Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, naar aanleiding van mijn vraag om uitleg van 16 februari van dit jaar hebben we een uitgebreid en open debat gevoerd over de buitenlandse investeerders in het Belgische profvoetbal. Die overnamegolf blijft voor een stuk aanhouden. Ondertussen zijn al 10 van de 24 profclubs in handen van buitenlandse investeerders. Op zich heb ik daar geen problemen mee, maar wel als zo’n overname een gevaar betekent voor de eigenheid van de club en voor de supportersbetrokkenheid, en als de kansen op doorstroming van de eigen jeugdspelers daardoor verminderen.
Steeds meer merken we dat dat een reëel gevaar is en ik vraag u dan ook om dat als minister van Sport tijdig te signaleren en de nodige maatregelen te nemen. We moeten vermijden dat ons profvoetbal verder evolueert naar een sector die louter is gericht op een economische strategie.
Het ontbreken van regels inzake overnames zet de deur open naar mogelijk misbruik. Ik geef enkele voorbeelden. Het aantal niet-EU-spelers wordt in onze competitie niet beperkt, en er hoeven slechts zes in België opgeleide spelers op het wedstrijdblad te staan. Dat hoeven geen Belgen te zijn, waardoor het mogelijk wordt om een ploeg op te stellen met enkel niet-EU-spelers, van wie er zes in ons land zijn opgeleid. Het minimumloon in het profvoetbal bedraagt slechts 76.800 euro. Daardoor wordt het voor buitenlandse investeerders aantrekkelijk om goedkope buitenlandse voetballers in onze competitie op te stellen, om ze nadien door te verkopen of bij gebrek aan interesse zelfs terug te sturen. Dat maakt onze competitie extra interessant om volop te experimenteren met jonge buitenlandse spelers. Ook dat brengt de doorstroming van eigen jeugdspelers in gevaar en betekent in vele gevallen ook dat buitenlandse spelers in een economische carrousel kunnen terechtkomen.
Uit een recente studie van het Court of Arbitration for Sport (CAS) blijkt dat 60 procent van de spelers in onze kernen buitenlanders zijn. Daarmee is België op drie landen na het land met de meeste buitenlandse spelers. Ter vergelijking, in Nederland is dat dus 35 procent. Die evolutie hypothekeert de doorstroming van eigen jeugdspelers, en dat vind ik problematisch. Er bestaan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Duitsland, bij ons ook geen regels die investeerders verhinderen om een meerderheidsparticipatie te verwerven in een club. Daardoor kunnen die investeerders een club helemaal naar hun hand zetten en komt de supportersparticipatie onder druk te staan.
Minister, in uw antwoord op mijn vraag om uitleg van 16 februari gaf u het volgende aan: “Wat voor mij zeker niet kan, is bijvoorbeeld dat een club vervelt tot een etalage waarin goedkope buitenlandse – en buitenlands betekent dan: van buiten Europa – sporters worden gestald, louter met het oog op doorverkoop met grote winst, en het afdanken van hen die niet de gewenste winst opleveren. Dat ondergraaft sowieso ook het voortbestaan van een club, want dat is korte termijn van hier tot ginderachter. En het verhindert de doorgroei van eigen jeugdspelers. Zo’n model kan nooit blijven bestaan.” Dat hebt u toen terecht gezegd. Tegelijkertijd gaf u aan dat er vandaag geen specifieke voorwaarden bestaan gelinkt aan de overname van Belgische clubs door buitenlandse investeerders.
In een opiniestuk in De Tijd van 22 november doet sporteconoom Trudo Dejonghe enkele concrete voorstellen om het Belgische profvoetbal beter te beschermen tegen investeerders met slechte bedoelingen. Met ‘slecht’ bedoel ik dan wat u zelf hebt aangegeven. Zo stelt hij de aanpassing van de minimumlonen voor niet-EU-spelers voor, bijvoorbeeld tot 150 procent van het gemiddelde loon in onze hoogste afdeling, een aanpassing van de fiscale regels waardoor fiscale stimuli beperkt blijven tot de jeugdwerking, en een beperking van het aantal niet-EU-spelers op het wedstrijdblad.
