Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over het rapport 'Fusies in de Vlaamse overheid' van het Rekenhof
Vraag om uitleg over het rapport van het Rekenhof met betrekking tot de fusies in de Vlaamse overheid
Verslag van het Rekenhof over fusies in de Vlaamse overheid. Samenvoeging of opheffing van departementen, agentschappen en strategische adviesraden
Verslag
Ik stel voor dat we de heer Marnic De Meulemeester als verslaggever benoemen.
De heer Neven, eerste-auditeur-revisor bij het Rekenhof, heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, het Rekenhof is alleszins blij met de uitnodiging om zijn onderzoek over de fusies binnen de Vlaamse overheid aan u te mogen toelichten. Ik ga het onderzoek situeren, de bevindingen overlopen alsmede de aanbevelingen, en de reactie van de minister bekijken tijdens de tegensprekelijke procedure van het onderzoek.
Het Rekenhof heeft naar aanleiding van de begroting 2015 een aantal belangrijke speerpunten in de begroting gedetecteerd waarover het een drietal onderzoeken heeft gepland. Er is al een onderzoek achter de rug naar de besparingsmaatregelen in de begroting van 2015. Er is dit onderzoek over de reorganisatie van de Vlaamse overheid, en het Rekenhof legt momenteel de laatste hand aan de impact van de zesde staatshervorming op de Vlaamse begroting. Dit waren toen de belangrijkste drie punten waarvan het Rekenhof vond dat het daar zeker aandacht aan moest besteden.
De vorige Vlaamse Regering heeft in een conceptnota van 20 september 2013 al aangekondigd dat ze het aantal entiteiten binnen de Vlaamse overheid wou terugdringen en wou inzetten op een beter en sterker bestuur en een slankere overheid. Het regeerakkoord 2014-2019 heeft daarop verder gebouwd en de nieuwe Vlaamse Regering heeft die doelstellingen en ambities van het einde van de vorige legislatuur verder ontwikkeld.
Het Rekenhof heeft die toestand proberen te evalueren aan de hand van een drietal onderzoeksvragen. Wij hebben bekeken of de hele fusieoperatie degelijk is voorbereid op het vlak van regelgeving, organisatie en de budgettaire aspecten. Er was een bijsturing van het concept bestuurlijk beleid aangekondigd om een aantal knelpunten weg te werken. We gaan kijken in welke mate daaraan is tegemoetgekomen. Er waren efficiëntiewinsten vooropgesteld door de regering. Het Rekenhof heeft ook daar een hoofdstuk in zijn onderzoek aan gewijd.
Het kader voor het onderzoek is uiteraard het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 2003 waarin de Vlaamse overheid was opgedeeld in een aantal homogene beleidsdomeinen met een een-op-eenrelatie tussen minister en beleidsdomein. Ieder beleidsdomein zou dan bestaan uit een ministerie en verzelfstandigde agentschappen met rechtspersoonlijkheid. Er was afgesproken dat er een duidelijke taakverdeling zou komen tussen beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. Voor het oprichten van agentschappen waren specifieke criteria vooropgesteld: voldoende meerwaarde, efficiëntie en kritische massa.
De Vlaamse Regering heeft met het kaderdecreet en het regeerakkoord een aantal principiële beslissingen genomen. In 2013 is er een opsomming gegeven van de fusies die op korte termijn zouden gebeuren: fusies tussen departement en agentschappen alsook een herschikking van de strategische adviesraden. In het regeerakkoord is men nog een stapje verder gegaan en heeft men ook fusies aangekondigd tussen beleidsdomeinen. Daarbij werd ook al aangekondigd dat het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid zou worden herwerkt in twee fasen.
Vroeger was het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ingedeeld in een aantal administraties, DAB’s (Diensten met Afzonderlijk Beheer) en Vlaamse openbare instellingen. Met het Kaderdecreet Bestuurlijk Beleid zijn de departementen, de agentschappen en de strategische adviesraden opgericht. Er zijn toen weliswaar nog een aantal DAB’s en Vlaamse openbare instellingen verder blijven bestaan, die dus niet zijn omgevormd. Een aantal jaren geleden is de Vlaamse overheid, ook in functie van de ESR-consolidatiekring (Europees Systeem van Nationale en Regionale Rekeningen), verder gegroeid een uitgebreid. Bij de reorganisatie die het Rekenhof nu recent heeft onderzocht, worden vooral in het blok met de departementen en de agentschappen reorganisaties doorgevoerd door middel van een aantal fusies.
Ik overloop met u even de controlebevindingen. Ik geef vooraf nog mee dat we weliswaar elke individuele fusieoperatie onderzocht hebben, maar dat we er bewust voor gekozen hebben om daar niet individueel over te rapporteren. Wij willen u een beeld geven van het geheel van de fusieoperaties.
Qua opzet hebben wij gezien dat de vorige en de huidige Vlaamse Regering een beperkte selectie hebben gemaakt van mogelijke fusies. In de principebeslissingen zelf zijn de fusies met naam en toenaam opgesomd en aangekondigd. We hebben in die beslissingen eigenlijk geen gedetailleerde fusiecriteria teruggevonden, die konden worden toegepast op de gehele Vlaamse overheid en waarbij dus de gehele Vlaamse overheid zou worden gescreend op fusiemogelijkheden. Er waren weliswaar doelstellingen geformuleerd in het kader van de fusies, namelijk een sterkere en slankere overheid met efficiëntiewinsten, maar ook die doelstellingen zijn qua verdere concretisering heel beperkt gebleven. Waar het gaat om echt heel concrete doelstellingen, hebben we er maar een heel beperkt aantal gevonden.
Het is ons wel opgevallen dat de uiteindelijke fusies die zijn geselecteerd in heel wat gevallen mede geargumenteerd waren door het argument van de situatie van een aantal leidend ambtenaren. In concreto is de nakende pensioenleeftijd van een aantal ambtenaren-generaal aangegrepen om de fusie op korte termijn te kunnen doorvoeren.
