Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Poschet heeft het woord.
Op 10 juni 2016 werd het decreet houdende de erkenning en subsidiëring van de georganiseerde sportsector goedgekeurd. Het trad in werking op 1 januari 2017 en voorzag in een drastische hertekening van het sportfederatielandschap en veroorzaakte daardoor ongerustheid bij verschillende vrijwilligers en sportfederaties.
Intussen heeft de Vlaamse Sportfederatie (VSF) een eerste evaluatie gemaakt van het nieuwe decreet; 44 van de 47 gesubsidieerde federaties hebben deelgenomen aan de bevraging. De resultaten zijn uiteenlopend, maar toch nuttig om even bij stil te staan.
Bij de unisportfederaties versmolten er 13 tot 5. Bij de multisportfederaties was er een consolidering van 14 naar 7. Vier sportfederaties vielen buiten de subsidiëring door het nieuwe decreet. Deze evolutie heeft een negatieve impact op het personeel.
Bij de sportfederaties die onder het nieuw decreet gesubsidieerd worden, werden 12 vte’s ontslagen, 4,25 vte’s niet vervangen en werd de aanwerving van 1,5 vte’s geannuleerd. Bij deze cijfers werd geen rekening gehouden met het personeel van die federaties die niet meer gesubsidieerd worden.
Hoewel één van de doelstellingen van het decreet het verminderen van de planlast was, blijkt dat slechts één federatie minder planlast ervaart, de helft van de federaties geeft aan dat de planlast verhoogd is. Hoe evalueert u de planlast post-decreet?
Het decreet heeft er wel toe geleid dat federaties hun werking kritischer tegen het daglicht houden en dat voornamelijk de code goed bestuur een kapstok biedt om zaken te veranderen. Is deze evolutie bij alle sportfederaties terug te vinden? Met welke maatregelen kunt u de achterblijvers nog stimuleren om inzake goed bestuur nog stappen vooruit te zetten?
De VSF trok intussen middels twee brieven van 12 juli en 18 september aan de alarmbel rond de financiële planning en stabiliteit bij de sportfederaties. Een kort citaat uit deze brieven: “De financiële onzekerheid is intussen geëvolueerd tot een factor die directe impact heeft op de werking en het beleid van de federaties. De begrotingen 2018 worden op los zand opgemaakt, investeringen of personeelsvervangingen blijven uit, personeelsleden worden in vooropzeg geplaatst, de onzekerheid bij het personeel groeit,... Kortom: wij vragen u om inzicht te geven in de prognoses op vlak van de basissubsidies van de federaties, gebaseerd op de subsidiëringsmethodiek van het nieuwe decreet.”
Hebben de federaties intussen al meer duidelijkheid? Hoe kan onrust in de toekomst voorkomen worden?
Minister Muyters heeft het woord.
Het klopt dat er vier sportfederaties zijn die in 2016 subsidies kregen en sinds 2017 niet langer gesubsidieerd worden. Zij vallen echter niet buiten het decreet. Ik zeg niet dat u dat hebt gezegd. Drie federaties kozen er bewust voor om louter een erkende federatie te zijn onder het nieuwe decreet. Eén federatie, Fitness, vormde zich om tot kennisorganisatie onder het GES-decreet (gezond en ethisch sporten). We hebben dat hier toen besproken. We hebben die mogelijkheid gecreëerd binnen het GES-decreet.
Wat er wordt gezegd over de ontslagen verbaast mij een beetje. Ik geef u een tegenactie: ik heb vandaag, net voor ik hier aankwam, vernomen dat er bij de federaties 21 opleidingen zijn voor nieuw aangeworvenen. Daar hebben ze niet naar gevraagd. Het kan zijn dat men mensen heeft ontslagen en nieuwe mensen heeft aangeworven. Met hen wordt in die discussie geen rekening gehouden.