Minister, dat was een lange introductie, maar dit is een belangrijke thematiek, dit leeft. Dit gaat over ons Belgische voetbal, dat wat mij betreft meer is dan enkel centen, meer dan enkel het economische. Het gaat ook voor een stuk over het sociale weefsel van onze samenleving. Daarom moeten we zeker waakzaam zijn ter zake.
Ik kom tot mijn vragen. In uw antwoord op mijn eerdere vraag om uitleg zei u: “(…) laat ons niet vies zijn van investeringen, binnenlands, Europees of buiten-Europees, op één voorwaarde, namelijk dat de culturele waarden, de normen en de opleiding, de supportersbetrokkenheid daarbij worden georganiseerd.” Vindt u dat die voorwaarde vandaag de dag onder druk staat? Bent u het met me eens dat het nodig is om maatregelen te nemen om te vermijden dat ons profvoetbal verder evolueert naar een sector die enkel en alleen gericht is op het economische? Waarom wel of waarom niet, en welke stappen wilt u ter zake dan als Vlaams minister van Sport ondernemen? Ik stel de vraag opnieuw: hoe kijkt u naar dat Duitse model inzake supportersparticipatie, dat ik een heel interessant model vind, waarbij minimaal 50 procent plus 1 van de aandelen in supportershanden moet blijven? Bent u van plan om daarover eventueel regelgeving uit te werken? Wat is uw reactie op de drie voorstellen van sporteconoom Trudo Dejonghe? Gaat u hierover overleggen met federale collega’s? Waarom wel, waarom niet?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Annouri, ik blijf er inderdaad bij dat culturele waarden en normen, de aandacht voor de jeugdopleiding en de supportersbetrokkenheid zouden moeten worden gewaardeerd, maar zoals ik naar aanleiding van uw eerdere vraag al aangaf, denk ik niet dat het probleem noodzakelijk bij de investeerders zit. Je kunt ook binnenlandse investeerders hebben die daar geen aandacht voor hebben, en buitenlandse die daar veel aandacht voor hebben. Ik denk dus niet dat het de aard van de investeerder is, of de afkomst van de investeerder, maar de wil die de investeerder heeft wat zijn participatie betreft.
Het klopt wel dat een aantal fundamentele zaken onder druk komen te staan. U hebt zelf ook aangegeven dat dat blijkt uit de cijfers over het aandeel van buitenlandse spelers in onze profclubs. Er schort dus duidelijk iets aan de doorstroming van onze eigen talenten naar het hoogste niveau. Dat is voor mij de essentie. Dat is hét punt waarover we het moeten hebben.
Ik denk niet dat we kunnen ontkennen dat het profvoetbal een economische sector is, waar ontegensprekelijk grote economische belangen spelen. Ik ben er echter wél van overtuigd dat dit niet noodzakelijk ten koste moet gaan van een ethisch beleid en van de kansen voor eigen talentvolle spelers. Om dit te garanderen, zullen er wel degelijk maatregelen moeten worden genomen. Ik ben er echter voorstander van dat de sector zich in de eerste plaats zelf reguleert.
Daarom – dat weten jullie – heb ik op 21 september Voetbal Vlaanderen, de KBVB en de Pro League uitgenodigd om samen te bekijken wat we konden doen. Er waren drie agendapunten: live profvoetbal op tv versus amateurvoetbal op zondag, de doorstromingskansen van eigen jeugd naar het eerste elftal van de profclubs, en de uitbouw van een jeugdfonds met solidariteitsmechanisme.