Specifiek wat betreft regelgeving hebben wij als Rekenhof vastgesteld dat de noodzakelijke aanpassingen aan de regelgeving over het algemeen correct zijn doorgevoerd. Ook waren er een aantal fusies waar er personeelsleden bij betrokken waren die niet onder het toepassingsgebied van het Vlaamse personeelsstatuut vielen. Ook de rechten van die personeelsleden zijn gevrijwaard door specifieke maatregelen. We hebben wel vastgesteld dat de aanpassing van de reglementering op een aantal vlakken soms wat laattijdig gebeurde en dat er vaak een beroep is gedaan op de toepassing met terugwerkende kracht.
Er was ook aangekondigd dat de minister de gevolgen van de fusies voor het middenkader in beeld zou brengen. Voor de leidend ambtenaren zelf zijn die gevolgen vrij duidelijk in beeld gebracht, maar voor het middenkader hebben we eigenlijk geen algemeen overkoepelend overzicht teruggevonden.
Op organisatorisch vlak zijn er in de aanloop naar de fusies heel wat veranderingstrajecten opgezet. Er zijn overal transitiemanagers aangesteld. We hebben ook tot ons genoegen kunnen vaststellen dat al die veranderingstrajecten vrijwel volledig zijn uitgevoerd. De formalisering van de ondernemingsplannen en de personeelsplannen is ook opgezet, maar meestal pas vertraagd toegepast en deels ook pas na de officiële fusiedatum doorgevoerd.
Inzake organisatiebeheersing zijn er naar aanleiding van de fusie waar nodig ook heel wat bijsturingen doorgevoerd. Als Rekenhof hebben wij daar alleszins geen essentiële problemen vastgesteld. We hebben er ook specifiek op gelet wat de situatie was van een aantal inspectiediensten. Die zijn alleszins zodanig gereorganiseerd dat ze hun onafhankelijkheid kunnen behouden.
Met betrekking tot begroting en rekening hebben wij vastgesteld dat ook daar de nodige initiatieven zijn genomen om alles vlot te laten verlopen. Op het gebied van begroting hebben we wel vastgesteld dat de fusiebegroting pas is ingediend bij de eerstvolgende begrotingsronde na elke fusieoperatie, terwijl wij als Rekenhof eigenlijk verwacht hadden dat de fusiebegroting voor de fusieoperatie zou worden voorbereid.
De rekeningafleggingen, zeker in 2015 en ook in 2016, stelden naar aanleiding van de fusies geen grote problemen. We hebben wel vastgesteld bij een aantal specifieke gevallen, bijvoorbeeld het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen, waar er bij de oorspronkelijke entiteiten verschillende boekhoudsystemen waren, dat die naar aanleiding van de fusie niet zijn geïntegreerd, wat ook na de fusie nog voor heel wat problemen zorgt op boekhoudkundig vlak.
Specifiek ten aanzien van de principes van Beter Bestuurlijk Beleid (BBB) heeft het Rekenhof in 2003 bij het opzetten van BBB de toenmalige reorganisaties ook even bekeken en daar een aantal kanttekeningen bij gemaakt. We hebben die tijdens dit onderzoek opnieuw ter hand genomen. Daarbij hebben we volgende vaststellingen gedaan.
De nieuwe fusie-entiteiten die ontstaan zijn in de huidige reorganisatie, voldoen allemaal aan de vormmogelijkheden van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid. De fusie-entiteiten zijn opgericht in de vorm van een departement of een agentschap. Er was een kleine uitzondering, met name het eigen vermogen van Informatie Vlaanderen, dat pas nadien is opgericht en eigenlijk niet conform de entiteitsstructuren van het kaderdecreet is. We hebben wel moeten vaststellen dat van de entiteiten die niet gefusioneerd zijn, er in de huidige reorganisatie heel wat BBB-vreemde entiteiten ongemoeid zijn gelaten. Die blijven dus verder bestaan, wat volgens het Rekenhof de samenhang in beleid niet ten goede komt.
We hebben ook vastgesteld dat een van de ambities van BBB, namelijk de een-op-eenrelatie tussen minister en beleidsdomein, op dit moment nog altijd niet gerealiseerd is. We zijn ondertussen al een drietal legislaturen verder. Als we bijvoorbeeld kijken naar het nieuwe beleidsdomein Omgeving, zouden daar vier ministers bevoegd zijn, wat geen ideale situatie is.
De nieuwe Vlaamse Regering heeft in 2015 al een aanpassing gedaan aan het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid zelf. Het ging om een eerste aanpassing, waarbij onder andere de ondernemingsplannen in de plaats gekomen zijn van de beheersovereenkomsten en waarbij het onderscheid tussen beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering is opgeheven.
Het regeerakkoord en de memorie van toelichting bij die aanpassing van het kaderdecreet kondigde ook nog een tweede fase aan waarbij het kaderdecreet verder zou worden bekeken en waarbij zou worden gekeken in welke mate de andere structuren verder konden worden gestroomlijnd.
Het laatste luik van de bevindingen handelt over de doelstelling rond een efficiëntere overheid. We hebben in de conceptnota relatief weinig concrete en meetbare doelstellingen teruggevonden. Er werd wel aangekondigd efficiënter te zijn, maar concrete voorbeelden bleven beperkt tot een vermindering van het aantal leidend ambtenaren, een vermindering van de secretariaten van die leidend ambtenaren en de vermindering van het aantal regeringscommissarissen en raden van bestuur.
We hebben vastgesteld dat op dat gebied zeker een aantal besparingen zijn gerealiseerd. Die besparingen waren alleszins vrij beperkt. Er waren in de praktijk weinig agentschappen met een raad van bestuur die in een fusieoperatie zijn betrokken. Een aantal verminderingen van leidend ambtenaren zijn op dit moment nog niet volledig gerealiseerd omdat de betrokken leidend ambtenaren nog niet op pensioen zijn. Dat zal zich de komende periode natuurlijk wel verder voltrekken.