Zijn de vermelde ontslagen een gevolg van het nieuwe decreet? Het klopt dat er nu minder personeelsvoorwaarden zijn opgelegd dan in het decreet van 2001. Het vorige decreet had een stimulerend effect op de aanwerving: hoe meer aanwervingen, hoe meer subsidies. Dat leidde soms tot onevenwichtige verhoudingen. Het nieuwe decreet werkt meer responsabiliserend. Het personeelsbeleid is vanaf nu duidelijk de eigen beleidskeuze en verantwoordelijkheid van de sportfederatie, zonder sturende factoren uit het decreet. Verschillende federaties hebben hun eigen personeelsbestand wellicht wel kritischer bekeken in het licht van het nieuwe decreet. Indien ze als gevolg van die kritische analyse beslissen om in te grijpen in hun personeelsbestand, is dit volgens mij hun autonome keuze en niet een gevolg van het decreet. Hierin staat immers geen enkele passage die aanstuurt op een afslanking van het personeel. En aangezien de budgetten niet zijn afgenomen, maar zijn gestegen, kan het niet door de totaliteit van de budgetten zijn dat men personeel heeft afgedankt.
Federaties kijken vervolgens ook meer en meer naar de mogelijkheden die shared services kunnen bieden. Ik kan meteen een voorbeeld geven van een samenwerkingsverband. Als vier voetbalfederaties samensmelten tot Voetbal Vlaanderen, en als je bekijkt hoeveel personeelsleden er in het verleden per voetballer waren, dan kom je dankzij de fusies en de shared services gemakkelijk tot efficiëntiewinsten, die misschien een impact hebben op het personeel, maar die het langs de andere kant mogelijk maken om meer middelen naar clubs te laten gaan, waar wellicht ook een personeelseffect door mogelijk is.
Mijnheer Poschet, ik kan u verzekeren dat we de planlast wel degelijk hebben kunnen verminderen in vergelijking met het vorige decreet. Het is voor de sportfederaties wellicht nog wel even wennen aan de nieuwe werkwijze via een digitaal platform. We hebben infosessies en geven begeleiding aan de dossierbeheerders. Op die manier bieden we een goede ondersteuning. Zo zal die verminderde planlast zich in de toekomst laten gevoelen bij de clubs. We hebben natuurlijk een overgangsjaar, 2017, waarin men conform het decreet van 2001 de uitgaven en de werking moet verantwoorden voor de afrekening van 2016. Wanneer het nieuwe decreet volledig wordt uitgevoerd, zullen we de planlast zeker verminderd hebben en zullen de federaties daarvan de vruchten kunnen plukken.
De sportfederaties zijn volop aan het werk gegaan met de code goed bestuur. Ze worden hierin begeleid door de dossierbeheerders van Sport Vlaanderen en door de koepelorganisatie Vlaamse Sportfederatie (VSF). Ook hierbij stel ik vast dat bepaalde sportfederaties al een hele weg hebben afgelegd en anderen het misschien wat moeilijker hebben om hun jarenlange tradities te wijzigen. Om deze achterblijvers toch mee te krijgen in dit veranderingsproces werd binnen Sport Vlaanderen een coördinator goed bestuur aangeduid, die samenwerkt met de VSF om de sportfederaties die het moeilijk hebben te ondersteunen. Daarnaast maakt goed bestuur tevens integraal deel uit van de samenwerkingsovereenkomst die elke gesubsidieerde sportfederatie heeft afgesloten, zodat er met de specificiteit van elke sportfederatie en de code goed bestuur rekening kan worden gehouden.
– Miranda Van Eetvelde treedt als voorzitter op.
Ik heb de VSF geantwoord op hun schrijven. Ik zal de brief bezorgen aan de leden van deze commissie. Ik toon hierin begrip voor hun bezorgdheden, maar tracht alvast de meeste ervan weg te nemen. Er zijn overgangsmaatregelen. Wij voeren dat financieel systeem niet zomaar in. Dit jaar is het 25 procent van de financiering volgens het nieuwe systeem, 75 procent is op het systeem van vroeger. Dan wordt het 50-50 procent en daarna 75-25 procent. Pas binnen vier jaar is het nieuwe systeem volledig van kracht en zal iedereen daarop een heel goed zicht hebben.
De voorschotten worden nu in één schijf van 90 procent uitbetaald bij het begin van het jaar. Vroeger was dat vier keer 22,5 procent.
Ten derde, we hebben de verhoging van de budgetten van 25,9 naar 28,1 miljoen euro. Die 25,9 miljoen euro werd vroeger verdeeld over 65 organisaties. De 28,1 miljoen euro moet maar over 47 organisaties worden verdeeld. Er moeten dus 18 federaties minder gefinancierd worden. Dat is toch belangrijk als we het hebben over de financiering: er gaat meer geld naar minder federaties.
