Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, enkele weken geleden publiceerde het departement Landbouw en Visserij een studie met als titel ‘Nieuwe boeren op nieuwe gronden: op zoek naar een verdienmodel’. In deze studie wordt ingegaan op een aantal innovatieve voorbeelden van nieuwe spelers in de voedselproductie in Vlaanderen.
Die voorbeelden hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Zo maken ze bijna geen gebruik van landbouwgrond, vindt de productie plaats in of dicht bij de stad en gaat het om initiatieven van ondernemers zonder landbouwachtergrond – meestal toch. Opvallend volgens de studie is ook dat schakels in de keten zelf, zoals horeca en retail, zich op het terrein van de voedselproductie begeven.
In de studie worden meerdere voorbeelden gegeven. Ik geef er twee. Zo is er PermaFungi, een Brussels bedrijf dat biologische oesterzwammen produceert op een substraat van stro en koffiedik dat met de fiets wordt opgehaald in Brusselse restaurants. Ook het project Roof Food in Gent wordt toegelicht. Dit is een initiatief waarbij op het dak van een bedrijvencentrum groenten, kruiden en eetbare bloemen worden gekweekt met het oog op vegetarische catering.
De studie eindigt ten slotte met een twaalfdelige conclusie waarbij wordt ingegaan op de perspectieven van dergelijke innoverende initiatieven. Daarnaast bevat elk deel van de conclusie ook uitdagingen en knelpunten die soms gelijk, maar vaak ook verschillend zijn aan die van de reguliere landbouw.
Zo is het voor de nieuwe initiatieven vaak moeilijk om zich te conformeren aan de productievoorwaarden die uit de regelgeving voortvloeien. Verder zien we ook dat dergelijke initiatieven moeten experimenteren met ruimte en infrastructuur. Anderzijds slagen deze initiatieven er wel in efficiënt in te zetten op de korte keten en het contact met de consument te onderhouden. De differentiatie ten opzichte van het standaardaanbod leidt er daarenboven vaak toe dat een meerprijs kan worden gevraagd voor de producten.
Minister, hebt u kennis genomen van de resultaten van de studie? Zo ja, lagen die in de lijn van de verwachtingen? Zijn er verrassende elementen naar boven gekomen? We zien dat dergelijke initiatieven soms moeilijkheden hebben met de vigerende regelgeving. Is er binnen de bestaande beleidskaders voldoende ruimte voor innovatieve projecten?
Deze nieuwe initiatieven slagen soms wel waar de reguliere landbouw het moeilijker heeft. Ik denk dan aan direct contact met de consument, de grote betrokkenheid van de retailer, het bekomen van een meerprijs voor hun product. Ziet u hier kansen voor overleg of koepelwerking tussen beide vormen van landbouw? Overweegt u eventueel faciliterende beleidsinitiatieven?
Minister Schauvliege heeft het woord.
We hebben inderdaad een onderzoek of een verkennend rapport laten opmaken over nieuwe boeren op nieuwe gronden. Dat is een heel mooie titel, maar het gaat eigenlijk over het oplijsten van heel vernieuwende landbouwprojecten die nog in de opstartfase zitten of al verder gevorderd zijn. Het is heel divers. Het gaat over kleine, lokale startups, maar bijvoorbeeld ook over grote daktuinprojecten van grote producentenorganisaties of distributieketens.
Wat ze allemaal gemeen hebben, is dat ze bijna geen gebruik maken van landbouwgrond. Het gaat om voedselproductie die wordt losgekoppeld van een natuurlijke omgeving, vaak dicht bij de stad. De initiatiefnemers zijn dikwijls ook ondernemers zonder directe landbouwachtergrond, die allemaal op zoek zijn gegaan naar een ander verdienmodel in het verstedelijkte Vlaanderen.
Uit de studie blijkt dat deze nieuwe vormen van voedselproductie vaak moeilijkheden ervaren om zich te conformeren aan bepaalde sectorale wetgeving. De sectorale wetgeving is natuurlijk gegroeid vanuit een bepaalde filosofie of historiek die niet altijd gemakkelijk inspeelt op nieuwe vormen. Vooral de regelgeving met betrekking tot de voedselveiligheid wordt vaak als knelpunt genoemd.