We hebben wel in de marge vastgesteld dat de fusieoperatie op zich ook wel wat veranderingskosten met zich heeft meegebracht waardoor het geheel van de efficiëntiewinsten, alleszins gemeten op korte termijn, uiterst beperkt is. We hopen natuurlijk dat op iets langere termijn die operatie de nodige efficiëntiewinsten zal opleveren.
Samenvattend kunnen we zeggen dat ten aanzien van de voorbereiding op het vlak van regelgeving, organisatie en begroting, de voorbereiding op hoofdlijnen degelijk is gebeurd, maar telkens met de nodige vertraging. Een aantal knelpunten van BBB zijn opgelost, maar er blijven alleszins nog heel wat vreemde structuren bestaan. De samenhang is volgens het Rekenhof nog altijd onvolledig en de een-op-eenrelatie blijft een knelpunt. De efficiëntiewinsten zijn, zoals gezegd, enerzijds onduidelijk en anderzijds eerder beperkt.
Het Rekenhof heeft op het einde van zijn onderzoek een drietal aanbevelingen geformuleerd voor de toekomst. Wij suggereren dat de regering de rechtsvormen buiten het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid verder zou analyseren en aanpakken om een grotere samenhang in beleid en versterking in bestuur te kunnen krijgen. We raden de regering ook aan om bij volgende reorganisaties de doelstellingen meetbaar te formuleren en te voorzien in een interne gestructureerde opvolging zodat ook achteraf kan worden gemeten hoe groot de eventuele efficiëntiewinsten zijn. Tot slot stellen we ook voor om de fusieoperaties in de toekomst breder aan te pakken en te voorzien in de nodige voorbereidingstijd zodat de voorbereiding volledig kan worden afgerond voor de officiële fusiedatum.
Zoals bij mijn inleiding gezegd, hebben we die conclusies en aanbevelingen vooraf even aan de betrokken leidend ambtenaren en aan de minister voorgelegd. Uit haar schriftelijk antwoord is gebleken dat ten aanzien van controlevaststellingen we grotendeels op dezelfde golflengte zitten. In het antwoord blijkt er wel een verschil in klemtoon. Ik geef even mee dat het Rekenhof zich vooral gebaseerd heeft op de toestand begin 2016 en dat als referentie heeft genomen voor de gerealiseerde fusies. De minister kijkt op dat vlak wat ruimer. Zoals gezegd, hadden we geen concrete doelstellingen vastgesteld. De minister heeft terecht gewezen op de generieke doelstelling rond personeelsbesparingen. Ook voor die doelstelling heeft het Rekenhof de efficiëntiewinsten die gerealiseerd zijn, niet echt kunnen meten bij gebrek aan verdere concretisering van die doelstelling, entiteit per entiteit.
De minister heeft er ook op gewezen dat de fusieoperatie geconcentreerd is op de kern van de Vlaamse overheid en dat een ruimere fusieoperatie wordt overgelaten aan de volgende Vlaamse Regering. Het Rekenhof had begrepen dat bij de aanpassing van het kaderdecreet een tweede ronde was aangekondigd, en ook in het regeerakkoord was die bijkomende fusieoperatie al aangekondigd. We hebben zelf geen argumenten gevonden waarom een bijkomende fusieoperatie voor een aantal voor de hand liggende entiteiten zou worden verdaagd naar een volgende legislatuur. In die zin vinden we het zelf enigszins een gemiste kans dat een verdere fusieoperatie wordt uitgesteld.
Ter afronding keer ik even terug naar het schema, waar ik wijs naar de twee blokken onderaan rechts. Dat komt erop neer dat voor de DAB’s en de Vlaamse openbare instellingen van voor BBB en de uitgebreide ESR-consolidatieperimeter zeker nog wat fusiemogelijkheden te onderzoeken zijn. Tot daar de toelichting bij het onderzoek.
Minister Homans heeft het woord.
Dank aan de mensen van het Rekenhof voor de toelichting. Collega’s, in de stukken die jullie hebben gekregen is ook mijn brief toegevoegd als bijlage 3 als ik me niet vergis, waar u integraal mijn antwoord aan het Rekenhof kunt terugvinden. Ik zal niet heel die brief hier behandelen.
Ik wens wel in eerste instantie de heer Neven bij te treden als er wordt gezegd dat er een blijk van onenigheid was, en dat was dan vooral in de media, tussen de Vlaamse Regering enerzijds en het Rekenhof anderzijds. Ik denk dat dit geenszins strookt met de realiteit. Ik ben blij dat dat hier wordt bevestigd.
Ik geef u een aantal redenen waarom ik vind dat dat niet strookt met de realiteit. Ik verwijs in eerste instantie naar mijn antwoord van 22 februari aan het Rekenhof. Dat was een antwoord namens de volledige Vlaamse Regering en was gebaseerd op het regeerakkoord van deze Vlaamse Regering, dus alle beslissingen die we in dat kader hebben genomen.
Het gaat ook niet om een verschil van visie in de zin dat de Vlaamse Regering het niet wenselijk of niet mogelijk acht om fusies door te voeren buiten de kern van de Vlaamse overheid, dus buiten de departementen, de intern verzelfstandigde agentschappen (IVA’s), de extern verzelfstandigde agentschappen (EVA’s) en de strategische adviesraden (SAR’s). Het is wel zo dat deze Vlaamse Regering met het regeerakkoord bewust ervoor heeft geopteerd om in deze regeerperiode te focussen op de kern van de Vlaamse overheid, dus de departementen, de IVA’s, de EVA’s en de SAR’s. Het is niet zo dat wij dat niet willen doen, maar een Vlaamse Regering is gemachtigd om eigen keuzes te maken in een regeerakkoord.
