Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Recent heeft de minister in de plenaire vergadering of in de commissie er al naar verwezen en er zijn al een aantal reacties gegeven, maar ik wilde toch even ingaan op de peiling die de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) heeft gedaan. Vier op de tien gemeenten vinden dat het te lang duurt voor de erkende vluchtelingen kunnen beginnen aan de taallessen, waar we allemaal zoveel belang aan hechten. Een wachttijd van verschillende maanden is geen uitzondering.
Volgens het agentschap kan bijna iedereen binnen de zes maanden starten. De minister heeft al vaker gezegd dat er geen wachtlijsten meer zijn. Maar uit de bevraging blijkt een grote kloof te bestaan tussen de door de Vlaamse overheid gehanteerde definitie van wachttijden voor NT2 en hoe die op lokaal niveau wordt ervaren. Meer dan de helft van de lokale besturen vindt een wachttijd van meer dan twee maanden te lang. Ik krijg die signalen ook. Als we bijvoorbeeld in de burgemeestersconferentie bijeenkomen, ervaart iedereen dat taal het eerste is waar je op moet werken omdat dat vaak toegang geeft tot onderwijs, huurmarkt en sociale contacten. Als men dan echt moet wachten, dan ervaart men dat echt wel als lang.
Sommige lokale besturen ontwikkelen ook eigen initiatieven om in de tussentijd de taal reeds informeel aan te leren. Het is heel belangrijk om die ook te waarderen en te erkennen. Op heel veel plaatsen zijn vrijwilligers daarvan de dragers.
Minister, welk is volgens uw gegevens de huidige gemiddelde wachttijd voor erkende vluchtelingen om te kunnen starten met een inburgeringstraject en specifiek met NT2? Welke verklaring hebt u voor de lange wachttijden voor taallessen? Acht u een tijdelijke capaciteitsverhoging aangewezen? Vandaag is er misschien niet meer de grote instroom van voor het akkoord met Turkije, maar er is nog altijd een grote vraag. Kunnen de initiatieven die lokaal worden genomen om reeds informeel met het leren van Nederlands te starten, op een of andere manier toch worden ondersteund? In welke mate bent u bereid in te gaan op de vraag naar meer samenwerking en afstemming met de lokale besturen bij het creëren van een passend NT2-aanbod? Zult u daartoe verder overleggen met de lokale besturen en hun vertegenwoordigers in de VVSG die in dezen de kat de bel hebben aangebonden?
Minister Homans heeft het woord.
Collega Kennes, voor ik inga op uw eigenlijke vragen, wil ik even onder de aandacht brengen, niet alleen van u maar van alle parlementsleden, dat het rapport en de bevraging veel breder gaat dan enkel over NT2. Niet dat de vraagsteller iets anders heeft beweerd, maar het gaat over een bevraging integratie vluchtelingen. Dat is een rapport van ongeveer 42 pagina’s met bijlagen.
– Mercedes Van Volcem treedt als voorzitter op.
Ik heb het rapport helemaal gelezen, maar voor deze vraag heb ik me beperkt tot het hoofdstuk NT2, namelijk het tiende hoofdstuk van de bevraging door de VVSG. Ik wil toch wel even een aantal belangrijke accenten leggen, waar ik meen te verschillen van de conclusies van de VVSG.
Ik denk dat het zeer kort door de bocht is om te stellen dat vier op de tien steden en gemeenten vinden dat het te lang duurt voor erkende vluchtelingen aan taallessen kunnen beginnen. Waarom zeg ik dat? Er staat heel duidelijk in de bevraging dat er 222 van 616 lokale besturen zijn bevraagd. Waarom zeg ik 616? Omdat de VVSG de gemeentebesturen en de OCMW’s afzonderlijk heeft bevraagd. Ik vind dat niet zo verstandig, maar goed, ik ben de VVSG niet, dat moeten ze zelf uitmaken. Maar 222 van de 616 is bij mijn weten geen 40 procent. Het is een detail maar toch wel belangrijk om mee te geven. Ik heb ook van bepaalde OCMW’s en zelfs van bepaalde gemeentebesturen of stadsbesturen gehoord dat ze niet eens op de hoogte waren van het feit dat het OCMW of het gemeentebestuur van hun gemeenschappelijke gemeente, ook die bevraging had gekregen. Dat vind ik een gemiste kans.