Tijdens dit overleg werd een eerste probleemschets per agendapunt opgemaakt en kwamen we overeen om op 12 december, eergisteren dus, opnieuw samen te komen. Tijdens dat overleg hebben we een stand van zaken rond deze drie agendapunten gekregen. Zij hebben die aan mij gerapporteerd.
Op het vlak van de uitzending van profvoetbal op zondagmiddag lijkt er een doorbraak in de maak, waarin een slot van twee uur zal worden voorbehouden voor de amateurclubs. Ik moet wel zeggen: er is een akkoord tussen KBVB, Voetbal Vlaanderen en Pro League, maar het moet nog worden besproken met de aanbieders van beelden.
Met betrekking tot de doorstroming van jeugdspelers, werden door de verschillende aanwezigen afgelopen dinsdag een aantal acties voorgesteld, waarover men principieel akkoord was om die verder te bediscussiëren en om te zetten in concrete maatregelen. Om het verder overleg niet te hypothekeren, zal ik daar niet in detail op ingaan. Er zitten volgens mij zeer goede ideeën in, maar zij moeten dat onderling bespreken. Als ik nu zeg welk idee ik goed vind en welk idee wat minder, dan hypothekeer ik dat overleg.
We hebben wel een vervolgoverleg afgesproken op 15 maart. Tegen dan zou men per maatregel de concrete uitwerking moeten voorstellen. Ik ben heel blij dat er in september een vergadering is geweest. Ik voel heel duidelijk dat, als we in december geen tweede vergadering zouden hebben gehad, we niet zouden staan waar we nu staan. En in maart komt er dan een verdere stap naar concrete maatregelen.
Daarnaast heb ik ook een overleg opgestart tussen de Pro League en de arbeidsinspectie, in het kader van de makelaars bij min 16-jarigen en de problematiek rond testspelers, iets dat altijd wat problemen heeft gegeven. Het eerste overleg vond plaats op 8 december. Concreet zie ik mijn rol dus vooral als bemiddelaar en wil ik de zelfregulering in de voetbalsector stimuleren. Als ik het gevoel heb dat er te weinig concrete voorstellen uit dat sectoroverleg komen, zal ik decretale stappen nemen, zoals het optrekken van de minimumlonen voor niet-EU-sporters. Maar volgens mij is dat onvoldoende om garanties te krijgen. Misschien is het zelfs een slechte maatregel. Ik denk dat er andere zijn om de doorstroming van de eigen jeugd te garanderen. Je kunt dat niet doen door de lonen op te trekken. Ik denk niet dat het een goede maatregel is. Maar laat ons afwachten welke voorstellen zij naar voren brengen.
De Duitse 50+1-maatregel is tijdens de vorige legislatuur – ik denk dat niemand hier toen deel uitmaakte van deze commissie – heel uitvoerig besproken in deze commissie, naar aanleiding van de problematiek van supportersparticipatie na de buitenlandse overname en een aantal uitwassen zoals in Cardiff, waar plots de clubkleuren veranderden van blauw naar rood.
Het debat werd toen ondersteund door een studie rond de juridische mogelijkheden inzake supportersparticipatie, uitgevoerd door Curia. Hieruit kwam vooral naar voren dat de Duitse maatregel enkel mogelijk was door historische ontwikkelingen, waardoor het tot 1998 immers verplicht was voor voetbalclubs om onder een Duitse variant van onze vzw te opereren. Pas vanaf 1998 werd er toegelaten dat clubs hun professionele voetbalactiviteiten konden verzelfstandigen in een commerciële dochtervennootschap, op voorwaarde dat de controle door de vzw werd behouden.