Ik vind dit belangrijk om te vermelden omdat een van de terechte aanbevelingen van het Rekenhof is dat er degelijk voorbereidend werk moet gebeuren. Ik vind het ene haaks staan op het andere. Als er enerzijds terecht wordt gepleit om degelijk voorbereidend werk te doen, en er nu voor wordt gepleit om hals over kop nieuwe fusies te gaan forceren, vind ik dat redelijk haaks op elkaar staan. Wij hebben wel degelijk goed voorbereidend werk gedaan, wat essentieel, fundamenteel en broodnodig is. Tegelijkertijd denk ik dat de fusies die zijn afgesproken, allemaal in de goede richting evolueren.
Ook voor de andere maatregelen die in het regeerakkoord zijn opgenomen, werd er gefocust op de kern van de Vlaamse overheid. Ik geef een aantal voorbeelden: de kerntakenplannen, waarbij de niet-kerntaken werden opgelijst die kunnen worden afgestoten, hetzij door deze taken niet meer te doen, hetzij door deze taken over te hevelen naar een ander bestuursniveau, bijvoorbeeld de lokale besturen. Deze kerntaken werden opgesteld per beleidsdomein en hebben dus enkel betrekking op de taken van de departementen, IVA’s en EVA’s. Een ander voorbeeld is de rationalisatie van managementondersteunende diensten en de oprichting van de gemeenschappelijke dienstencentra.
De Vlaamse Regering heeft twee conceptnota's goedgekeurd die betrekking hebben op de departementen, de IVA’s en de EVA’s. Er is ook gesproken over de besparing op personeel. Collega's, laten we wel wezen, het is absoluut niet de bedoeling geweest van deze regering om de koppenbesparing, zoals dat niet zo positief geformuleerd in de mond wordt genomen, van 1950 koppen, enkel en alleen te realiseren door deze fusieoperatie. Dat is nooit gesteld en is ook nooit onze bedoeling geweest. Voor 1950 koppen is er een budget van 101 miljoen euro. Die hebben betrekking op een doelgroep die het grootste deel van de departementen, de IVA’s en de EVA’s omvat.
In mijn brief van 22 februari 2017 heb ik ook aan het Rekenhof gezegd dat ik zijn stelling niet kan bijtreden dat het slechts zou gaan om een beperkte selectie van mogelijke fusies. Zoals volgt uit het overzicht in mijn brief is het aantal fusies namelijk relatief groot. Het aantal entiteiten daalt met een kwart, en elk beleidsdomein van de Vlaamse overheid is betrokken bij deze omvangrijke fusieoperatie. Zo wil ik u meegeven dat het aantal beleidsdomeinen gedaald is van dertien naar elf. De beleidsdomeinen Bestuurszaken en Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid zijn reeds samengevoegd in 2015 en op 1 april 2017 werden de beleidsdomeinen Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) en Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) ook samengevoegd.
Het aantal entiteiten is gedaald van 98 naar 74, wat toch wel een behoorlijke vermindering is, namelijk van 24 entiteiten. In overeenstemming met de daling van het aantal beleidsdomeinen is ook het aantal departementen gedaald van 13 naar 11. Het aantal agentschappen daalt met 18, waaronder 12 IVA’s zonder rechtspersoonlijkheid, 2 publiekrechtelijke EVA’s, 3 privaatrechtelijke EVA’s en een entiteit sui generis. Er is ook een Vlaamse openbare instelling verdwenen door de inkanteling van het UZ Gent in de universiteit van Gent. Het aantal strategische adviesraden daalt van 12 naar 9. Zo zijn de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST) en de Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiV) ondertussen opgeheven. Op 1 april 2017 werden de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed (SARO) en de Minaraad samengevoegd tot de Omgevingsraad. Daarnaast worden nog enkele strategische adviesraden die allemaal een eigen rechtspersoonlijkheid hadden, ingekanteld in andere entiteiten: de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij (SALV) in de SERV, de Vlaamse Woonraad in het agentschap Wonen-Vlaanderen, de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) in het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) in het departement Cultuur, Jeugd en Media (CJSM). In de laatste drie gevallen verdween ook de rechtspersoonlijkheid van de strategische adviesraad, waardoor een besparing werd gerealiseerd, namelijk door het wegvallen van bijdragen aan de pool der parastatalen.
Wat ik nog belangrijk vind om mee te geven en ook een beetje als repliek op de uiteenzetting van het Rekenhof, is dat er werd gezegd dat men de indruk heeft – u mag mij verbeteren als ik me verkeerd uitdruk – dat welke fusies er komen, ook wel een beetje is ingegeven door de positie van een topambtenaar of een leidend ambtenaar. Er is geïnsinueerd dat als er bijvoorbeeld iemand met pensioen zou gaan, het gemakkelijker zou zijn om bepaalde entiteiten samen te voegen. Daar hebben wij geenszins rekening mee gehouden bij de selectie van de entiteiten die moesten worden samengevoegd. Waar we natuurlijk wel rekening mee hebben gehouden, collega's, en dat is alleen maar menselijk – had ik het tegenovergestelde gedaan, dan hadden jullie daar allemaal een actuele vraag over ingediend – is dat wanneer bij de fusieoperatie van die entiteiten, die zeer goed zijn uitgekozen door de Vlaamse Regering, er bijvoorbeeld een van de leidend ambtenaren met pensioen ging, we natuurlijk bij de timing van de fusie, wanneer die definitief gestalte moest krijgen, wel rekening hebben gehouden met het feit dat er iemand met pensioen ging en we het het best mooi konden afronden op dat moment. Maar de positie van de topambtenaren op zich, een eventuele pensionering, is nooit een overweging geweest die is meegenomen in de keuze van welke entiteiten er zouden moeten fuseren.
Ik heb ook in mijn brief van 22 februari 2017 gereageerd op de aanbeveling van het Rekenhof om de entiteiten met rechtsvormen buiten het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid zoveel mogelijk onder de toepassing van het kaderdecreet te brengen. Ik heb gezegd dat dat zeker een waardevolle suggestie is.
