Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de resultaten van de eenmeting lokaal jeugdbeleid
Vraag om uitleg over de eenmeting van het jeugdbeleid bij lokale besturen
Verslag
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, mijn vraag om uitleg is een opvolgvraag. Over de opvolging van het lokaal jeugdbeleid hebben we in het verleden al vragen gesteld. We waren bezorgd over de metingen, dat die op een goede manier zouden gebeuren om de voeling met het lokale jeugdbeleid, wat toch belangrijk is, voldoende te kunnen houden vanuit de hele jeugdsector.
Op 22 mei werden de resultaten voorgesteld van het onderzoek dat door het Leuvense Instituut voor de Overheid werd uitgevoerd in uw opdracht over het ‘Lokaal jeugdbeleid in een nieuwe context van strategische meerjarenplanning’. Dit onderzoek is een vervolg op de nulmeting lokaal jeugdbeleid, die in 2013 werd uitgevoerd. Die peilde enerzijds naar de beleving en tevredenheid over het werken met een apart jeugdbeleidsplan. Anderzijds werden de lokale actoren ook bevraagd over de risico’s, mogelijkheden en verwachtingen bij de overstap naar het strategische meerjarenplan en de verdwijning van de sectorale beleidsplannen.
De eenmeting gaat opnieuw na wat de daadwerkelijke bevindingen zijn bij de totstandkoming en uitvoering van het strategische meerjarenplan. Thema’s zoals de rol van de jeugdambtenaar, participatie van kinderen en jongeren, financiën in het jeugdbeleid komen uitgebreid aan bod. Dat zijn ook de belangrijke pijlers van het jeugdbeleid.
Ook worden er concrete beleidsaanbevelingen geformuleerd. De meting gebeurde, net zoals in 2013, aan de hand van een uitgebreide websurvey, die werd afgenomen bij jeugdschepenen, jeugdambtenaren en jeugdraadsleden. 80 procent van de Vlaamse gemeenten nam deel aan de survey, wat een heel positief resultaat is.
Minister, de conclusies van de eenmeting zijn niet allemaal positief. Uit bezorgdheid wil ik enkele punten met u overlopen. De aandacht voor participatie van kinderen en jongeren is met 35 procent gedaald. De lokale jeugdraden zeggen dat ze de helft minder invloed hebben op het lokale jeugdbeleid. Bij de nulmeting gaf 50 procent van de participanten aan dat ze toch een apart jeugdbeleidsplan zouden opstellen, maar nu blijkt dat slechts 23 procent dit effectief heeft gedaan. Slechts in 30 procent van de strategische meerjarenplannen werd een apart hoofdstuk over jeugdbeleid opgenomen. De kennis over het jeugdbeleid is bij de jeugdraden fors gedaald. Het werken met een strategisch meerjarenplan, dat veel vager en abstracter is dan het jeugdbeleidsplan, heeft de dagelijkse werking van een jeugddienst beperkt, of men heeft dat gevoel. Het jeugdbeleidsplan was eerder een actieplan dat hun werking vooruitstuwde. Men zag het als een stuwende kracht achter het hele jeugdbeleid. de financiële middelen voor lokaal jeugdwerk blijven op hetzelfde niveau, maar de mate van ondersteuning die jeugdambtenaren echt kunnen geven aan jeugdwerkondersteuning, gaat er echt drastisch op achteruit, aldus de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten (VVJ). Een concreet voorbeeld: waar vroeger het secretariaat van de lokale jeugdraad werd opgenomen door de jeugdambtenaar, zijn er nu gemeenten die hiervoor een lokale jeugdwerker met een vrijwilligersvergoeding inschakelen.
Met andere woorden, er is een gevoel dat er stappen achteruit zijn gezet inzake impact, inzake stuwende kracht achter jeugdbeleid om jongeren voldoende ruimte te geven om een stuwende kracht te kunnen zijn.
Tot slot bracht deze eenmeting een inzicht in de suggesties van het praktijkveld aan de Vlaamse overheid voor haar toekomstig ondersteuningsbeleid. De suggesties zijn te clusteren onder een viertal noemers. Een: ondersteuning van partnerorganisaties voor het lokale jeugdbeleid – VVJ en De Ambrassade hebben hier een belangrijk rol. Twee: kennisopbouw over en kennisdeling van goede praktijken en tools – dus vervolg op eenmeting en permanente monitoring. Drie: een blijvende stimulerende of sturende rol, vooral om de lokale participatiedynamiek te versterken. We weten dat kinderen en jongeren betrekken en laten participeren op een andere manier moet gebeuren dan bij volwassenen en dat daarvoor dus een aparte dynamiek en stimulans nodig zijn. Vier: financiële continuïteit, gericht op het geheel van actoren die de jeugd als doelgroep zien.
Minister, naar aanleiding van deze studie, resultaten en suggesties, heb ik enkele vragen. Welke beleidsconclusies trekt u op basis van de resultaten van de eenmeting? Welke beleidsinitiatieven zult u nemen om het lokale jeugdbeleid en dan vooral de lokale jeugdparticipatie alsnog te versterken en meer schwung en dynamiek te geven aan de hierboven genoemde clusters?
De heer Annouri heeft het woord.
Sinds het verdwijnen, of het uithollen zo u wilt, van het decreet Lokaal Jeugdbeleid, maken wij ons met Groen grote zorgen over de toekomst van het lokaal jeugdbeleid. Er wordt vandaag geen apart jeugdbeleidsplan meer opgemaakt. Het jeugdbeleid wordt geïntegreerd in het strategische meerjarenplan van de lokale besturen.