Ik denk dat het toch wel belangrijk is om ook nog eens het onderscheid te maken tussen een erkend vluchteling en een asielzoeker. Ik heb dat al verschillende keren gedaan maar ga het toch herhalen omdat het hier niet gebeurt. Hier worden alle termen door elkaar gebruikt. De ene keer is men een erkend vluchteling, dan is men een asielzoeker, dan is men weer een erkend asielzoeker. Ik denk dat het nodig is om die termen nog eens duidelijk te stellen. Er wordt heel veel over gesproken in dat rapport. Men spreekt bijvoorbeeld op heel veel plaatsen over lokale opvanginitiatieven (LOI’s). Mij is het dan echt niet meer duidelijk of men het nu over asielzoekers heeft of over erkende vluchtelingen. Ik denk eerder over asielzoekers en niet over erkende vluchtelingen. Het is me totaal onduidelijk, men gebruikt alle termen door elkaar.
Nu, laten we ons beperken tot de Nederlandse taal wat een asielzoeker betreft. Een asielzoeker kan op dag 1 beginnen met Nederlands, los van inburgering. Na vier maanden in de procedure, wanneer men nog altijd het statuut van asielzoeker heeft en nog altijd niet erkend is als vluchteling, kan men wel met een inburgeringstraject starten. Een erkende vluchteling, dus iemand die na de asielprocedure uiteindelijk erkend is als vluchteling, moet zich drie maanden na de erkenning aanmelden om een inburgeringscursus op te starten en moet maximum zes maanden na de aanmelding beginnen met de inburgeringscursus.
Wat uw eerste vraag betreft: voor alle personen die in 2015 en 2016 erkende vluchteling of subsidiair beschermde – die term was ik vergeten, maar voor de volledigheid geef ik hem mee – zijn geworden en zijn ingestapt in NT2, is 60 procent al bezig met NT2 als start met inburgering. Ik heb u daarnet gezegd dat een asielzoeker vanaf dag 1 kan starten met Nederlands maar pas na vier maanden met het inburgeringstraject op zich. Binnen de eerste weken na de ondertekening van het inburgeringscontract is dat opgelopen tot 73 procent. Binnen de drie maanden na ondertekening is 91 procent ingestapt. Binnen de zes maanden na ondertekening – ik heb daarnet uitgelegd dat men binnen de zes maanden moet starten – is 97 procent ingestapt. Ik zie dus geen wachtlijsten. Met de beste wil van de wereld: ik zie geen wachtlijsten.
U kunt misschien zeggen dat er nog altijd 3 procent over is. Ik kan het alleen maar hebben over het inburgeringsaanbod NT2 en dergelijke meer. Ik geef voorbeelden uit de praktijk. Die 3 procent gaat vaak over mensen die zich inderdaad hebben aangemeld om een inburgeringstraject op te starten, maar bijvoorbeeld als het om een vrouw gaat, weigeren om van een mannelijke lesgever les te krijgen. Dat is geen fictief voorbeeld, dat is een praktijkvoorbeeld. Dat bestaat. Het gaat soms om mensen die wel willen beginnen, maar geen kinderopvang hebben en vragen om een maand uitstel te krijgen. Dat is menselijk, dat kan bij iedereen gebeuren.
Maar 97 procent is ingestapt, wat impliceert dat er ook aanbod is, want anders kan men niet instappen. Ik vind 97 procent echt geen cijfer om te spreken van wachtlijsten. Niet dat u dat expliciet hebt gedaan. Het is niet zozeer de bevraging zelf, maar heel de communicatie die daarrond is gebeurd, niet door de VVSG maar wel door allerlei andere instanties die het nodig vonden om dat te doen.
Wat uw tweede vraag betreft, ben ik het dus compleet oneens met het feit dat er lange wachtlijsten zouden zijn. Ik heb u daarnet al gezegd dat 97 procent start binnen de zes maanden. Ik heb ook alle modaliteiten opgesomd om vroeger te kunnen starten.
Los van het feit dat ik daarnet een aantal verklaringen heb gegeven voor die 3 procent, wil ik u een bijkomend aantal zaken meedelen die ertoe bijdragen dat niet iedereen even snel start. Bijvoorbeeld de persoonlijke situatie van de vluchtelingen op zich is belangrijk. Het gebeurt dat asielzoekers na de erkenning als vluchteling, vaak niet in dezelfde regio willen blijven. Stel dat men in een collectief asielcentrum in Arendonk zit tijdens de asielprocedure en men wordt erkend tot vluchteling. Men wil niet in Arendonk blijven en men verhuist. Dan zou het nogal dom zijn om een heel traject op te starten in Arendonk en vervolgens vanuit de nieuwe woonplaats in Vlaanderen elke keer de verplaatsing te maken naar Arendonk.