Maar ik denk dat het absoluut de volgende Vlaamse Regering zal zijn die hier beslissingen in moet nemen. Er kan dan eventueel worden gefocust op andere entiteiten, buiten de kernoverheid, maar die wel tot de ESR-consolidatiekring van de Vlaamse overheid behoren, want dat is natuurlijk wel belangrijk, en die de Vlaamse overheid mede heeft opgericht, mede bestuurt of die ze financiert.
Volledigheidshalve wil ik er nog aan toevoegen dat dit niet betekent dat de Vlaamse Regering helemaal geen beslissing heeft genomen ten aanzien van entiteiten die buiten de kernoverheid vallen. Ik kan u een voorbeeld geven van deze regeerperiode: op initiatief van de Vlaamse Regering is een decreet goedgekeurd waardoor de vzw Plan C met ingang van 1 januari 2017 is ingekanteld in het agentschap OVAM. We hebben dus wel degelijk ook zaken gedaan die toch wel een klein beetje tegemoetkomen aan de aanbevelingen van het Rekenhof, los van het feit dat we onze eigen keuzes hadden gemaakt bij het begin van deze legislatuur.
Ik stel vast uit de hoofdstukken 4 en 5 van het rapport van het Rekenhof dat men besluit dat de bij de fusies betrokken entiteiten doorgaans de nodige maatregelen hebben genomen op het vlak van organisatiebeheersing. Dat is goed. Wij vinden dat ook. Dank voor het compliment, zou ik zo zeggen.
Ik lees ook in de hoofdstukken 4 en 5 dat de fusieoperaties ook op begrotings- en rekeningenvlak doorgaans goed zijn verlopen. Ik wil dit laatste nog eens benadrukken omdat ik net tijdens de uiteenzetting toch een opmerking heb gehoord dat men het nogal vreemd vond dat de fusiebegroting – als ik ze zo mag noemen – pas werd ingediend nadat de entiteiten gefuseerd waren. Dat is de logica zelve natuurlijk, want de begroting is gekoppeld aan de entiteit die juridisch bestaat, en als er nog geen fusie is doorgevoerd, bestaat die entiteit juridisch nog niet. Men kan dan ook juridisch gezien geen begroting indienen. Het is de logica zelve dat er pas fusiebegrotingen zijn ingediend nadat de fusie heeft plaatsgevonden.
U kunt mijn replieken ook uitgebreid doornemen in mijn brief die ik gestuurd heb op 22 februari 2017.
We gaan nu over tot de vragen om uitleg. Daarna kan iedereen daarbij aansluiten.
Minister, u hebt mijn vragen natuurlijk al gedeeltelijk beantwoord.
Volgens het Rekenhof heeft de Vlaamse Regering niet gekeken naar fusiemogelijkheden bij de diensten met afzonderlijk beheer. Ook de vooropgestelde efficiëntiewinst is volgens het Rekenhof niet volledig gerealiseerd. Dat is een beetje kritiek, maar uiteindelijk is veel wel gerealiseerd. Er zijn veel zaken goed gelopen. Er is een forcing genomen. Dat vinden wij een goede zaak, want men kan niet enerzijds zeggen ‘ik moet alles goed voorbereiden’ en anderzijds een forcing nemen. De forcing maakt dat de verandering sneller loopt en dat men misschien vlugger efficiëntiewinsten kan bereiken.
Natuurlijk, veranderingen doorvoeren is een evolutief proces, vandaar mijn bijkomende vragen. Hoe zult u de aangekondigde efficiëntiewinsten realiseren? Tegen wanneer? Zult u ingaan op de aanbeveling van het Rekenhof om bijkomende fusies te realiseren? Zult u maatregelen nemen om besparingsobjectieven duidelijker te bepalen en efficiëntiewinsten te berekenen? Welke doelstellingen en winsten wenst u te boeken in de laatste twee jaar van deze legislatuur?
De heer Maertens heeft het woord.
Voorzitter, dank aan het Rekenhof, en dank aan de minister voor haar repliek.
Ik meen dat we niet bij onze vraag om uitleg moeten blijven, nu we toch een gedachtewisseling houden. Eerst mijn beschouwingen en dan mijn concrete vragen.
Wat ik hier vooral gehoord heb, is dat er op zich weinig tot geen problemen zijn. Alhoewel toch een en ander trager is verlopen dan verhoopt en gepland, heeft het Rekenhof geen fundamentele knelpunten vastgesteld over de oefening die is aangekondigd en gebeurd.
Het was een belangrijk uitgangspunt van de Vlaamse Regering toen er een besparingsoperatie werd aangekondigd, u hebt het al gezegd, minister, het is niet enkel bij de fusies dat men efficiëntiewinsten zoekt, zeker niet, het is wel een extra stap. Belangrijk is dat de operatie zonder bloedvergieten is gebeurd, als ik het zo mag uitdrukken, op een zeer voorzichtige manier naar de medewerkers. Er vielen geen ontslagen, wel werd bij pensioneringen bekeken of de persoon moest worden vervangen of niet, daar was men heel selectief. Dat is de manier waarop de regering heel haar besparingsbeleid voert. Dat is de goede manier. In de privésector worden soms honderden mensen van de ene dag op de andere op straat gezet, dat is niet besteed aan de Vlaamse overheid. Dat is een goede zaak. De Vlaamse overheid is een goede werkgever.
Terecht zegt het Rekenhof dat er voor de fusies geen concrete doelstellingen of meetinstrumenten werden afgesproken. Dat bemoeilijkt de taak om de efficiëntiewinsten te berekenen. Dat klopt. Daar ben ik het volledig mee eens. Ik heb ook gelezen in het antwoord van de minister dat er bereidheid is om dat in de toekomst wel te gaan doen. De minister zegt heel duidelijk dat de regering daar in de toekomst aan moet denken.
Als er één fundamenteel probleem is, is het uw redenering – die kan heel terecht zijn – dat de scope van de opdracht die is gegeven aan de Vlaamse overheid om te gaan fusioneren, te beperkt is. Dat betekent dat we niet kijken naar de VOI’s of de DAB’s, maar dat we ons beperken tot het vroegere Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de externe verzelfstandigde agentschappen.