Mijn grootste bezorgdheid is dat het jeugdbeleid zijn zekerheden hierdoor kwijt is. Vlaanderen verliest hierdoor de controle om het jeugdbeleid te sturen. Het kan zoveel regels, richtlijnen, adviezen op papier zetten, als het wil, zolang de lokale besturen niet worden gestimuleerd, hangt er een waas van onzekerheid over het jeugdbeleid. Die onzekerheid legt een grote druk op alle vrijwilligers die zich vandaag engageren voor het jeugdwerk.
De monitoring moet ons in staat stellen te beoordelen wat de impact is van het verdwijnen van het decreet lokaal en de integratie van het lokaal jeugdbeleid in het strategische meerjarenplan dat iedere zes jaar wordt opgemaakt. U hebt de monitoring steeds aangehaald als het middel om ervoor te zorgen dat er niet wordt gesnoeid in het lokale jeugdbeleid.
Ik herhaal hier nogmaals de doelstellingen van de monitoring zoals verwoord in het onderzoek van de afdeling Jeugd: “Met het wegvallen van het aparte lokale jeugdbeleidsplan moet ook de Vlaamse overheid haar ondersteunende rol ten aanzien van het lokale bestuur herdenken. Om een zicht te krijgen op de evoluties, verwachtingen, veranderingen rond de lokale praktijk van het plannen en voeren van een jeugdbeleid, besliste de Vlaamse overheid om twee metingen te laten doen: een nulmeting (in 2013) en een eenmeting (in 2016). De nulmeting peilde naar de ervaringen met het aparte jeugdbeleidsplan, vormde tegelijk een momentopname van het nieuwe planproces in de context van de beleids- en beheerscyclus (BBC) en peilde naar verwachtingen rond evoluties. Centrale vraag bij de eenmeting was: op welke manier is de jeugdbeleidsvoering van lokale besturen veranderd ten opzichte van de situatie waarin met jeugdbeleidsplannen werd gewerkt en hoe ziet de beleidsvoering er anno 2016 uit? Zijn er veranderingen in de inhoudelijke keuzes van gemeenten, in de wijze waarop ze hun jeugdbeleid organiseren, in welke samenwerkingsverbanden aanwezig zijn en wie welke rol speelt?”
Vandaag zijn de resultaten van de eenmeting bekend en op sommige punten zijn ze onrustwekkend. Ik overloop enkele conclusies.
In veel gemeenten werden de doelgroepen en adviesraden minder betrokken dan tijdens de periode van het aparte jeugdbeleidsplan. Jongeren voelen zich minder betrokken en dat is een betreurenswaardige evolutie.
Hoewel een meerderheid van de ambtenaren en schepenen in het algemeen tevreden is over de manier waarop het jeugdbeleid in het strategisch meerjarenplan werd geïntegreerd, zijn heel wat jeugdambtenaren ook erg kritisch. Ze vinden de manier van planning te algemeen, te oppervlakkig, te beknopt en weinig concreet.
Een kwart van de respondenten ervaart minder autonomie in het planproces in vergelijking met het aparte jeugdbeleidsplan.
Wanneer men het strategische meerjarenplan vergelijkt met het vroegere jeugdbeleidsplan, blijkt de tevredenheid over verschillende kenmerken afgenomen te zijn. Vooral de zichtbaarheid, concreetheid en onderbouwing van het jeugdbeleid scoren minder goed in het strategisch meerjarenplan.
De lokale jeugdraden voelen zich veel minder betrokken bij de uitvoering van het lokaal jeugdbeleid dan vroeger.
U ziet het, de eenmeting is een evaluatie en er zijn heel wat verontrustende signalen.
Minister, wat is uw algemene reactie op deze eenmeting? Op welke manier bent u van plan om de negatieve resultaten van deze eenmeting bij te sturen? Welke middelen hebt u hiervoor nog in handen vanuit Vlaanderen? Ligt er een scenario voor klaar?
Hoe zult u ervoor zorgen dat de betrokkenheid van doelgroepen en adviesraden bij het lokaal jeugdbeleid opnieuw verhoogt?
Wat kunt u ondernemen tegen de kritiek van jeugdambtenaren dat de manier van plannen te algemeen, oppervlakkig, beknopt en weinig concreet is? Geeft een planning over zes jaren volgens u voldoende ruimte om in te spelen op de lokale noden en de veranderingen in de maatschappij?
Een van de argumenten die altijd naar voren is geschoven ter verdediging van de integratie van het lokaal jeugdbeleid in het strategisch meerjarenplan, is de verhoging van de autonomie van de lokale besturen. Uit de eenmeting blijkt dat dit voor het jeugdbeleid vragen oproept bij een kwart van de respondenten. Wat is uw reactie hierop?
Hoe zult u ervoor zorgen dat het lokaal jeugdbeleid niet verder afbrokkelt en opnieuw zichtbaar en concreet wordt? Hoe kunt u ervoor zorgen dat het strategisch meerjarenplan een krachtig werkinstrument wordt om aan lokaal jeugdbeleid te doen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat lokale besturen meer aandacht besteden aan het lokaal jeugdbeleid?
Hoe zult u de betrokkenheid van de lokale jeugdraden bij de uitvoering van het lokaal jeugdbeleid verhogen? U bent altijd een hevig voorstander geweest van een grote betrokkenheid en hebt ons ook verscheidene malen verzekerd dat de verankering van de lokale jeugdraad blijft en dat lokale besturen de verplichting hebben om “advies te vragen over alle thema’s betreffende jeugd” Ik neem aan dat dit ook voor de uitvoering geldt.
Hoe kunt u er meer algemeen voor zorgen dat de participatie van kinderen en jongeren bij het lokaal jeugdbeleid vergroot?