De regel beperkt bovendien enkel de stemverdeling in de algemene vergadering en niet de verwerving van aandelen in het kapitaal. Bovendien bestaat er ook een uitzondering op de regel, namelijk dat men na twintig jaar investeren in de club wel volledig eigenaar kan worden. Er zijn hiervan twee voorbeelden: Leverkusen – door Bayer – en Wolfsburg – door Volkswagen. Ten slotte bleek uit het onderzoek dat deze maatregel in Vlaanderen binnen de huidige context juridisch bijna onmogelijk af te dwingen valt. Indien u dit in detail wilt nalezen, kan ik u het verslag van de gedachtewisseling in het parlement van 12 maart 2015 aanraden of het rapport van Curia via de digibib van KICS.
In het artikel-Dejonghe worden drie concrete topics aangehaald, namelijk de mogelijkheid tot het nemen van een meerderheidsaandeel van buitenlandse investeerders, de lakse regels rond de niet-EU-spelers en de fiscale voordelen, waaronder de 80 procentregel.
U vraagt mij om op alle drie in te gaan, wat ik ook zal proberen te doen. Wat de buitenlandse investeerders betreft, heb ik daarnet al verwezen naar de 50+1-regel, die zowat naar voren werd geschoven – ook in het artikel – als de heilige graal. Maar zoals ik al zei, zegt het onderzoek van Curia dat het onbegonnen werk is. In dat onderzoek wordt wel gesuggereerd dat men bijvoorbeeld via licentiesystemen een keuzemodel met gradaties van supportersparticipatie zou kunnen invoeren.
De lakse regels rond niet-EU-spelers zijn een tweede knelpunt. Het probleem is voor mij toch ruimer dan dat. Als je het alleen hebt op niet-EU-spelers, heb je geen enkele garantie dat uw eigen jeugd doorstroomt. Je kunt allemaal EU-spelers in je ploeg hebben en dan is er geen probleem. Ik hoef u geen Engelse voorbeelden aanhalen om u dat aan te tonen.
Er is ook een instroom van EU-spelers, maar daar is het vrij verkeer van personen binnen de EU van kracht. Daar kunnen we niets aan doen. De essentie is eigenlijk dat er te weinig doorstroming is van de eigen jeugd, zoals ik al zei. Daarover voer ik nu gesprekken met Voetbal Vlaanderen, de KBVB en Pro League om maatregelen uit te werken die het klimaat voor doorstroming moet bevorderen. Ik wil eerst afwachten of ze daar kennis hebben waarvan we het gevoel hebben dat dat een effect kan hebben, een stimulans kan zijn. Ik zal jullie daarvan op de hoogte houden.
Het optrekken van de ‘homegrown’-regel kan een optie zijn, maar is niet heiligmakend omdat dat niet uitsluit dat het buitenlandse spelers zijn. Het sluit alleen uit dat ze niet drie jaar door de club zijn opgeleid voor een bepaalde leeftijd, nu bepaald op 23 jaar. Als iemand binnenkomt op 20 jaar en drie jaar blijft, is die ‘homegrown’. Je kunt iets veranderen aan die leeftijd. Maar het is een van de elementen die wellicht meegenomen zullen worden in de voorstellen die ik verwacht te krijgen.
Ten slotte verwijst de journalist naar de fiscale gunstmaatregelen en de 80 procentregel als voornaamste boosdoener. De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing is van toepassing op de bezoldigingen van sportbeoefenaars die op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de vrijstelling wordt gevraagd, niet de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, maar is ook van toepassing op oudere sportbeoefenaars die wel die leeftijd hebben bereikt, op voorwaarde dat dat geld, het voordeel dat ze krijgen, besteed wordt aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars – min 23 jaar –, met name de betaling van bezoldigingen van personen belast met de opleiding van die jongeren.
De lonen van de jonge sportbeoefenaars kunnen daarmee worden betaald. De interpretatie van de journalist lijkt niet helemaal correct, want de vrijstellingsregel wordt niet gegenereerd door het onbeperkt toelaten van buitenlandse spelers. In de maatregel wordt wel geen koppeling gemaakt met eigen jeugd, dus in theorie zouden ook de lonen van jonge niet-EU-spelers kunnen worden betaald met de niet doorgestorte bedrijfsvoorheffing. Over dit laatste aspect zal ik nog in overleg gaan met mijn federale collega om te bekijken of dit kan worden gericht op de eigen jeugd.