Dat is een terechte kritiek. We moeten in de toekomst verder durven kijken, maar het is, zoals de minister zei in haar schriftelijk antwoord en ook vandaag, een bewuste keuze geweest van de regering om bij die scope van departementen en IVA’s en EVA’s te blijven. In de toekomst moeten we verder durven kijken. Vandaag is dat niet gebeurd. Deze regeerperiode heeft de regering beslist om te focussen, en dat kan een goede zaak zijn. We weten uit allerlei efficiëntieoefeningen dat we zonder focus het geheel verliezen en minder resultaat genereren, wat hier vandaag wel kan zijn gebeurd.
Moeten we in de toekomst kijken naar die VOI’s en DAB’s? Absoluut zeker. Dat is ook de mening van de minister, alleen, is er binnen de huidige regering iets anders afgesproken. We moeten kijken naar de volgende bestuursperiode, ik heb daarvoor nog concrete vragen die ik straks aan de minister zal stellen.
Laatste conclusie is dat u – opnieuw zeer terecht – zegt dat u op uw honger blijft zitten wat betreft de een-op-eenrelatie tussen de minister en de administratie. Heel veel mensen hier zijn ook lokaal bestuurder. Er is niets moeilijker dan een een-op-eenrelatie te verkrijgen bij de verdeling van de portefeuilles, zij het schepenen, zij het ministers. Dat is een realiteit. Ik ben het ermee eens dat dat beter kan werken; dat men entiteiten beter kan clusteren en in een een-op-eenrelatie met de verantwoordelijk politicus – in dit geval de minister – organiseren. Alleen blijkt dat zeer moeilijk te zijn, maar ik ben het er helemaal mee eens dat we daar zo maximaal mogelijk moeten naar streven.
Mijnheer Neven, u hebt nu een rapport over de fusies. U probeert daar Vlaamsbrede conclusies uit te trekken. We hebben al gezegd dat deze oefening vandaag niet mag stoppen, maar in de toekomst moet voortgaan. Heeft het Rekenhof inzake de scope dan concrete suggesties voor de regering? Voor het parlement? Voor een volgende regering? Of zult u daaraan werken? Zult u dat voorbereiden? Kunt u zeggen: volgens het Rekenhof, medespeler in het politiek-administratief veld in Vlaanderen, als instantie met kennis van zaken van onze organisaties, kan de Vlaamse Regering daar of daar efficiëntiewinsten maken rond de fusies van de entiteiten, meer specifiek buiten de scope die in het verleden is gehanteerd?
U hoeft me daar nu niet meteen op te antwoorden, natuurlijk, wat die suggestie zou zijn, maar het lijkt me nuttig dat het Rekenhof die oefening maakt en dat concreet maakt in de aanloop naar een volgende regeerperiode.
Minister, u hebt het in uw repliek over de personeelsplannen. U zegt dat het Agentschap Overheidspersoneel op het moment op uw vraag nagaat in welke mate de procedure voor de personeelsplanning kan worden geoptimaliseerd, en hoe kan worden gewaarborgd dat deze sneller wordt aangepast in functie van de organisatorische wijziging. Dus, er is een fusie, het personeelsplan komt wat achter, dat is logisch, dat moet men afstemmen, en u hebt aan het Agentschap Overheidspersoneel gevraagd in welke mate we die korter op elkaar kunnen afstemmen. Wat is de stand van zaken daar? Hebt u daar al meer nieuws over?
Dit is de essentie van de zaak: we hebben oefening A gehad, oefening B mag wat mij betreft zeker volgen. Dat zal, laat ons eerlijk zijn, voor een volgende regering zijn. Bent u, minister, van plan om uw administratie aan het werk te zetten om beleidsvoorbereidende initiatieven te nemen opdat de entiteiten buiten het kaderdecreet tijdens de volgende legislatuur kunnen worden gefusioneerd? We zouden wat tijd winnen. Als het voorzitterscollege – zoals het heet in de nieuwe terminologie – een oefening wil voorbereiden, zal dat gebeuren in de komende jaren. Wordt er dan gekeken naar de meetbaarheid van de doelstellingen en de criteria?
De heer Kennes heeft het woord.
Mijn dank aan het Rekenhof voor de bijstand in een oefening die we als parlement moeilijk alleen kunnen maken en die uiteraard heel nauw samenhangt met onze controletaak, al is het misschien een materie die niet zo heel veel mensen beroert. De organisatie van de Vlaamse overheid, haar structuur, de personeelszaken, entiteitszaken, rechtspositieregeling, interne budgetten enzovoort zijn zaken die het parlement van nabij moet opvolgen omdat het de machinerie is waarmee veel andere zaken mogelijk worden gemaakt.
Rond de millenniumwende was er plots dat BBB-verhaal (Beter Bestuurlijk Beleid) dat heeft geleid tot de big bang in de Vlaamse overheid. Men is heel veel entiteiten gaan oprichten. Daar is heel veel energie in gestoken. Dat was een nieuwe manier van werken. Men is uiteindelijk gekomen tot 88 entiteiten, als ik me niet vergis, waarvan er slechts 7 meer dan 1000 personeelsleden hadden, en sommige waren bijzonder klein. Dat is zoals de slingerbeweging en de jojo: het ene gaat van links naar rechts en van rechts naar links, het andere gaat van boven naar onder en van onder naar boven, en men blijft altijd bezig.