Dan zijn er ook nog persoonlijke of familiale omstandigheden die kunnen meespelen. Daar heb ik al naar verwezen. Bijvoorbeeld: ‘ik wil wel, met de beste wil van de wereld, maar ik vind geen kinderopvang.’ Cruciaal is dat het aanbod NT2 moet worden afgestemd op de specifieke noden van de cursist. Er zijn geen twee gelijke cursisten. Ze hebben allemaal een ander profiel en andere noden. Ik denk dat het zeer belangrijk is om op maat te werken. Het aanbod moet op maat zijn. Ik geef grif toe dat we dat willen, maar het is de verdomde plicht van de overheid om dat te doen. Dat zorgt er soms voor dat men niet onmiddellijk na de aanvraag kan starten, dat men soms wat moet wachten, maar het kan altijd ruim binnen de zes maanden, de periode waarin men moet starten.
Stel, iemand die zwakgeletterd is, biedt zich aan en je hebt op dat moment geen plaats in een alfacursus. Het zou toch onmenselijk zijn om die persoon in een andere cursus te zetten? We willen toch aanbod op maat? Die mens heeft nood aan een alfacursus, niet aan een cursus NT2 in een centrum voor volwassenenonderwijs (CVO); dat heeft totaal geen zin.
Acht ik een tijdelijke capaciteitsverhoging aangewezen? Neen dus, want er zijn geen wachtlijsten, maar ik wil die ‘neen’ nuanceren. Naar aanleiding van de vluchtelingencrisis – dat weet u, mijnheer Kennes – hebben we natuurlijk fors geïnvesteerd in een capaciteitsverhoging op het vlak van Inburgering. Andere ministers hebben dat ook gedaan: Onderwijs, Welzijn enzovoort. We hebben dat gedaan, en nu kan ik alleen over Inburgering spreken, omdat we ervan overtuigd waren – en ik blijf daarbij, want ik denk dat het een gezonde overtuiging is – dat de instroom die we momenteel kennen het reguliere aanbod niet in het gedrang mag brengen. Dat geldt zeker ook voor de vrijwillige inburgeraars. Ik vind het echt heel belangrijk om op de twee te kunnen blijven inzetten, zowel de verplichte als de vrijwillige inburgeraar. Met de vluchtelingen gaat het natuurlijk veel meer over verplichte inburgeraars, dat zijn mensen van buiten de EU. Ik zou het heel erg vinden als we aan de vrijwillige inburgeraars moeten zeggen: ‘jammer, maar voor u is er geen plaats, want we geven voorrang aan de verplichte’. Daarom dus hebben we fors financieel geïnvesteerd in die capaciteitsverhoging.
In 2016 is er voor NT2 18,5 miljoen euro uitgetrokken. Daarnaast is er 16 miljoen euro specifiek vanuit Inburgering bijgepompt. In 2017 was er 16 miljoen euro ingeschreven voor NT2 bovenop de reguliere middelen die we al hadden, en ook nog eens 16 miljoen euro vanuit Inburgering.
De samenwerking tussen de agentschappen, het Huis van het Nederlands Brussel en Onderwijs verliep en verloopt zeer goed. De besteding en inzet van de middelen werd nauw opgevolgd en gemonitord. Afhankelijk van de regionale noden werden de middelen ook herverdeeld tussen de verschillende regio’s, net om te kunnen anticiperen op eventuele wachtlijsten die er dus niet zijn. Als er wachtlijsten zouden dreigen te ontstaan, zouden we onmiddellijk kunnen anticiperen omdat we de middelen kunnen herverdelen.
Het zal u niet verbazen, collega’s, dat ik absoluut voorstander ben en overtuigd ben van het belang van de oefenkansen Nederlands, naast het NT2-aanbod, want het zijn natuurlijk twee gescheiden zaken. U weet ook dat allerhande organisaties, het verenigingsleven en individuele burgers hier een rol in spelen. Dat gebeurt al in veel gemeenten en steden. De lokale besturen treden hierin op als regisseur, en zijn de belangrijkste partner wat het lokale-integratiebeleid betreft. Zij kunnen immers het informele Nederlands helpen mee uitdragen, stimuleren en uiteraard ook initiëren.
De agentschappen en het Huis van het Nederlands Brussel bieden daarrond vanuit hun decretale opdracht een uitgebreide ondersteuning aan. Ik verwijs in dat verband ook naar de webstek www.nederlandsoefenen.be, waar tal van inspirerende praktijken terug te vinden zijn.
Ik geef u nog mee – dat is ook besproken naar aanleiding van de beleidsbrief – dat ik in 2017 1 miljoen euro extra heb vrijgemaakt voor een projectoproep rond oefenkansen Nederlands. Hierbij wordt gezocht naar enerzijds projecten die de bestaande methodieken inzake oefenkansen kwalitatief kunnen verbeteren, verspreiden en verankeren, en anderzijds vernieuwende projecten die het geheel aan kwaliteitsvolle oefenkansen verder kunnen inspireren.