Een vrees die in de sector leeft, is dat de financiële middelen die vanuit de lokale besturen naar jeugd gaan, zullen afnemen? Wat is uw reactie hierop? Dreigen ze hierdoor in de toekomst essentiële basisondersteuning, zoals werkingsmiddelen en lokalen, te verliezen? Vreest u niet dat jeugdverenigingen in de toekomst noodgedwongen zelfvoorzienend moeten zijn? Wat vindt u van deze evolutie?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Minister, ook ik start met een verwijzing naar het onderzoek ‘eenmeting jeugdbeleid in lokale besturen’ dat op 22 mei werd voorgesteld. Dat onderzoek werd opgestart mede omdat de lokale besturen de afgelopen jaren heel wat verantwoordelijkheden bijkregen, ook inzake jeugdbeleid. Vlaanderen schonk hun meer vrijheid zodat de lokale entiteiten op hun eigen tempo hun prioriteiten konden plannen.
Om een zicht te krijgen op de evoluties inzake het lokaal jeugdbeleid, besliste de Vlaamse Regering om een nul- en eenmeting te houden. Zo zou er meer zicht komen op de stand van zaken van het jeugdbeleid binnen het strategisch meerjarenplan. Vroeger werd er immers met jeugdbeleidsplannen gewerkt. Sinds 2014 wordt het jeugdbeleid in het strategisch meerjarenplan geïntegreerd.
Enkele opvallende resultaten kwamen uit het onderzoek naar voren. Zo blijkt dat gemeenten algemeen gezien tevreden zijn over de integratie van het jeugdbeleid in het strategisch meerjarenplan. Belangrijk is dat er een lichte planlastvermindering zou zijn. Maar het strategisch meerjarenplan is wel minder zichtbaar, concreet en onderbouwd dan zijn voorganger. Toch heeft dat geen invloed op de mate van politieke aandacht voor het jeugdbeleid. Andere elementen zoals een nieuwe schepen van Jeugd of het label kindvriendelijke steden en gemeenten zorgen voor een veel grotere verschuiving van de politieke aandacht. Ten slotte is het ook opvallend dat de lokale jeugdraad aan belang moet inboeten. Net zoals bij andere adviesraden is zijn rol verkleind en klinkt zijn stem minder luid.
Uit het onderzoek kwamen eveneens vier suggesties naar voren om de toekomstige ondersteuning van de Vlaamse overheid te bewaren of te verbeteren. Zo is er aandacht voor de ondersteuning van de partnerorganisaties, good practices, een blijvende sturende rol en de financiële continuïteit.
Ik wil ook nog even verwijzen naar uw beleidsbrief Jeugd 2016-2017. Daarin staat dat de eenmeting zal worden opgevolgd in toekomstig beleid. Ik citeer: “Ik onderzoek welke beleidsconsequenties ik moet koppelen aan de eenmeting en hoe en of de eenmeting kan geïntegreerd worden in de lokale monitor.”
Minister, hoe staat u tegenover de resultaten uit het onderzoek ‘eenmeting jeugdbeleid bij lokale besturen’?
Op welke manier gaat u hiermee beleidsmatig aan de slag? Welke beleidsaanbevelingen wilt u omzetten naar concrete beleidsacties?
Uit het onderzoek blijkt dat de lokale jeugdraden aan belang lijken in te boeten. Nochtans is dit voor jongeren één van de belangrijkste vormen van participatie. Hoe bekijkt u deze vaststelling, gelet op het feit dat u daaraan in verscheidene beleidsbrieven aandacht besteedt? In hoeverre kan het potentieel van de jeugdraden beter worden benut? Welke acties kunt u daartoe, samen met VVJ, ondernemen?
Weet u al of en hoe de eenmeting in de lokale monitor kan worden geïntegreerd?
Minister Gatz heeft het woord.
Ik begin met de eerste, algemene reactie waar de verschillende vraagstellers om hebben gevraagd. Van de vraagstellers hoorde ik niet dat het onderzoek ook – en ik benadruk ook – aangeeft dat er een door de nieuwe planningscontext wijd verspreide evolutie merkbaar is, namelijk dat de jeugdambtenaar veel meer investeert in samenwerking tussen de diensten. Of ook dat een ruime meerderheid van de ambtenaren en schepenen wel tevreden is over de manier waarop het jeugdbeleid werd geïntegreerd in het strategisch meerjarenplan. Of nog dat bredere doelstellingen worden beschouwd als een voordeel, aangezien ze de nodige ruimte laten en kansen bieden om binnen dat kader zelf ook nog een aantal prioriteiten te leggen of projecten te realiseren. Of ook dat, terwijl men bij de nulmeting nog sceptisch was, nu een ruime meerderheid de evolutie naar een langere planningshorizon als positief blijkt te ervaren en dat de verhouding tussen de geleverde inspanning bij de opmaak van het onderdeel jeugdbeleid in het strategisch meerjarenplan en de meerwaarde van dat plan over het algemeen eerder als gunstig wordt beoordeeld.
Ik was zelf ook bij de presentatie van het onderzoek aanwezig. Het herbergt een groot enerzijds-anderzijdsgehalte. Dat is zeker geen kritiek, want het zijn de naakte onderzoeksresultaten. Het halfvol of het halfleeg zijn van het glas is nu onderwerp van ons debat. Ik volg in die zin ook niet de teneur van een aantal vraagstellers, die zeggen dat het rapport helemaal niet goed was. Ik zou eerder de nuance willen aanbrengen, die ik ook mondeling hoorde, dat het niet helemaal is zoals we gehoopt hadden. Daar wil ik nu op ingaan.
Ik ben natuurlijk tevreden dat we kunnen beschikken over cijfers en feiten, om uitspraken te kunnen doen over het lokaal jeugdbeleid. Net als bij de nulmeting hebben de onderzoekers van de KU Leuven – het Instituut voor de Overheid – een zeer duidelijk en goed onderbouwd rapport afgeleverd waarmee wij als beleidsmakers aan de slag kunnen en moeten gaan.
