen. Ik zeg niet dat iedereen dat moet doen. Het toont voor een deel aan dat er hier en daar nog wel mogelijkheden zijn. Het mag niet van een creatieve directeur afhangen. Dat zou moeten worden ingepast in de adviesverlening van het Cultuurloket. Niet elke cultuurinstelling moet de notarispraktijken in de buurt afstruinen. Dat zou een nogal morbide situatie worden. Maar men zal wel nog extra mogelijkheden kunnen vinden.
Wij werken wel degelijk samen met de Koning Boudewijnstichting voor de aftrekbaarheid van fiscale giften.
Wat betreft de taxshelter, begin ik met de vaststelling dat de markt een voorkeur heeft. Mocht men vanuit sponsoring en giften de markt laten kiezen in welke soort culturele projecten zij wil investeren, dan zou ze meer investeren in grootschaligere en prestigieuzere projecten. Maar dat is een goede zaak, wat de taxshelter dan weer niet doet: het rendement pro rata blijft voor de markt hetzelfde. Of je nu groot bent of klein, experimenteel of meer klassiek, in principe staat de taxshelter voor zover het over producties gaat – en dat gaat dan weer over de definities van de wet – daar dan wel weer neutraal tegenover. De heer Caron heeft dat spanningsveld vrij goed weergegeven: we hebben nog niet voldoende inzicht in de communicerende vaten. Wanneer de systemen goed werken, moet het wel degelijk de bedoeling zijn dat het niet gewoon communicerende vaten zijn. In die zin ben ik het er niet mee eens dat in dezen de regeling van de federale overheid op de taxshelter over terugverdieneffecten ging. De Federale Regering heeft, ondersteund door mijn pragmatiek, wel degelijk een ideologische keuze gemaakt. Zij was dus niet meteen op zoek naar terugverdieneffecten. Maar het kan wel zijn. De winst voor het Vlaamse niveau bij de taxshelter is dat er een aantal inkomsten kunnen bijkomen. Het nadeel is dat de aftrekbaarheid ten koste van de federale schatkist komt. Anderzijds hebt u gelijk: als de opbrengsten van de vennootschapswetgeving voor de federale overheid daardoor zouden kunnen vergroten – en in bepaalde gevallen zal dat zeker zo zijn – kan dat ook deels ten laste zijn van onze subsidies. Aangezien geld niet gekleurd is, maakt dat, zodra de subsidies zijn toegekend, deel uit van de omzet van een organisatie en kan daar dus inderdaad vennootschapswetgeving op worden geheven.
Die dingen moeten we zeker in de diepte bekijken. Daarvoor is het nu nog te vroeg. Ik kan nu enkel bekijken hoeveel geld er is opgehaald, door wie, door grote of kleine organisaties, in of buiten het Kunstendecreet, en dan moeten we bekijken waar het ‘tipping point’ ligt vanaf wanneer je minder geld overhoudt of misschien evenveel geld binnenhaalt van de taxshelter nadat er geld weggaat via de vennootschapswetgeving. Op die zaken moeten we inderdaad op termijn zicht krijgen, zodat we kunnen bijsturen.
De opbrengsten van de vennootschapsbelasting zijn natuurlijk een inkomen voor de federale overheid, dat zal niemand tegenspreken. Maar tegelijkertijd weet je ook zeer goed dat er een multiplicatoreffect is. Dat geldt voor elke euro die je investeert in cultuur – of het nu een euro van de overheid is of een private euro.
De pessimisten zeggen, ondersteund door wetenschappelijk onderzoek: een euro wordt anderhalve euro. Dat is al niet slecht. De optimisten zeggen, ook ondersteund door wetenschappelijk onderzoek en soms naargelang de subsector waarin het zich voordoet: een euro wordt drie euro. Maar het is in elk geval een positieve zaak. Ook daar speelt nog iets anders dan enkel de inkomsten voor de federale overheid. Er speelt een macro-economisch effect waar meer partners van profiteren, met nog andere fiscale effecten – btw-opbrengsten en dergelijke. Het is dus een complex gegeven.
We zijn het erover eens dat we daar na verloop van tijd zicht moeten op krijgen. De democratische doelstellingen van een overheidscultuurbeleid moeten nog altijd kunnen blijven bestaan, uiteraard in de helderheid van de formuleringen en met de noodzakelijke middelen om ze mogelijk te maken.
We hadden het vanmorgen ook over de lagere bezoekersaantallen in de film. Mevrouw Van Werde zal het er volgende week nog over hebben. Dat is in deze discussie natuurlijk een dubbel gegeven. Je kunt zeggen dat meer filmmakers meer films hebben kunnen maken. Vanuit het oogpunt van de kunstenaars is dat een goede zaak. Anderzijds is er het structurele of conjuncturele gegeven van de terugloop van de publiekscijfers. Ook daar is het weer dubbel: de impact van de taxshelter op de film wordt relatief groot ten aanzien van de overheidsmiddelen. Anderzijds kunnen meer kunstenaars hun ding doen – ik zal het maar zo zeggen. Maar het publiek volgt niet altijd. Het is vanuit politiek oogpunt natuurlijk heel moeilijk om dat te regisseren – om in kunstenaarstermen te blijven spreken. Er blijven daar dus nog een aantal moeilijkheden en vragen die we niet allemaal kunnen beantwoorden.
