Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Vanlouwe heeft het woord.
We hebben al veel debatten gewijd aan het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) en andere vrijhandelsakkoorden. Het is goed om daar in alle openheid en transparantie over te debatteren en ook dit onderwerp hier geregeld ter sprake te brengen.
Minister-president, op 27 oktober 2016 bereikte het Overlegcomité een akkoord over de ondertekening van het CETA-verdrag. Er werd een werkgroep opgestart die een vraag van advies aan het Europees Hof van Justitie zou uitwerken met betrekking tot de verenigbaarheid van het Investment Court System (ICS) met de Europese verdragen. Het heeft dan een paar maanden geduurd. We hadden hierover al een vraag van mevrouw Turan. Op 6 september 2017 werd in het Overlegcomité een akkoord bereikt tussen de Federale Regering en de deelstaatregeringen over wat precies de adviesvraag aan het Europees Hof van Justitie zou zijn. Hier en daar verschenen hierover persberichten.
Minister-president, kunt u toelichting geven over de werkzaamheden van de werkgroep? Kunt u toelichten wat precies aan het Europese Hof van Justitie zal worden gevraagd? Heeft dit implicaties op de voorlopige inwerkingtreding van bepaalde hoofdstukken van het CETA? Hebt u zicht op de timing van het Europees Hof van Justitie met betrekking tot deze adviesvraag?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega’s, op mijn vraag is er een Nederlandstalige versie van de ingediende vraag gemaakt door een werkgroep, die bestond uit kabinetsleden van de betrokken ministers, die meestal werden bijgestaan door technisch experten. De adviesvraag werd eerst geformuleerd door Wallonië, dat hiervoor een extern advocatenbureau had ingehuurd. De werkgroep heeft over een periode van een halfjaar drie versies van de adviesvraag geëvalueerd. De derde, finale versie werd goedgekeurd door het Overlegcomité. We hebben daar sterk in bijgestuurd omdat we wilden dat er alleen een vraag werd gesteld over de verenigbaarheid met de Europese verdragen en het Unierecht, en niet met allerlei andere internationale verdragen. Dat was naar onze mening niet aan de orde. Je kunt natuurlijk zo breed gaan en alle mogelijke internationale overeenkomsten daarbij betrekken. Dat is er nu uit.
De vraagstelling is ook bijgewerkt, in die zin dat zij niet uitging van een intentieproces tegen het Investor-State Dispute Settlement (ISDS) of ICS. Het impliceert een neutrale vraagstelling omdat een andere aanpak niet in lijn zou zijn geweest met wat we zijn overeengekomen.
Het is een lijvig document geworden, voorzitter. Ik geef de vier specifieke vragen, waarvan de laatste is uitgewerkt in vijf subvragen. Ik zal het integrale document bezorgen aan de secretaris, zodat iedereen het kan lezen. Mocht ik hier alle onderdelen voorlezen, zou ik u een tijdje moeten vervelen.
De eerste vraag gaat over de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie: is het ICS-systeem in het CETA verenigbaar met de exclusieve bevoegdheid van het Hof om een definitieve uitlegging van het Unierecht te verstrekken?
Twee: gelijke behandeling en de vereiste van de nuttige werking van het Unierecht, namelijk of het ICS verenigbaar is met het algemene beginsel van gelijke behandeling, zoals vastgelegd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, hierna het ‘Handvest’, evenals met de vereiste van de nuttige werking van het Unierecht.
Drie: recht op toegang tot de rechtbank, namelijk of het ICS voldoet aan het recht op toegang tot de rechtbanken, zoals vastgelegd in artikel 47 van het Handvest, afzonderlijk of in combinatie met het algemene beginsel van gelijke behandeling, zoals vastgelegd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest.
Vier: het recht op een onafhankelijk en onpartijdig Gerecht, id est of sommige bepalingen betreffende het gerecht verenigbaar zijn met het recht op een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld, zoals vastgelegd in artikel 47, alinea 2, van het Handvest.
Dat zijn de vier essentiële vragen.
Er is geen impact op de voorlopige inwerkingtreding van het akkoord omdat de vraag handelt over dat deel van het CETA dat niet in voorlopige werking treedt. Ter info geef ik u voor alle duidelijkheid mee dat het CETA in voorlopige werking treedt op 21 september 2017, met uitzondering van het investeringsluik. Dat vormt hoe dan ook eerst voorwerp van deze procedure, en ook in de toekomst.
Ik ben blij dat commissievoorzitter Juncker is ingegaan op mijn voorstel om in de toekomst de verdragen te splitsen.
Het Hof heeft gemiddeld 18 tot 24 maanden nodig om zijn advies te formuleren. Dat moeten we dus afwachten. De voorlopige inwerkingtreding van het handelsverdrag kan gebeuren op 21 september.
De vraag om uitleg is afgehandeld.