Het ondersteunen van wetenschappelijk onderzoek en monitoring naar wat leeft en evolueert op het vlak van jeugdbeleid, is een belangrijke pijler in mijn beleid. Ook de komende jaren wil ik hierop blijven inzetten. Het onderzoeksrapport bevat een aantal vaststellingen die we ernstig moeten nemen. Ik denk hierbij aan de lokale jeugdraden die minder betrokken worden bij de planning en de uitvoering van het jeugdbeleid, en ook aan de verlaagde zichtbaarheid van het lokaal jeugdbeleid binnen de strategische meerjarenplanning.
Bij die evolutie van de participatie van kinderen en jongeren bij de uitvoering van het jeugdbeleid maakt het onderzoek ook een duidelijke kanttekening: naast het strategisch meerjarenplan kunnen ook andere factoren leiden tot meer of minder aandacht voor jongerenparticipatie, zoals de houding of werking van de jeugddienst, impulsen van een ambtenaar of participatie als expliciete doelstelling.
Naast de aandachtspunten zijn er anderzijds ook positief te noemen vaststellingen. Ik gaf er al enkele: de meer diverse aanpak in de lokale besturen met betrekking tot lokale inspraak en participatie, en het lokaal samenwerken over de beleidsdomeinen heen.
Welke beleidsconclusies kunnen of moeten hier nu uit worden getrokken? Ik ben ervan overtuigd dat de lokale besturen de komende jaren een lokaal jeugdbeleid zullen uitbouwen dat nog meer op maat is of kan zijn van de kinderen en jongeren in hun stad en gemeente. Door een grotere lokale autonomie krijgen ze immers meer kansen om zelf te experimenteren en kennis op te bouwen. Uit het rapport blijkt bijvoorbeeld dat er in heel wat gemeenten al een shift merkbaar is naar meer afstemming en overleg tussen lokale diensten en beleidsvelden in de plannings- en uitvoeringsfase van het jeugdbeleid door de BBC-hervorming (beleids- en beheerscyclus). Dit is ook merkbaar in de rollen en taken van de jeugdambtenaar, die sterker gericht zijn op het zoeken en uitwerken van dwarsverbanden met andere sectoren, terwijl de rapporteringslast gedaald is. Een ander voorbeeld is het gegeven dat lokale besturen op zoek gaan naar alternatieve methodes en initiatieven rond lokale beleidsparticipatie, ook bij kinderen en jongeren.
Sommigen hebben daarin al heel concrete stappen gezet. Daarover had ik al contact met schepenen. Dat hoeft niet te betekenen dat de klassieke adviesraden, in dit geval de jeugdraad, afgeschreven moeten zijn. Maar men gaat lokaal wel op zoek naar nieuwe formules voor deze adviesraden. De lokale autonomie centraal stellen in de opbouw van een Vlaams beleid ten aanzien van het lokaal jeugdbeleid is essentieel en omvat ook een aantal consequenties. Het betekent dat we moeten inzetten op een beleid dat stimulansen biedt, dat het opbouwen van kennis en expertise mogelijk maakt, dat er kan worden samengewerkt én dat niet ieder lokaal bestuur het warm water zelf moet uitvinden. Zelfs al mag dat, natuurlijk.
Na de conclusies volgen de acties. Welke beleidsinitiatieven moeten worden genomen? Sinds mijn aantreden heb ik als minister van Jeugd initiatieven genomen om het lokale jeugdbeleid te ondersteunen. Dit wil ik de komende jaren continueren en zelfs versterken op verschillende niveaus. Ten eerste blijft er de rechtstreekse ondersteuning op het lokale niveau. De uitreiking van het label kindvriendelijke steden en gemeenten, de prijs Jeugdgemeente van Vlaanderen, de jaarlijkse Buitenspeeldag of de projecten rond bruggenbouwers, die nu bijna van start gaan, zijn hiervan voorbeelden. Ik wil hierbij toch ook vermelden dat het niet enkel gaat om het geven van labels en centen, maar dat ik hierbij ook steeds zorg voor een ontsluiting van de projecten en initiatieven die lokaal in de kijker worden geplaatst. Ik denk hierbij aan de intervisiemomenten rond het label kindvriendelijke steden en gemeenten, de brochure ‘Kijk… zo doen we dat’ naar aanleiding van de prijs Jeugdgemeente van Vlaanderen, waarin de beste praktijken telkens weer gebundeld worden, of de recente onderzoeksopdracht naar aanleiding van de toekenning van de projecten ‘Bruggenbouwers’ om de geselecteerde projecten op te volgen en te ontsluiten.
In het kader van de vernieuwde taakstelling van de provincies zal ik ook extra inzetten op de participatie aan het jeugdbeleid van doelgroepen. Het netwerk ‘Jeugdwerk voor allen’ zal hierbij een speerpunt vormen. Daarnaast wil ik ook de intergemeentelijke samenwerking rond jeugdbeleid verder stimuleren. Maar dat is iets voor de komende periode, wanneer wij het decreet ter zake hier zullen bespreken.