Daarnaast – en dat is nieuw – heb ik voor 2018 eenmalig voor de beleidsfocus Jeugdsport in 1 miljoen euro extra voorzien en 3 miljoen euro extra voor de werkingsmiddelen Topsport. Voor de beleidsfocus Topsport plan ik vanaf 2018 recurrent 1 miljoen euro extra. Die vragen stonden ook in de brief van de VSF. Dit is natuurlijk onder voorbehoud van de goedkeuring van de begroting 2018. In de planning en in de goedkeuring door de Vlaamse Regering zijn dat allemaal extra’s. Het is de eerste keer dat we in de begroting Sport zoveel extra hebben. Daar ben ik fier op en blij mee.
Ik zal de komende weken de nodige voorbereidingen treffen met mijn administratie om de bezorgdheden en vragen van de federaties verder te ondervangen en om hun een beter inzicht te verschaffen in de verzekerde financiële componenten uit de overgangsmaatregelen. We weten bijvoorbeeld in verband met die code goed bestuur nog niet hoever we staan. Dat is een voortschrijdend proces.
Ik heb de VSF op mijn kabinet uitgenodigd voor een opvolgoverleg. Ik ga ervan uit dat de onzekerheden die nog bestaan minder groot zijn dan men heeft doen voorkomen en dat we ze nog wel kunnen wegnemen. Ik ben daar bezorgd over. Ik wil dat ze weten waar ze staan. Als je het geheel bekijkt, denk ik dat wij, en zij, er goed voor staan.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, het personeel is heel belangrijk, maar dat is volgens ons niet de essentie van het Vlaamse sportbeleid. We weten dat allemaal. De mantra is: zoveel mogelijk Vlamingen en Brusselaars zolang mogelijk op een gezonde manier aan het bewegen te krijgen of te houden. Maar daarvoor hebben we uiteraard wel sterke sportfederaties nodig. Die kunnen ook niet louter op vrijwilligerswerk of in het ijle werken.
We weten eigenlijk niet of er minder personeel is. Ik weet niet of dat op de een of andere manier wordt gemonitord door Sport Vlaanderen en hoeveel voltijds equivalenten er op dit moment worden tewerkgesteld door de sportfederaties die wel nog worden gesubsidieerd binnen het nieuwe decreet. Zou er een vermindering kunnen zijn? Mocht dat blijken, dan heeft dat uiteraard te maken met die rationaliseringsoefening, van 65 naar 47 federaties, en dan ook nog eens door toedoen van die shared services. Die twee elementen spelen in op die evolutie.
Minister, hebt u zicht op de evolutie van het aantal voltijds equivalenten? En daaraan gekoppeld de loonmassa? We zijn van 25,9 naar 28,1 miljoen euro gegaan. Hebben we er zicht op hoeveel van die 28,1 miljoen euro vandaag wordt besteed aan het personeel van de federaties?
Hoe volgt u de planlastevolutie op? Doet Sport Vlaanderen ook daar een opvolging van?
Als ik het goed heb gelezen, is de grootste zorg die onzekerheid over de inkomsten van volgend jaar. Als ik het decreet goed in mijn hoofd heb, dan gelden de nieuwe criteria in 2018 al voor 50 procent. Dit jaar wordt een kwart, volgend jaar de helft volgens de nieuwe matrix toegewezen. Is het technisch mogelijk om hun te zeggen in welke vork hun budget zal functioneren? Of kunnen zij dat zelf doen? Helpt Sport Vlaanderen hen daarbij? Kan Sport Vlaanderen hun zeggen waarop ze kunnen rekenen in een worst case scenario en waarnaar ze kunnen uitkijken als het allemaal goed uitvalt?
De heer Wynants heeft het woord.
Minister, u wist op voorhand dat men bij de verandering van dit decreet niet op de kwaliteit, maar op de kwantiteit de nadruk zou leggen. Dit zou automatisch consequenties hebben voor de uitvoering.
Wat betreft het personeel geldt niet alleen voor Sport, maar voor elk beleidsdomein dat er bij fusies altijd besparingen zijn. Er is dan altijd minder personeel nodig. Dat is de logica zelf.