Op een bepaald moment, vanaf 2013, met de begrotingsopmaak, heeft men toch ingezien dat we met veel departementen, agentschappen en strategische adviesraden opgescheept zaten. Dat heeft geleid tot de beslissing om daarin te gaan snoeien. De vorige en deze regering kunnen op dat punt toch iets voorleggen: er zijn inderdaad resultaten geboekt, en, zoals het Rekenhof zegt, zonder fundamentele knelpunten. Ook is de aanpassing van de regelgeving, want daar is uiteraard heel wat regelgeving mee gemoeid, inzake de entiteiten doorgaans vlot verlopen. Globaal is dit een goede operatie geweest, maar het Rekenhof zou het Rekenhof niet zijn als het niet een aantal vraagtekens zou plaatsen bij een grote operatie als deze. Dat is voor ons als parlement meteen de kapstok om de regering bij de zaak te houden, en altijd te streven naar beter, en altijd lessen te trekken, ook al is het niet slecht, hoe het nog beter zou kunnen verlopen.
Een van de grote kritieken is dat de efficiëntiewinsten niet kunnen worden gemeten, dat een aantal doelstellingen onvoldoende duidelijk gedefinieerd waren, dat de een-op-eenrelatie waar de collega’s naar verwezen, moeilijk gerealiseerd geraakt. Daarnaast wordt opgemerkt dat inzake het onderscheid tussen beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering dat binnen het BBB heel centraal stond, waar men heel rigide een concept rond had ontwikkeld, een aantal gebreken niet zijn geremedieerd.
Het Rekenhof formuleert een drietal aanbevelingen: de entiteiten met rechtsvormen buiten het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid, beter meetbare doelstellingen en de fusies breder aanpakken en in de nodige voorbereidingstijd voorzien. We kunnen een aantal goede lessen trekken uit de hele operatie. Op basis van die lessen heb ik nog vijf vragen aan de minister, vooral op de toekomst gericht.
Minister, u omschrijft de aanbeveling van het Rekenhof om de entiteiten die buiten het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid vallen onder de toepassing van het decreet te brengen als waardevol, maar schuift dit door naar een volgende regering. De heer Maertens stelde een vraag in die richting. Wilt u niet zelf al stappen zetten om dat mee voor te bereiden?
Er is verwezen naar de rol van het voorzitterscollege in dezen. Ik begrijp dat men politiek op dit moment die discussie niet meer gaat opstarten, maar dat neemt niet weg dat er wel denkwerk kan gebeuren, en dat is dan ook de vraag. Krijgen er mensen binnen de Vlaamse overheid de opdracht om hier al voorbereidend werk te doen?
Op welke manier zult u erover waken dat de bestaande knelpunten zoals de een-op-eenrelatie een oplossing krijgen? Ik weet dat dit gekoppeld is aan de regeringsvorming, maar misschien is een voorzet naar de toekomst ook mogelijk. In welke mate kan worden verzekerd dat dit principe tegen het einde van deze legislatuur ook effectief zal worden toegepast? Sinds het BBB wordt daarover gesproken. Vaak is het zo dat de departementen of beleidsdomeinen eigenlijk worden opgesplitst om meerdere partijen daar een vinger in de pap te geven. Ik begrijp dat allemaal, we kennen het spel, men zou kunnen zeggen: het kan niet anders. Ik denk: het kan soms wel anders. Anders zouden we niet aan politiek moeten doen, als we zo fatalistisch waren om te denken dat wat bestaat alleen maar kan worden bestendigd.
De minister spreekt het Rekenhof tegen dat het om een beperkte selectie van mogelijke fusies zou gaan. Zij wijst er ook op dat er tegen het einde van de regeerperiode minstens 24 entiteiten minder zullen zijn. Dat is natuurlijk een aanzienlijk aantal. Op welke basis werd evenwel beslist dat bepaalde entiteiten moesten fuseren? Welke criteria – want daar heb ik nog weinig over gelezen – lagen daaraan ten grondslag? Heeft de beperking tot de zogenaamde kernoverheid er niet toe geleid dat bepaalde instellingen/rechtspersonen buiten een fusie zijn gebleven, niettegenstaande ze, rekening houdend met de opdrachten die ze vervullen, wel mee in een fusieoperatie betrokken waren?
Minister, u stelt dat de daling van het aantal entiteiten zal leiden tot een beter bestuur, minder verkokering, een sterker strategisch beleid en meer samenhang in het beleid. Deze doelstellingen onderschrijven we graag als parlement. De verkokering is iets wat de Vlaamse administratie sterk in zijn greep heeft gekregen, in die mate zelfs dat op een bepaald moment onze gouverneurs als bijzondere opdracht kregen om de Vlaamse administraties die tegenstrijdige adviezen gaven in grotere projecten rond de tafel te brengen om tot een meer eenduidig advies te komen. Men heeft dan zelf het probleem dat men mee had veroorzaakt weer opgelost.
Die verkokering is toch iets dat ook lokale besturen en de adviezen die ze krijgen van de verschillende Vlaamse overheden en administraties als een pijnpunt ervaren. Als men met tegenstrijdige adviezen van eenzelfde overheid wordt geconfronteerd, moet men eens in zijn haar krabben. Het is een probleem, we onderkennen dat en de minister onderkent dat ook. Maar kunt u verduidelijken in welke mate deze doelstellingen concrete vertaling hebben gekregen?
Ook zou de daling van het aantal entiteiten de herkenbaarheid naar de burger toe dienen te verhogen. We hebben onder meer een nieuw logo ingevoerd, er zijn allerlei campagnes geweest rond het imago, het logo en de uitstraling van de Vlaamse overheid. Maar er zijn destijds ook problemen geweest in de commissie Overheidscommunicatie. Toen die structuren allemaal nog bestonden, werd er in het parlement regelmatig over gesproken, vandaag de dag veel minder. Een van de pijnpunten was toen ook die herkenbaarheid, die zichtbaarheid van die entiteit. Sommige entiteiten bleven met een eigen logo werken, waardoor men niet zag of wist of voelde dat het een Vlaamse administratie was. Minder entiteiten is dus misschien een oplossing. Het nieuwe logo heeft daar ook toe bijgedragen.
Kunt u dat ook hard maken, minister, dat er op dit moment een grotere herkenbaarheid is bij de burger van de gefuseerde entiteiten en van de Vlaamse overheid met al haar verlengstukken? In welke mate wordt nagegaan of dat effectief ook het geval is? Men kan dat veronderstellen en hopen, maar hoe effectief is dat?