Een tweede niveau is dan de ondersteuning van het lokale niveau via de ondersteuning van partners. Het is een speerpunt in mijn beleid om de lokale driehoek – tussen jeugdschepenen, jeugdambtenaren en de jeugdraden – te ondersteunen. Dit doe ik vooral via de ondersteuning van de partners, zoals VVJ, die decretaal de bevoegdheid heeft om lokale besturen te ondersteunen in het voeren van een lokaal jeugdbeleid, inclusief de participatie van kinderen en jongeren aan het lokaal jeugdbeleid. Daarnaast ondersteun ik ook landelijke jeugdorganisaties, die op hun beurt voor hun lokale afdelingen initiatieven nemen. Vanaf volgend jaar zet ik hier nog steviger op in. Naar aanleiding van de opmaak van de nieuwe subsidieovereenkomsten zal ik extra ondersteuning geven voor het project Debattle, dat door De Ambrassade en VVJ wordt opgezet, in samenwerking met andere landelijke jeugdorganisaties, naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen in 2018. De lokale participatie van kinderen en jongeren in dit project is hierbij uiteraard een cruciale pijler. VVJ zal trouwens in de komende beleidsperiode extra inzetten op vernieuwende lokale participatieprojecten.
Verder wil ik binnenkort de testen opstarten voor de ‘Kindmonitor’, een project dat ik samen met minister Homans aankondigde in mijn beleidsbrief. Gemeenten zullen deze tool op vrijwillige basis kunnen gebruiken om jongeren en kinderen in hun gemeente te bevragen. Zo kunnen ze ook op een andere manier inspraak krijgen voor het gemeentelijke beleid. Zeker tegen het najaar zal deze tool beschikbaar zijn voor alle gemeenten.
Het derde element van ondersteuning gaat over kennis- en expertiseopbouw. Het ondersteunen van wetenschappelijk onderzoek en monitoring naar wat er leeft en evolueert op het vlak van jeugdbeleid op lokaal niveau, is eveneens een belangrijk onderdeel om mijn beleid ten aanzien van het lokaal jeugdbeleid vorm te geven. Er werd de afgelopen jaren heel wat relevant onderzoek gedaan naar jeugdbewegingen, jeugdhuizen, speelpleinwerkingen, enzovoort. De monitoring verliep ook via de realisatie van het tweejaarlijkse cijferboek ‘Lokaal jeugdbeleid’. Wat de monitoring betreft, zal dit in de toekomst vooral verlopen via het project ‘Lokale vrijetijdsmonitor’, waarin ook het lokale jeugdbeleid opgenomen is.
Hoe kan de eenmeting worden geïntegreerd in de lokale monitor? Het onderzoek waarover we het vandaag hebben, is bedoeld als een kwantitatief onderzoek. De lokale monitoring die van start zal gaan, heeft vooral de bedoeling om de praktijk in kaart brengen. Ook cijfermatig, maar toch ook breder dan enkel cijfermatig. Beide initiatieven zijn even waardevol en complementair aan elkaar. Een integratie van het een in het ander is niet meteen aan de orde: het ene is een meting en het andere is een boordtabel die acties mogelijk moet maken.
In het decreet van 6 juli 2012 houdende de ondersteuning en stimulering van het lokaal jeugdbeleid bepaalt artikel 5 dat een gemeente een jeugdraad moet oprichten of erkennen. Deze decretale bepaling blijf ik essentieel vinden. Maar zoals ik al heb vermeld in mijn antwoord op de tweede vraag, is het ook belangrijk dat lokale besturen op zoek gaan naar nieuwe formules en methodieken voor deze jeugdraad, zodat het in de toekomst een belangrijk participatie-instrument blijft.
Wat de vrees betreft over wat er met de middelen zal gebeuren in de volgende gemeentelijke beleidsperiode: dit debat hebben we al een aantal keren gehad. Ik ben ervan overtuigd dat de lokale besturen de komende jaren niet zullen inzetten op de afbouw van een lokaal jeugdbeleid. Ik ben ervan overtuigd dat ze wel een beleid zullen uitbouwen op maat van de noden en behoeften van de kinderen en jongeren uit het gemeente of stad.
Voorzitter, ik vind zeker dat we oog moeten hebben voor de negatieve punten van de eenmeting. In die zin wil ik met de partners die ik in mijn antwoord heb genoemd bekijken hoe we participatie in het algemeen – wat breder is dan enkel de jeugdraad – en de jeugdraad in het bijzonder kunnen versterken met nieuwe praktijken, nieuwe inzichten en nieuwe acties. Anderzijds wil ik u er wel voor waarschuwen om het jeugdbeleid in de brede zin van het woord in de gemeente niet enkel te laten samenvallen met het functioneren van de jeugdraad. Er is een grote mate van overlapping, maar het een valt niet volledig samen met het ander.
Verder wil ik benadrukken – en ik geloof ook dat het de bedoeling is van de Vlaamse Jeugdraad – dat het goed is om naar aanleiding van de komende gemeenteraadsverkiezingen van de participatie van jeugd en jongeren de inzet van het debat te maken. Ik zag gisteren nog een actie voorbijkomen van de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief en Documentatie (VVBAD), die op bibliotheekniveau eigenlijk hetzelfde doet. Ik vind het belangrijk dat men bij de volgende verkiezingen ook inzet op de aanwezigheid van het jeugd- en cultuurbeleid. Dat is de beste manier om mensen te mobiliseren en te sensibiliseren. Men moet niet enkel met acties en omzendbrieven vanuit Brussel werken, hoe belangrijk die ook kunnen zijn. Het zal wel beide moeten zijn, en complementair. Maar het is vooral op lokaal niveau dat dat debat moet worden gevoerd.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. De studie bevat uiteraard ook positieve elementen, die duidelijk maakten dat de doelstellingen van het meerjarenplan worden bereikt. Het jeugdbeleid kijkt niet alleen naar het jeugdbeleidsplan, maar ook naar waar er kruisbestuivingen mogelijk waren en waar die in andere beleidsdomeinen kunnen worden geïntegreerd. Dat is inderdaad een positieve bevinding van de meting.