Mijnheer Annouri, uw conclusie was dat dit een belangrijke materie is en dat we daar mee bezig moeten zijn. Mijn antwoord is: ik ben ermee bezig. Ik neem een duidelijk stimulerende rol op naar de verschillende federaties, Voetbal Vlaanderen, de KBVB en de Pro League. Dat is allemaal niet zo evident. Als de ministerraad op tijd is gedaan, zal ik morgen overleg hebben met mijn Franstalige collega. Ik zal hem in detail vertrouwelijk op de hoogte brengen van welke gesprekken ik voer zodat we niet tegen elkaar worden uitgespeeld.
We zullen tegen maart zien op welke manier de Pro League, de KBVB en Voetbal Vlaanderen met voorstellen komen die ervoor zorgen dat amateurvoetbal kan en dat doorstroming van onze eigen jeugd ook vanuit het amateurvoetbal naar hogere reeksen mogelijkheden biedt. Als dat lukt, zijn we veel beter af dan van derdelanders een hoger loon te eisen. Ik geef graag het voorbeeld van de Aziaat in Beveren-Waas. Hij zou hier niet voetballen, terwijl hij toch een meerwaarde heeft. Dat willen we niet tegenhouden.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, uw uitgebreid antwoord toont aan dat we hiermee bezig zijn. Het klopt, u geeft zelf aan dat voetbal een heel economische sector is. Er is veel geld mee gemoeid. Ik wil er vooral voor pleiten dat het niet wordt herleid tot alleen het economische aspect. Onze voetbalclubs zijn veel meer dan dat. Mensen komen daar samen, het is een deel van onze cultuur, mensen ontmoeten elkaar daar. Het gaat over sport, het gaat over wijkwerking, het gaat over impact op jongeren, op samenleven. Er komt zoveel bij kijken. Dat mogen we niet op het spel zetten, nooit.
Voor alle duidelijkheid, ik vind dat onze sportcompetities open competities moeten zijn, dat talent moet worden aangetrokken, en dat ploegen zelf moeten kunnen invullen wie van waar komt en daar speelt. Ik wil niet dat clubs worden herleid tot een vehikel dat enkel en alleen dient als uitstalraam om zo snel mogelijk geld te verdienen, en dat die cultuur onder druk komt te staan. Dat zijn de nuances die we moeten aanbrengen. Dat zijn de risico's waarvoor we ons moeten hoeden. Het maakt niet uit wie de eigenaars zijn van de clubs, maar er moeten wel heel duidelijke regels zijn die dat tegen willen houden.
Over de 50+1-regel werd gedebatteerd voor ik in het parlement was. Ik werd daar altijd heel hard door gecharmeerd. De situatie in België is niet dezelfde als in Duitsland, maar er zijn wel andere manieren die we kunnen inbouwen om te garanderen dat supporters, de eigenheid en authenticiteit van clubs altijd bewaard zullen blijven zodat buitenlandse investeerders een club niet zomaar volledig kunnen herscheppen tot wat ze zelf willen.
Een van de eisen van de supporters, bijvoorbeeld in Antwerpen, is altijd geweest om nummer, naam en colours te blijven behouden. Er zijn ook tal van andere initiatieven mogelijk die de politiek kan faciliteren, waardoor de raden van bestuur zo worden opgebouwd dat supporters er altijd een zegje in hebben. Daardoor wordt het risico dat een buitenlandse investeerder alles op zijn kop zet, tegengehouden. Die garantie moeten we inbouwen.