Ik wil besluiten. Ik was op een boeiende – en ik zeg dat niet altijd – nieuwjaarsreceptie van het Voka in Bozar. Wat krijg je vaak op nieuwjaarsrecepties? Je krijgt een hopelijk interessante speech van de voorzitter. In het beste geval is er nog een boeiende gast en volgt er nog wat muziek. Dit keer was het toch wel beter aangepakt. Er was de prikkelende stelling ‘Iedereen ondernemer’. Vanuit Voka-standpunt is het logisch dat men dat soort stellingen naar voren schuift. Dan fronst men wel eens de wenkbrauwen: wat bedoelt men daarmee? Maar er werd in elk geval goed ingegaan op de vraag. In het panel zaten een jonge ICT-ondernemer, een jongedame die actief was in het design en de verkoop van brillen en die bekend was van televisie, een beeldend kunstenaar die oranje ‘Rock Strangers’ op de dijk in Oostende heeft geplaatst waarover de mensen zeer verdeelde meningen hebben, de directeur van de Ancienne Belgique en ook nog een directeur van het Universitair Ziekenhuis in Brussel. Aan al die mensen werd gevraagd: ‘Bent u ondernemer?’ De ondernemers zeiden volmondig ja. De niet-ondernemers aarzelden altijd even. Maar zij maakten wel een mooie nuance en zeiden: ‘Ik weet niet of ik ondernemer ben, maar ik ben wel ondernemend.’
Eigenlijk is het dat waar het hier voor mij over gaat. Ik wil geen pastoor zijn of worden. Sommige kunstenaars nemen mij dat kwalijk, ik weet dat. Ze zeggen: ‘Van u moeten wij allemaal ondernemers worden.’ Dat is niet de bedoeling. Er is enerzijds het spanningsveld in de discussie die ik met oKo heb, anderzijds werk ik constructief en aangenaam met hen samen in verband met verbeterpunten voor de taxshelter. Niet iedereen moet ondernemer worden en zich aansluiten bij Voka of het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO). Maar als we het ondernemend gehalte kunnen verhogen in functie van grotere financiële mogelijkheden en het realiseren van culturele doelstellingen, dan ben ik daar wel voor te vinden. Dat is de nuance die ik toch wel wil maken. Ik weet dat de sector nog voor een deel aarzelt. Ik begrijp dat ook. De ‘early birds’ stappen snel mee in een aantal systemen, waarvoor dank, en we zullen dan wel zien hoe het verder evolueert. Ik ben er toch van overtuigd dat we de taxshelter verder kunnen verfijnen. Hij is nu niet perfect, want hij beperkt zich tot productie en heeft een aantal definities die niet altijd gemakkelijk zijn – maar hij is er en hij werkt wel en hij schijnt een substantieel bedrag opgehaald te hebben.
Voorzitter, we moeten dit tegen de andere bedragen afwegen. We moeten kijken naar wat we jaarlijks aan het VAF geven. Uw berekening is juist. Jaarlijks wordt binnen de taxshelter 200 miljoen euro voor films opgehaald. We moeten de afweging maken met de verhoudingen in het Kunstendecreet en binnen de overheidsondersteuning van cultuur. Wat me echter opvalt, is dat nog steeds wordt aangeschoven om taxsheltercertificaten te kunnen kopen. U hebt dat ook opgemerkt. Op een of andere manier moeten we daar gebruik van kunnen maken. Ik volg een aantal nuances die hierbij zijn gemaakt. We mogen dit niet blind doen en vervolgens de schade opmeten. Het brengt een aantal baten met zich mee, maar we moeten elk jaar goed kijken waar we uitkomen. Dit jaar zijn al goede mogelijkheden gecreëerd. We moeten dit verder onderzoeken. Dit is zeker nog niet uitgeput en we kunnen zeker nog bijkomende stappen zetten.
Ik verplicht niemand te ondernemen of te lenen. Met de creatie van de Cultuurbank wordt het gemakkelijker voor de mensen die willen lenen en op die manier een bepaald risico nemen. Het Cultuurloket met beter en intensiever begeleiden. De partnerprojecten moeten een nieuwe relatie over de sectoren heen creëren. Hierdoor zullen de mogelijkheden toenemen voor matchfunding voor de projecten van gelijke en geïnteresseerde partners.
De conceptnota omspant zeker niet het volledig instrumentarium. Hoewel we over een aantal voorzichtige kwesties moeten blijven waken, maak ik met de positieve elementen van de nota echter wel een aantal duidelijke keuzes die eten en drinken zijn om voor de sector bijkomende mogelijkheden te creëren. Dat was, is en blijft mijn hoofddoelstelling.
Minister, ik heb een praktische vraag. U hebt verklaard te beschikken over een voorlopige lijst van de dossiers voor de taxshelter die bij de federale overheid zijn ingediend. Ik ben nieuwsgierig. Ik neem aan dat dit een publiek document is. Wilt u misschien liever wachten tot die lijst is geanalyseerd? Het komt niet op een week.
Voorzitter, ik zal u die lijst zo snel mogelijk bezorgen. U hebt gelijk. Het is zonder meer een publiek document. Ik wil nog iets nakijken. Mijn enige voorbehoud is dat de cijfers die tussen Kerstmis en Nieuwjaar in L’Echo zijn verschenen misschien niet de definitieve cijfers zijn. We hebben de indruk dat niet alle bedragen waarvan we weet hebben, hierin staan vermeld. (Opmerkingen)
De vraag om uitleg en de conceptnota zijn afgehandeld.