De federale overheid en het voedselagentschap leggen bijvoorbeeld om sanitaire redenen speciale voorwaarden op aan specialiseerde waterteelten zoals aquaponics. Dat is een bijna gesloten ecosysteem waarin mest van vissen via nuttige bacteriën wordt omgezet in voedsel voor planten en waarin groenten en kruiden het water voor de vissen zuiveren. Men doet dat uiteraard niet zomaar, de overheid heeft redenen om bepaalde productierandvoorwaarden op te leggen. Voedselveiligheid is natuurlijk een belangrijk punt.
Vanuit het oogpunt van innovatieve ondernemers heb ik er alle begrip voor dat men vaak overheidsvoorschriften als hinderend ervaart of als niet compatibel met de vernieuwing. Ook klassieke landbouwbedrijven ervaren dat wel eens, bijvoorbeeld door bepaalde sanitaire voorwaarden bij thuisverkoop. Ze moeten vaak voldoen aan dezelfde voorschriften als kmo’s. Maar voor de wetgever staat het beperken van risico’s altijd voorop, ongeacht de schaal of het productiesysteem. Het voordeel is dat als je het oplijst, je ook kunt uitkijken naar mogelijkheden om eventueel aanpassingen te doen.
Het valt op dat de projecten die in de studie aan bod komen via hun website of de sociale media zeer actief communiceren over hun bedrijfsvoering. Ze zetten hun aanpak in de kijker. Ze schakelen zich bijvoorbeeld in de circulaire economie in of doen aan sociale tewerkstelling.
Daarnaast nemen ze de verwerking en distributie vaak in eigen handen en helpen zo om de kloof tussen producent en consument te dichten. In die zin kunnen ze ook de reguliere landbouwbedrijven zeker inspireren.
Heel wat land- en tuinbouwbedrijven doen nu al aan thuisverkoop, korte keten en direct contact met de consument. Denk aan de opnieuw groeiende belangstelling voor boerenmarkten of projecten als Voedselteams en buurderijen. Dat is geen alleenzaligmakende oplossing, maar kan zeker een aanvullend middel zijn of een oplossing voor bepaalde bedrijven.
Het rapport wijst erop dat er momenteel weinig onderlinge uitwisseling is van kennis, zodat men weinig leert van elkaar. Dat komt door de grote verscheidenheid van de projecten, het specifieke en vaak hoogtechnologische karakter van de bedrijven, maar ook de vrees dat de concurrentie gaat lopen met het inzicht. De overheid kan dat niet van bovenaf opleggen, maar we zijn wel bereid om doorgeefluik te spelen. Het departement is gestart met dit rapport net om te kijken waar we een hefboom kunnen zijn, wat we daaruit kunnen leren en wat de volgende stappen kunnen zijn.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Ik leer dat u inderdaad zeer goed de probleemstelling inschat die ook in deze studie wordt gemaakt. Ik ben mij er ten volle van bewust dat deze nieuwe boeren het voedselprobleem niet zullen oplossen. Maar we moeten wel stellen dat ze bijzonder innovatief zijn, dat ze erin slagen om een heel rechtstreeks contact te leggen tussen producent en consument, wat zeker het imago van de sector ten goede komt. Zoals u zelf ook aanhaalt, ervaren ze problemen met de regelgeving inzake voedselveiligheid, en soms ook op het vlak van ruimtelijke ordening, zo blijkt uit het rapport. Ik hoop – maar ik heb begrepen uit uw antwoord, minister, dat dat ook uw bedoeling is – dat u hen naar de toekomst alle kansen wilt geven die ze verdienen.
De heer Wouters heeft het woord.
Bedankt, collega, voor deze vraag. Het is belangrijk om de innovatie van landbouwprojecten te ondersteunen. Deze studie bewijst dat dergelijke projecten ook goed kunnen werken.