Minister, u zegt dat er initiatieven worden genomen en dat de gesprekken lopende zijn. Het is goed dat die ook eergisteren zijn gebeurd. U zegt dat ze in maart terug samenkomen en dat u het debat dan zeker terug zult opnemen. Is maart een deadline of is dat gewoon een volgende samenkomst? Hoe zit het met de timing? Moeten er tegen dan knopen worden doorgehakt of zal het blijven gaan?
Minister, ik dank u voor het zeer uitgebreide antwoord. Ik was heel tevreden over dat antwoord. Niemand rond deze tafel heeft er problemen mee dat er buitenlandse investeerders naar ons land komen, integendeel. Het is wel heel belangrijk dat elke club zijn ziel en eigenheid kan blijven behouden. Een belangrijke factor is dat dit altijd zo hoog mogelijk in het vaandel wordt gedragen.
Wat het meeste impact heeft op ons, is de vraag hoe het zit met de doorstroming. Daarop hebt u vandaag enkele goede antwoorden gegeven. Om terug te keren naar het Zwitserse CAS-onderzoek, daaruit bleek dat België het derde land in Europa is waar zoveel buitenlanders zitten. 60 procent van wat op onze voetbalvelden in de Pro League rondloopt, zouden buitenlanders zijn. Wat kunnen we doen vanuit Vlaanderen om zoveel mogelijk van onze eigen opgeleide spelers ontwikkelingskansen te laten behouden? Hoe kunnen we blijven stimuleren dat de verschillende jeugdwerkingen goed blijven draaien?
Minister, u hebt gezegd dat u zou kijken naar al onze sportfederaties en niet alleen naar het voetbal, maar bijvoorbeeld ook naar basket- en volleybal. Wat kan Vlaanderen doen? Hebt u meer informatie over hoe het zit bij andere federaties waar dat eventueel ook kan?
Minister, ik spreek uit eigen ervaring. Waarom is dat een vzw-structuur geworden, wat stilaan aan het verdwijnen was? In 2009-2010 hebben alle vzw's controle gehad over de tv-gelden. Mijn club, KVC Westerlo, had op dat moment een vzw, maar moest wel 1,2 miljoen euro betalen van de tv-rechten die het kreeg van de Belgische Voetbalbond. De andere coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (cvba's) moesten dat niet doen. Een cvba is een commerciële vennootschap met een aandelenstructuur. Als die cvba bewijst dat de dertig spelers die heel het jaar op het terrein stonden zoveel worden betaald, dan kan ze bewijzen dat het tv-geld verantwoord was. Ik moest wel 1,2 miljoen euro boete betalen. Op dat moment zijn veel clubs in België overgegaan naar een commerciële vennootschap wat de aandelenstructuur betreft.
De FIFA en de UEFA hebben in hun systeem staan: “Inmenging van de politiek in het beleid van het voetbal is ten strengste verboden door FIFA en zou een uitsluiting van de clubs binnen dit systeem tot gevolg kunnen hebben.” Dat zou met andere woorden kunnen betekenen dat ze de Belgische nationale ploeg kunnen uitsluiten. Ik geef dit als voorbeeld van waar het over gaat. We moeten dus heel voorzichtig zijn. En de minister onderbouwt dit omdat hij met alle delegaties en de ACFF (Association des clubs francophones de football) gaat praten, want op termijn zou dat gelijkvormig moeten zijn.
Milaan is overgenomen, PSG is overgenomen, Monaco is overgenomen, Chelsea, Leicester enzovoort. In België zijn er ook Belgische aandeelhouders baas geworden. Ik ken een club – ik noem geen namen – die de meeste buitenlanders heeft en die door een Belg worden geleid. Wij hebben de meeste Belgen, 19 van de 25. We staan wel achteraan, daar moeten we rekening mee houden. Maar dat heeft er niets mee te maken.
We hebben in de profliga al veel gedaan voor de niet-Europese spelers in samenspraak met Voetbal Vlaanderen en met ACFF. Dit jaar hebben wij gestemd dat het aantal Belgen dat werd opgesteld gedurende de competitie, wordt meegeteld en daar krijg je een vergoeding voor. Dat hangt af van het aantal speelminuten dat ze hebben.