De langere planhorizon heeft twee luiken. Het is interessant om daarop te kunnen blijven inzetten. Hoewel het jeugdbeleidsplan op zich ook een planhorizon had, maar heel bewust koos voor een kortere dan een beleidsperiode duurt omdat de doelgroep van kinderen en jongeren zich vernieuwt. Het lokaal bestuur moet tussentijds een kritische blik durven te werpen op de planning ten behoeve van de doelgroep van nieuwe kinderen en jongeren.
Minister, ik stel de vraag en leg een aantal knelpunten die in de meting naar voren kwamen aan u voor omdat dat net punten waren waarbij we het risico liepen dat er verzwakking of een verminderde daadkracht zou optreden in vergelijking met de vorige manier van werken in verband met de participatie. Ik ben al blij dat de financiële middelen op peil blijven. Ik hoop dat elk lokaal bestuur daar op een verstandige manier mee omgaat. Het laten participeren van kinderen en jongeren is op zich een item dat extra aandacht nodig heeft en dat in een meerjarenplanning het risico loopt ondergedompeld te geraken. We moeten daar extra aandacht aan blijven besteden en een tandje bijsteken.
Minister, ik ben blij dat u het project Debattle extra ondersteuning wilt bieden. Het is voor de volgende beleidsperiode zeker weer een opstap om dat op een goede manier voor te bereiden en te bekijken op welke manier kinderen en jongeren daarbij kunnen worden betrokken. U wilt ook een aantal andere projecten ondersteunen, om die participatiemethodieken extra kansen te geven, en om lokale besturen extra ondersteuning te bieden. Er is daarvoor een tool ontworpen. Het pleziert mij ook u te horen zeggen dat u de jeugdraad een belangrijke plaats zult blijven geven. Wij waren daar in het verleden in heel sterke mate vragende partij voor. U zegt dat er wel aandacht moet zijn voor nieuwe participatiemethodieken. Minister, ik ben ervan overtuigd dat een goed draaiende jeugdraad nu net de motor kan zijn van nieuwe participatiemethodieken. Het spreken vanuit hun eigen cultuur en denken is de krachtigste manier om dat te doen. Dat kan zelfs in uw hele organisatie een motor zijn om in de lokale besturen meer participatie in te brengen.
Ik hoor u ook zeggen dat u ‘kindvriendelijke gemeente’ een belangrijke issue vindt. Het label Jeugdgemeente van Vlaanderen is ook een manier om good practices naar voren te brengen. Ik wil daar nog wat extra aandacht voor vragen. Ik weet dat u dat ondersteunt, maar de middelen van VVJ om zo’n proces te ondersteunen in de organisatie van het lokaal bestuur zijn beperkt.
Daar liggen dus nog wel kansen om dat breder te kunnen uitrollen. Om daar echt van doordrongen te zijn, zal er nog extra ondersteuning nodig zijn.
Minister, het verhaal van de meting was me niet helemaal duidelijk. We hebben nu een belangrijke meting, want de monitoring is heel belangrijk om beleid op verder te kunnen bouwen. U hebt gezegd dat u dat wel of niet wilt integreren in de lokale monitor. Dat was me niet helemaal duidelijk. De lokale monitor, zei u, gaat wel breder dan cijfermatig, wat ook terecht is. Er zijn natuurlijk meer dan alleen cijfers, hoewel het cijfermatige ook wel belangrijk is. Ik hoor dat u dat wilt voortzetten, maar mag ik daaruit afleiden dat er een tweede meting zal komen? Daarin wil ik vragen dat er zeker een vergelijking mogelijk blijft. Als je een andere methodiek gaat toepassen, bestaat het risico dat er geen vergelijking of kennisopbouw kan gebeuren. Wordt er verzekerd dat een opvolgmeting en een vergelijking de nodige aandacht krijgen, en dat daarop wordt ingezet?
Minister, ik sluit mij volledig aan bij uw opmerking over de kwaliteit van het onderzoek en hoe goed het onderbouwd is. Ik volg u ook als u zegt dat het een enerzijds-anderzijdsverhaal is. Er zitten positieve elementen in, maar ook minder goede elementen die ons tot nadenken moeten aanzetten. U zegt ook terecht dat het rapport niet is zoals u had gehoopt.
De grootste kritiek van de Groenfractie toen het decreet Lokaal Jeugdbeleid werd uitgehold, was of lokale besturen nog voldoende middelen blijven investeren in jeugd, en of jongeren nog voldoende betrokken zullen blijven bij het jeugdbeleid. Dat zijn voor ons twee belangrijke punten.
Het financiële ziet er op dit moment nog oké uit, maar het risico is niet dat er plots lokale besturen zullen zijn die vanuit een kwaad opzet beslissen om minder te investeren in jeugd – geen enkel zinnig politicus zou dat doen –, maar dat je wel plots onvoorziene uitgaven krijgt waardoor je moet beknibbelen, en dan kan Jeugd als portemonnee wel een eerste slachtoffer zijn. Dat horen we regelmatig, dat je heel stomme onvoorziene kosten kunt krijgen, zoals bijvoorbeeld voor riolering, en dan moet er ergens geld worden gevonden.
Dat risico blijft overeind, maar dat komt hier niet zozeer naar boven, wel de participatie. Dat is het tweede element waarvoor we altijd hebben gewaarschuwd. Het is problematisch dat er nu al mensen aangeven dat ze minder betrokken zijn, dat er minder participatie is. Dat is een heel slecht teken. Onze grootste kritiek was niet dat het plots allemaal slecht zou gaan, maar wel dat het erop achteruit zou gaan. Dat wordt hier toch voor een stuk bewezen.
Minister, u erkent dat ook. U geeft aan dat er een probleem is. U zegt dat het decretaal verplicht is om overal een jeugdraad te hebben. Ik wil hierbij de kanttekening maken dat het natuurlijk wel decretaal verplicht kan zijn om er een te hebben, maar dat dat nog niets zegt over de betrokkenheid of de kwaliteit van zo’n jeugdraad. Dat is nog iets anders. Er is een verschil tussen een jeugdraad hebben en een goed werkende jeugdraad hebben.