De heer De Meyer vroeg reeds of er overleg is of komt tussen deze nieuwe initiatieven en de reguliere landbouw. In de studie concludeert men ook dat er onderling tussen de nieuwe initiatieven weinig tot geen overleg plaatsvindt: “De indruk ontstaat dat vele nieuwe spelers op hun eigen eiland zitten en het warm water willen uitvinden. Er is weinig onderlinge uitwisseling van kennis en ervaringen.”
Ik vroeg me af of daarvoor iets wordt gefaciliteerd. Worden goede praktijken gedeeld?
Ik vind het een goede vraag, in die zin dat we daarmee de landbouwproblemen niet gaan oplossen, zoals de heer De Meyer zegt. Een Franse dichter zei destijds: ‘Il faut mettre les villes à la campagne’. Nu willen wij de buiten naar de stad brengen. Dat kan ook deugd doen voor mensen die weinig kaas hebben gegeten van de landbouw.
Ik heb nog wat woorden genoteerd: nieuwe boeren op nieuwe gronden, het project Agrotopia in Roeselare, led-verlichting wordt gebruikt, hydrocultuur wordt benut. Men gaat werken op oude sites en zo. Men moet wel opletten met het werken op de daken. Dat vergt speciale structuren. Het is niet zo eenvoudig om iets op een dak te installeren, maar het kan. Men wil de groene vingers ook naar de stad brengen. Waarom niet?
Het is ook van belang om te weten dat dit eerder pedagogisch is dan industrieel. Het kan geen kwaad. Als we Vlaanderen binnenkort relatief overbebouwd zullen zien, zal automatisch de buiten in de stad liggen en omgekeerd. In elk geval, ik vind het goed om dit te blijven aanmoedigen en om sympathieke connectieschakels te maken bijvoorbeeld naar de scholen die dichter in de stad gelegen zijn dan op de buiten.
Dit is een heel boeiend thema, collega's. Het is hartverwarmend om te zien wat er allemaal bestaat. Zoals ik al zei, kunnen we deze initiatieven vanuit de overheid moeilijk manu militari verplichten om hun ervaringen uit te wisselen. Wat we wel kunnen doen, is faciliteren, zorgen dat er studiedagen zijn, dat er aandacht is voor die nieuwe vormen van landbouw. Dit rapport is de eerste stap.
De volgende stap is, denk ik, dat we bekijken hoe we dat meer plaats geven in onze opleidingen. Ik ben er zeker van dat er op termijn vanuit het departement een kader komt; als er nood is aan die ervaringsuitwisseling, die good practices, is het departement de speler die al heel wat ervaring heeft, ook met de traditionele, klassieke landbouw. Ze zijn zeker bereid om met dat eerste rapport verder te werken.
Het is natuurlijk niet aan onze aandacht ontsnapt wat er allemaal her en der beweegt. Het is inderdaad een manier om mensen weer vertrouwd te maken met onze voedselproductie, waar ons voedsel vandaan komt enzovoort. Er zijn eigenlijk alleen maar voordelen aan, ook inzake educatie. In steden kan men veel scholen bereiken om die kennis op te doen. Vandaar de samenwerking met die scholen en leerlingen in de steden, dat kan nog veel verder worden uitgewerkt en uitgebouwd.
Belangrijk vind ik, voorzitter, dat we landbouwmodellen niet tegen elkaar uitspelen, maar dat we kijken waar we van elkaar kunnen leren. Ik denk dat de gangbare landbouw zeker bepaalde ideeën kan opdoen uit deze nieuwe vormen van Landbouw. Maar ik ben er eveneens van overtuigd dat deze nieuwe initiatieven bijzonder veel kunnen leren van de gangbare landbouw.
Aansluitend, minister, bij uw uitspraak in verband met de administratie, zou het bijvoorbeeld kunnen dat er op de Internationale Beurs voor Akkerbouw, Veeteelt, Tuin en Groene Zones (Agribex) volgend jaar een ontmoetingsmoment is van verschillende landbouwmodellen, de gangbare landbouw, de nichemarkt en de nieuwe landbouw zodat men heel veel inspiratie kan opdoen uit elkaars ervaring. Het is een suggestie die ik graag meegeef.
De vraag om uitleg is afgehandeld.