Onze jeugdspelers krijgen vanaf 16 jaar een contract, de niet-EU-spelers pas vanaf 18 jaar. Dat is een goedkope vergoeding, kun je zeggen. Vanwaar komt dat systeem? In 2009 hebben we in de voetbalwereld gezegd: het is niet meer normaal dat buitenlandse voetballers, maar ook basketters en volleyballers, maar 18 procent moesten betalen. Wij hebben een voorstel gedaan aan de regering om iedereen 50 procent te laten betalen. Dan heeft meneer Vande Lanotte – u kent hem wel – gezegd: ‘Dat kan niet, want dan is mijn basketballclub failliet.’ Hij heeft namelijk 90 procent Amerikanen.
Eind 2008 heeft hij een voorstel gedaan in het parlement, met aanvankelijk 40 procent, en op 31 december is erover gestemd: 80 procent. Dus waren wij daar op dat moment niet verantwoordelijk voor, dat is gecreëerd door het politieke systeem. Goed. Dat is er nu. We proberen in te bouwen dat dat naar de jeugdwerking gaat. Minister, u hebt al een paar maatregelen genoemd. We zijn nog met volgende maatregelen ook bezig. Het volledige bedrag moet verantwoord worden, de investering moet naar de jeugdopleiding gaan.
U zegt het ook: veel jonge spelers zijn buitenlanders. Vroeger gold de jeugdopleiding tot 23 jaar, nu moet het drie jaar onder de 21 zijn. Maar wat is bijkomend voor ons in het Belgisch voetbal zo belangrijk? De meeste van onze Belgen spelen in het buitenland. Dat zijn allemaal spelers die in België opgeleid zijn. Dat geeft een ‘uit-boost’ naar het buitenland. Dat is voor onze nationale ploeg ook zo. Dat is voor de toekomstige Pro-Leagueploegen ook niet zo gemakkelijk om te onderbouwen. Daar moet je ook rekening mee houden. Wij betalen voor elke jeugdopleiding, elke club krijgt daarvoor rechtstreeks subsidies van de Belgische Voetbalbond. Dat zijn belangrijke aspecten waar we rekening moeten mee houden. De rest hebt u gezegd, denk ik.
Natuurlijk, de licentievoorwaarden gaan ook over de jeugdopleiding. Dat is allemaal ingeschreven, of men krijgt geen licentie. Er zijn bepaalde normen voor de jeugd – ik kan u die doorsturen als u wilt – die erin vermeld staan om een licentie te krijgen. Er zijn dus enorm veel aspecten. Ik denk dat ik het belangrijkste ongeveer heb gezegd. (Opmerkingen)
Nee, nee, nee. Maar het is voor een politieker, voor onze minister, zeer moeilijk om daarin tussen te komen voor het belang dat hij moet verdedigen, en dat zal hij ook doen. Maar we moeten zien dat we binnen onze contouren blijven. Men zit telkens met drie afhankelijke organisaties. Ik heb het net gezegd: Westerlo moest 1,2 miljoen euro betalen voor de tv-rechten. Eupen betaalt niets en Anderlecht ook niet. U ziet dat België op die manier ook nog verdeeld is. Dat is de moeilijkheid.
Dank u, mijnheer Wynants, voor de bijkomende toelichting. Ik vind het het beste dat de politiek zich niet mag mengen van de FIFA en de UEFA. Als dat geen politiek is! (Gelach)
Er waren nog twee vragen. Mijnheer Moyaers, ik leg mij nu toe op het voetbal. Ik denk dat de problematiek daar het zwaarst is, zeker inzake doorstroming van de eigen jeugd en zo verder. Op basis van wat ik daar nu ervaar en zie hoe het evolueert, wil ik gerust de rest bekijken, maar ik heb nu – en ik ga daar heel eerlijk in zijn – nog geen stappen gezet naar de rest. Ik ga dat niet parallel opstarten. Ik denk dat het verstandiger is om eerst met het voetbal voort te doen en dan de rest te bekijken.