Minister, wat me wel boeide, was dat u zei dat u nu met de nodige partners gaat samenzitten om te bekijken u die betrokkenheid opnieuw kunt verhogen of hoe u dat gat kunt dichtrijden. Tegen wanneer mogen we daarvan output verwachten? Wanneer wilt u met plannen komen om te zorgen dat u de participatie terug zult verhogen? Op welke manier gaat u daar een oplossing voor vinden? Op welke manier wilt u te werk gaan?
Het is goed u te horen zeggen dat u daarmee aan de slag wilt gaan. Het rapport is enerzijds-anderzijds, maar ik vind het problematisch om te zien hoe de participatie erop achteruit gaat. Ik wil dan ook heel concreet weten hoe u daarmee aan de slag wilt gaan en wanneer we maatregelen mogen verwachten om dit op te lossen.
Minister, als er iets is aangetoond door de eenmeting, zijn het toch de opvallende signalen die zijn opgedoken over het lokaal jeugdbeleid. Er zijn inderdaad enkele nuances, maar die signalen mogen we zeker niet verwaarlozen. De rol van de jeugdraad verkleint, er is een kleinere zichtbaarheid van het jeugdbeleid in het strategisch meerjarenplan, er is een dalende participatie van kinderen en jongeren. Dat zijn allemaal elementen die zeker en vast onze aandacht verdienen.
Er zijn ook positieve elementen aan te brengen. De gemeenten zijn over het algemeen tevreden over de integratie van het jeugdbeleid in het strategisch meerjarenplan. Ik denk ook aan de eerder genoemde planlastvermindering, wat in tijden van regulitisbestrijding toch niet onbelangrijk is.
Minister, wij geloven allebei in de kracht van een sterk lokaal jeugdwerk. Ik geloof ook in de wijsheid van de lokale besturen, maar we moeten zeker rekening houden met de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek. Misschien moeten we meer inspanningen leveren om de inspraak van kinderen en jongeren toch te vergroten. We moeten kijken hoe we de aanbevelingen kunnen integreren. Daarbij moeten we vooral de autonomie van de lokale besturen in het achterhoofd houden. Daar geloof ik wel in. Ik denk dat de lokale besturen zich voldoende bewust zijn van de rol die ze te spelen hebben inzake jeugdbeleid. We hebben besloten om hen meer verantwoordelijkheid te geven. Die ingeslagen weg moeten we dus zeker blijven bewandelen.
Minister, we mogen ook niet vergeten dat het decretaal is bepaald dat jongeren moeten worden betrokken. Daar mogen we niet aan voorbijgaan. Daarnaast is het ook van belang dat de jeugdraden zelf een rol vervullen. Zij moeten er vooral voor zorgen dat ze hun verantwoordelijkheid nemen en hun plaats afdwingen. Een sterke jeugdraad kan meer zaken afdwingen bij zijn schepen van jeugd. Ik kijk dan ook heel erg uit naar de partnerschappen. Ik geloof erin dat dat kan werken.
Ik kom nog even terug op het belang van de kindmonitor en het label kindvriendelijke steden en gemeenten, alsook de prijs jeugdgemeente van Vlaanderen. Dat mogen we zeker niet onderschatten. De kindermonitor is vooral van belang voor gemeenten die het label hebben behaald, en in mindere mate misschien ook voor andere gemeenten. Minister, bent u van plan om dit in de toekomst uit te breiden, om gemeenten zo meer te informeren en sensibiliseren, rekening houdende met het feit dat VVJ met haar begeleiding beperkt is in haar middelen? Kunt u hier nog verder op inzetten?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, uit het onderzoek zijn inderdaad een aantal goeie dingen gebleken. Sp.a heeft altijd gewaarschuwd voor het scenario waarbij jongeren minder inspraak zouden hebben en waar er minder middelen zouden zijn voor het jeugdbeleid. De resultaten van de eenmeting tonen aan dat bijna 50 procent van de jongeren zegt dat ze minder invloed hebben op het jeugdbeleid in vergelijking met vroeger. Ook jeugdambtenaren vinden dat de inkanteling van de sectorale subsidies een zeer slechte zaak is. We zullen natuurlijk in de nieuwe legislatuur vanaf 2019 moeten opvolgen in hoeverre de middelen die vandaag zijn gepland voor Jeugd, effectief gepland blijven voor jeugdbeleid.
Minister, we hebben de eenmeting, maar wat gebeurt er nu mee? Het kan niet business as usual zijn. U zit niet meer aan het stuur. Wat moet er nu gebeuren als we deze resultaten bekijken? De Vlaamse overheid zal nog meer moeten inzetten op de kennisopbouw en kennisdeling, zodat het niet mag afhangen van in welke gemeente een jongere woont, of er al dan niet een goed jeugdbeleid wordt gevoerd.
Minister Gatz heeft het woord.
Naast enkele dingen die ik al heb vooropgesteld, wil ik nog twee zaken meegeven. Mijn voorstel zou zijn om naar aanleiding van de uitrol van de vrijetijdsmonitoren, die nu in testfase is met de VVSG, die na de zomer met u te bekijken, zodat u met eigen ogen kunt zien wat de juiste verhouding is van de lokale vrijetijdsmonitor in de toekomst met de meting die we nu hebben gedaan. Het is sowieso een interessant debat dat we moeten en kunnen hebben.