Steden, gemeenten en OCMW’s kunnen ook een project indienen. Dat is wel goed, want dat komt een beetje tegemoet aan de vraag van het rapport van de VVSG. De oproep werd op 15 februari 2017 gelanceerd door het Agentschap Integratie en Inburgering in samenwerking met het stedelijk agentschap IN-Gent, Atlas, het Huis van het Nederlands Brussel en vzw ‘de Rand’. De projectoproep was een voltreffer: er werden 151 projecten ingediend. Dat is zeer veel en dat is zeer goed.
Momenteel buigt een onafhankelijke deskundige jury zich over de projecten. Het is absoluut de bedoeling dat de geselecteerde projecten van start kunnen gaan op 1 september 2017. Dat lijkt me de perfecte timing.
De heer Kennes heeft het woord.
Ik dank u voor uw heel uitgebreide antwoord, minister. Ik begrijp dat u vragen stelt bij de methodologie. Ik denk dat het in deze fase nog wel relevant kan zijn om gemeenten en OCMW’s anders te vragen, omdat de diensten waar mensen zich komen inschrijven en informatie geven over NT2, soms andere ervaringen hebben dan de mensen van het OCMW die anderen begeleiden. Ik kan me dat op dit moment nog wel inbeelden, maar men kan er ook vragen bij stellen.
Ik wil zeker niet focussen op die 3 procent, maar wel op een algemeen aanvoelen – of niet algemeen, maar toch bij velen – dat het toch nog redelijk lang duurt. Ik onderschrijf de zorg van de minister voor het aanbod op maat en dat ze de vrijwillige inburgeraars alle kansen wil geven. Dat is inderdaad een heel belangrijk element.
Het project om OCMW’s en gemeenten extra te ondersteunen, is een heel goede zaak. Dank daarvoor.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik zit hier in de plaats van mevrouw Moerenhout, die deze materie opvolgt. Ik weet niet – na uw antwoord – of haar vraag nog helemaal relevant is, maar aangezien ik het dossier niet technisch beheers, zal ik gewoon haar vraag voorlezen.
Minister, u hebt de afgelopen jaren terecht geïnvesteerd in een gevoelige uitbreiding van het aanbod inburgeringstrajecten. Dat was nodig, onder meer door de asielcrisis. Toch kan de bekommernis van de VVSG niet worden geminimaliseerd, en kan ze worden beschouwd als een positieve bijdrage van het lokale niveau aan het inburgeringsbeleid. Het feit dat de bekommernis er is, is een teken dat de lokale besturen een snelle en degelijke inburgering belangrijk vinden.
De bekommernis is evenwel niet nieuw. Het is daarom dat ik dacht: dat is een nieuw element, ik ga de vraag toch stellen. In het rapport over het NT2-aanbod van de onderwijsinspectie van 2016 bleek al dat onder meer in Antwerpen onduidelijkheid is rond het begrip wachtlijst en rees de vraag wat er moet worden gerespecteerd: de decretale termijn van drie maanden of de in het onderwijs gangbare termijn van zes maanden? Gaat u op korte termijn samenzitten met de lokale besturen en hun vertegenwoordigers om te bekijken hoe aan hun bekommernis kan worden tegemoetgekomen?
De heer Segers heeft het woord.
Ik heb ook het rapport gelezen van de VVSG. Ik deel een aantal bekommernissen, maar ook de terechte bedenkingen van de minister. Als we het naast de bespreking leggen die we toen hadden, waar de collega naar verwijst, over het verslag van de onderwijsinspectie van mei 2016, denk ik dat een aantal pijnpunten uit dat verslag wel degelijk op het terrein omgezet zijn in pluspunten. Dat is de positieve kant van dit verhaal.
Minister, bij de bespreking van het verslag van de onderwijsinspectie hebben we vooral gefocust op een legistiek kader in september 2018. Hebt u daar al zicht op? Zijn er al stappen gezet? Of is het nog te vroeg om daar al op te antwoorden?
Minister Homans heeft het woord.
Wat die laatste vraag betreft, kan ik zeggen dat de gesprekken momenteel lopen tussen de verschillende betrokken administraties en het agentschap. Het is gevaarlijk om daar nu een timing op te kleven, want dan gaat men je daar altijd aan herinneren.
Collega Pira, voor ons is het heel duidelijk, wat Inburgering betreft. Drie maanden nadat men erkend is als vluchteling, moet men zich aanmelden om een inburgeringstraject te volgen. En nog eens drie maanden later moet men gestart zijn. Dat zijn de termijnen die moeten worden nageleefd binnen het kader van Inburgering.
De vraag om uitleg is afgehandeld.