Mijnheer Annouri, ik heb gevraagd wat hun ideeën waren die – hoe moet ik het zeggen – bijna een discussiepaper zijn naar de anderen, naar elkaar, en dat die worden afgerond tegen maart. Gaat dat gebeuren? Ik weet het niet. Wat ik heb gezien, is dat er nu toch een serieuze vooruitgang is geboekt op alle domeinen. Misschien zijn de tv-rechten voor het voetbal al vroeger afgerond. Misschien is dat opleidingsfonds… Ze moeten niet wachten tot maart om zaken af te ronden, maar ik weet dat ze met te zeggen dat we op 15 maart opnieuw samenkomen, minstens naar die datum toe zullen werken. Als ik eerlijk mag zijn: ik heb gezien dat de vergaderingen tussen de drie in de laatste weken gebeurd zijn, omdat ze wisten dat ze naar mij moesten komen. Op die manier leggen we daar wel druk op. Dat is de rol die ik mag spelen, die ik kan spelen. Ze weten dat het belangrijk is. Ik heb niet veel macht, als ik het zo mag zeggen, om naar de KBVB en de Pro League op te treden, maar ik kan hier en daar wel zaken doen. Als minister van Sport wil ik de belangen van onze jeugd verdedigen, daar kan niemand tegen zijn.
Voorzitter, minister, ik volg u, we zullen uitkijken naar de evolutie in maart en wat daar naar voren wordt geschoven. We zullen dat samen oppikken.
Onze nationale profclubs vormen een economisch vehikel. Er is een economisch aspect. Het is ook voetbal op het hoogste niveau in België. De supporters komen hun clubkleuren verdedigen. Er zijn jeugdopleidingen en jongeren die komen voetballen. Er zijn sociale initiatieven om mensen te helpen om te sporten en te bewegen die dat anders niet zouden doen. Het gaat om wijkwerking, het gaat over buurten sterker maken, het gaat over zoveel meer. Het is onze plicht vanuit de politiek om erover te blijven waken dat het ook zo blijft. Daarom moeten we hier het debat blijven voeren, want dat is de onschatbare waarde van die profclubs die wij hebben. Het is een economisch iets, maar het is ook zo veel meer dan dat. We zullen dit blijven opvolgen. Ik kijk uit naar de voorstellen die men in maart zal doen.
Ik wil nog iets toevoegen, een primeur. Blijkbaar levert u zeer goed werk, minister, want er is net in de onlinekranten verschenen dat vanaf 2019-2020 de beloften van de clubs uit de Pro League in de eerste twee amateurreeksen zullen uitkomen.
Dit is een van de voorstellen. Het punt is: we hadden daar eigenlijk afgesproken dat we zouden wachten, maar als er dingen rond waren, mochten ze die lanceren. Dat is er een voorbeeld van. Dat is effectief ergens aan bod gekomen.
Ik wil nog vertellen waarom de Chinezen naar ons wilden komen. We hebben misschien geen tientallen, maar toch vijftallen Chinezen gehad die geïnteresseerd waren in KVC Westerlo. Mijn eerste vraag was altijd: waarom wilt u KVC Westerlo hebben? Ze wilden alles wel bekijken, maar wilden eerst weten hoeveel jeugdtrainers we hadden, hoeveel jeugdspelers en dergelijke. Ze wilden onze structuur kennen. De reden daarvoor was dat hun leider gezegd had dat de Belgen over tien jaar in de ranking op de 80e plaats zouden spelen en zij op de 78e. Ze willen in 2030 het wereldkampioenschap organiseren en wij staan nu bij de eerste tien, ze willen van ons leren wat de jeugd betreft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.