Naar aanleiding van dezelfde informatie kan ik u op dat ogenblik meer details geven over het overleg met de verschillende actoren die ik in mijn antwoord heb genoemd, VVJ in het bijzonder, om na te gaan hoe we extra kunnen inzetten op de lokale participatie van jongeren. U bent voldoende vertrouwd met het jeugdbeleid op het lokale niveau om te weten dat het zeer goed is dat we de decretale verankering, de verplichting van het bestaan van een jeugdraad, hebben behouden, maar dat dat uiteraard niet noodzakelijk iets zegt over de kwaliteit van de werking van de jeugdraad, en zelfs als die er is, wat dat betekent voor de bredere participatie van kinderen en jongeren in hun gemeente.
Het is goed dat we die stok achter de deur hebben dat er nog steeds een lokale jeugdraad moet zijn. Met de partners, in het bijzonder VVJ, wil ik bekijken welke kwalitatieve aanpak en beste praktijken er zijn om ook in de jeugdraad of parallel met de jeugdraad, dat valt te bekijken, de participatie van kinderen en jongeren daadwerkelijk beter te maken dan die vandaag is.
Die twee elementen zou ik willen voorstellen aan de commissie. De parameters, de criteria van de lokale vrijetijdsmonitor en het overleg over de bestaande en de nieuwe mogelijkheden van de participatie van kinderen en jongeren op het lokale niveau met onze reguliere partners, specifiek VVJ.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik begrijp dat u de parameters voor de vrijetijdsmonitor wilt voorleggen aan de commissie. Het zou interessant zijn om dat samen te kunnen bekijken. Ik weet niet goed wat de timing daarvoor is. Iets hebben is één ding, maar het goed laten werken en draaien is iets anders. U zegt het terecht: daarop moeten we inzetten. Ik veronderstel dat daarvoor dan ook de nodige ondersteuning en middelen kunnen worden uitgetrokken.
Begrijp ik het goed dat ik het cijfermatige verhaal – de eenmeting en de tweemeting – bij de vrijetijdsmonitor mag zien? Dat is me nog niet helemaal duidelijk. Mijn excuses dat ik die vraag even herhaal.
Met alle respect, ik zal deze vraag eerst even beantwoorden. De vrijetijdsmonitor is nu aan het droogdraaien in het best mogelijke overleg tussen de VVSG en de Vlaamse overheid. Daarmee bedoel ik dat we de set van criteria waar ze het best op zouden intekenen en rapporteren, zo gebruiksvriendelijk en licht maken voor hen dat ze het in groten getale zouden doen, en anderzijds dat het voldoende relevant zou zijn voor hen en voor ons om ervoor te zorgen dat we er iets uithalen. Dat zijn we nu volop aan het doen. Daarvan zal ik u de presentatie geven in het najaar, zodat u kunt zien waarover we juist spreken.
De metingen, de nulmeting en de eenmeting, de vrijetijdsmonitor gaat wel degelijk van start bij het begin van het volgende jaar. Die zou dan moeten lopen en blijven lopen, tot nader order in elk geval. De tweemeting, zo werd mij nog even meegedeeld, zal pas aan hetzelfde interval gebeuren als de eenmeting ten opzichte van de nulmeting, en zal pas bij het begin van de volgende legislatuur gebeuren. Dan zitten we al gemakkelijk in 2019.
Eigenlijk zal de vrijetijdsmonitor wat breder gaan dan enkel de meting. Ik heb nu niet alle elementen bij, en ik wil ook niemand het gras voor de voeten wegmaaien over hoe die lokale vrijetijdsmonitor er precies zal uitzien. Het is tijd dat we u die kunnen voorleggen zodat het nodige debat daarover nog kan ontstaan.
Minister, het debat over de vrijetijdsmonitor zullen we zeker nog kunnen voeren. Ik ben blij dat de tweemeting heel uitdrukkelijk wordt uitgesproken en dat die dus zal gebeuren. Ik herhaal dus mijn vraag dat die zeker wordt meegenomen, zodat het voortschrijdend inzicht kan worden getrokken uit de tweemeting, en dat de vergelijkbaarheid zeker een belangrijk element is om in het oog te houden.
Minister, de timing om na de vakantie of in het najaar terug te koppelen over de stappen die zijn gezet en de gesprekken die zijn gevoerd met de partners over participatie, lijkt mij zeker een goed idee. Ook het feit dat de tweemeting er komt in 2019 is heel goed. We moeten er wel over waken dat we er niet te veel tijd over laten gaan nu we merken dat de participatie van onze jongeren erop achteruitgaat. We moeten de vinger aan de pols blijven houden. Ik stel voor dat we dit hier geregeld aan bod laten komen, dat we in contact blijven met de mensen en de partners die u zult horen. We zullen dan zien wat de eerste resultaten zijn als we na de zomervakantie weer terugkomen.
We hebben niet de luxe om van meting naar meting te gaan en keer op keer te zien dat we erop achteruitgaan en dat er weinig is dat we daaraan kunnen doen. Ik ben ervan overtuigd dat we er allemaal voor willen zorgen dat de jongeren zo maximaal mogelijk worden betrokken bij politiek. U kent ons standpunt over stemrecht op 16. Hoe meer jongeren betrokken zijn bij politiek, hoe sterker ons politiek systeem.
Minister, we moeten zowel met de positieve als met de negatieve punten aan de slag gaan, en het liefst zo snel mogelijk. Het is een goede zaak dat we de vrijetijdsmonitor samen in de commissie gaan bekijken. Als Debattle extra ondersteuning kan bieden zodat de participatie van kinderen en jongeren vergroot, is dat een zeer goede aanzet.
Achteraf gezien blijkt de eenmeting een zeer nuttige oefening geweest te zijn, want er blijkt uit dat de monitoring van dit jeugdbeleid zeker niet overbodig is. We blijven de zaak dan ook verder mee opvolgen en hopen dat er niet te veel tijd over zal gaan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.