De VSF zegt natuurlijk dat wij een klein budget hebben. Maar je kunt de redenering ook omdraaien en zeggen dat wij met een minder groot budget toch zeer goede resultaten halen.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Poschet, ik kan de evolutie van de voltijds equivalenten opvragen. Ik zal dat doen en overmaken aan de secretaris – zo hoeft u niet meteen een schriftelijke vraag te stellen. Dat geldt ook voor de loonmassa. Ik volg daarin de heer Wynants: we kunnen daar alleen een zicht op krijgen op federatieniveau. Het kan zijn dat er op federatieniveau de facto minder loonmassa wordt gebruikt. Maar daardoor kunnen andere acties van de clubs worden ondersteund, en dan is er misschien een positief effect op de werkgelegenheid. Daar heb je dan weer geen zicht op. Voor mij is de fetisj niet dat we goed bezig zouden zijn omdat er meer volk is. Neen, het vorige decreet bepaalde juist dat er meer subsidies waren naarmate je meer volk had. Maar het ging niet over de kwaliteit van wat er gebeurt. De eenzijdige koppeling van personeel en subsidie is nu doorbroken. Dat vind ik een goede zaak. Ik weet niet of er minder personeel is. Ik zie dat er 21 extra mensen zijn opgeleid en aangeworven. Misschien zijn er minder bezig. Maar als je vier wandelfederaties of voetbalbonden tot één kunt herleiden, dan kun je je personeel nuttiger, efficiënter en beter inzetten en zo ruimte creëren om de clubs in andere zaken te ondersteunen. Daar kunnen we de kwaliteit dus niet op afmeten.
Wat betreft de planlast kun je ook administratief, zonder een meting te doen, weten dat er minder van is. Vroeger vroegen we bijvoorbeeld elk jaar een rapport en een afrekening. Nu pakken we dat anders aan. De dingen worden geautomatiseerd, zodat de planlast sowieso lager is. Je kunt dat niet meten omdat het om totaal verschillende systemen gaat. Als we wat verder zijn en effectief ook kunnen zien dat het volledig is uitgerold, is het niet het goede moment om te vragen of men vindt dat er minder of meer lasten zijn.
Dit jaar is sowieso moeilijk. De afrekening 2016 moet volgens het oude decreet gebeuren en de indiening 2017 volgens het nieuwe. Het is dan nog nieuw, en er is verandering in vergelijking met vroeger. Dat vroegere was geroutineerd. Je moet dat binnen een jaar of twee vragen. Ik ga ervan uit dat we dat dan minder hebben. Ik weet niet of we echt de planlast moeten gaan meten.
Door het feit dat het eerste jaar de 25 procent er al was, en dat er volgend jaar 50 procent zal zijn, zullen we de inschatting daarvan pas in de loop van begin volgend jaar kunnen maken. Het overleg dat nu door Sport Vlaanderen met de VSF en de federaties wordt gepland, is er nu net om hun een beter inzicht te geven en een betere inschatting te laten maken over de budgetten van volgend jaar. Neem de code goed bestuur. Wat heeft men vorig jaar gedaan? Wat is men nu aan het doen? Dat speelt daarin mee. Neem het aantal gekwalificeerde trainers. Dat is ook een criterium. Hoeveel zijn er bijgekomen? Dat heeft ook een invloed op de financiering van volgend jaar. Het is dus moeilijk om dat eenduidig af te bakenen, maar met de informatievergaderingen zullen we meer inzicht kunnen geven. Zeker de grootteorde van de budgetten zal gekend kunnen zijn binnen de federaties.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, we zijn het erover eens dat de sportsector geen sector is van klagers en dwarsliggers van nature. Dat zit niet in hun DNA. Ik beschouw die brief niet als een brandbrief. Ik denk dat u het ook zo ziet. Het is eigenlijk een oproep, een uitnodiging tot dialoog, en een vraag om wat meer ondersteuning en uitleg te krijgen van Sport Vlaanderen.
Als u zegt dat er een initiatief is om samen te zitten en de dialoog aan te gaan, is dat een goede zaak, een goed signaal. We zullen opvolgen wat er verder gebeurt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.