De fusieoperaties brengen besparingen, maar ook kosten met zich mee. Ik dacht dat de fusieoperatie niet ingegeven was door het halen van de doelstellingen met betrekking tot de beperking van het aantal personeelsleden, maar dat daar heel veel andere goede redenen voor waren. Het heeft misschien voor een stuk parellel gelopen, en het ene heeft het andere misschien gefaciliteerd, maar ik denk dat er toch heel goede argumenten zijn, los van personeelsreductie, om die oefening te doen. Het rapport van het Rekenhof geeft een gedeeltelijk beeld van de kosten. Kunt u inmiddels aangeven wat de totale kosten zijn die gepaard gingen met de tot op heden doorgevoerde fusieoperaties? Een fusie brengt immers sowieso ook kosten met zich mee. Elke verandering – splitsen, fuseren – brengt kosten mee. Wat zijn dan de besparingen die werden en verder zullen worden gerealiseerd ten gevolge van de besparingen? Dat moet ons als parlement natuurlijk ook bezighouden. Wat is de kostprijs van een en ander, en hoe krijgen we daar zicht op?
De heer De Loor heeft het woord.
Ik wil in de eerste plaats de vertegenwoordigers van het Rekenhof bedanken voor het gepresteerde werk en voor de toelichting.
Collega’s, ik denk dat de uitgangspunten die zowel in de conceptnota van 2013 als in het Vlaams regeerakkoord staan, gezonde uitgangspunten zijn. Streven naar een efficiëntere structuur, een efficiëntere overheid, het verminderen van het aantal entiteiten en zo veel mogelijk tussenstructuren uitschakelen: dat zijn gezonde uitgangspunten, die kamerbreed gedragen worden. Maar als ik dan het resultaat lees, en hoor in de toelichting, ben ik daar toch ontgoocheld over, voornamelijk ook door de manier waarop het tot nu toe werd aangepakt.
Ik lees en hoor ook dat de impact van de operaties die tot nu toe al gebeurd zijn, volgens het Rekenhof erg beperkt is. Ik denk dat de manier waarop het aangepakt is, veel tekortschiet. Er werd bijvoorbeeld niet gekeken naar fusiemogelijkheden bij de diensten met afzonderlijk beheer. Er is ook geen structurele analyse uitgevoerd van de fusiemogelijkheden in de volledige Vlaams overheid. Als je zo’n operatie start, moet je dat inderdaad vanuit een globale invalshoek doen. Dan moet je daar geen ad-hocwerk leveren. En dat is nu te veel gebeurd, vandaar dat pleidooi voor een globale, gestructureerde aanpak, die ook gestoeld is op bestuurlijke inzichten.
Hoe vertalen de fusies die gebeurd zijn en de veranderingsprocessen die in gang gezet zijn, zich naar de output, naar de dienstverlening en de samenwerking? Het is mij opgevallen dat ook de vertegenwoordiger van het Rekenhof zegt dat dit de samenhang in het beleid absoluut niet ten goede komt, wat natuurlijk een zeer spijtige zaak is.
Minister, als ik de processen zie die deze entiteiten hebben doorlopen, dan kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat er een zekere parallel is met veranderingsprocessen, fusies, inkantelingen en het verhaal van de integratie van OCMW’s binnen gemeenten. Als ik nu hoor en lees dat er wat betreft deze materie een verwaarloosbare impact is, ook doordat de aanpak niet optimaal is, dan stel ik mij de vraag wat dat gaat geven voor de impact wat betreft het versterken van het lokaal sociaal beleid, als de OCMW’s geïntegreerd zullen zijn in de gemeenten. Ik zie daar een parallel, en dat boezemt mij absoluut geen vertrouwen in.
Ik had dan ook graag van u vernomen, minister, hoe u er toch nog voor zult zorgen dat de ambities uit de conceptnota en het Vlaamse regeerakkoord gerealiseerd zullen worden. Het Rekenhof sprak daar over een gemiste kans – ik vind dat nog zacht uitgedrukt. Er zijn ook drie aanbevelingen gedaan. Zeker de twee laatste springen mij in het oog: “meetbare doelstellingen en gestructureerde opvolging” en “nieuwe fusies breder aanpakken met nodige voorbereidingstijd”. Dat zijn toch zaken die absoluut in het oog springen. Op welke manier zult u omgaan met die aanbevelingen van het Rekenhof? Ik zou er toch op willen aandringen om die zeker uit te voeren, niet enkel in dit verhaal, maar in alle fusieoperaties en veranderingsprocessen die u nu en in de toekomst nog zult uitvoeren.
De heer De Meulemeester heeft het woord.
Ik wil in de eerste plaats de heer Neven bedanken voor zijn toelichting bij dit uitermate belangrijke onderwerp.
Het Rekenhof doet een doorlichting van de manier waarop deze Vlaamse Regering een fusieoperatie heeft doorgevoerd binnen de Vlaamse administratie, met als grote doel efficiënter te werken. Het rapport bevestigt dat er flink doorgewerkt is en dat verschillende fusies zijn gerealiseerd. De opmerking dat veel van die fusies onder tijdsdruk gebeurden, bewijst eigenlijk alleen maar dat er niet onnodig vertraging is opgetreden. De Open Vld-fractie beschouwt dat dus niet als kritiek, maar veeleer als een verdienste. Het omgekeerde – ‘het duurt allemaal te lang’ – zouden we erger vinden. Bovendien geeft het rapport aan dat de diensten de fusies goed hebben voorbereid, wat ook een belangrijke verdienste is. Het resultaat is inderdaad niet mis: op het einde van deze regeerperiode zullen er 24 entiteiten minder zijn binnen de Vlaamse overheid.
Toch geeft het rapport ook enkele verbeterpunten aan. Wij leren een aantal belangrijke zaken uit het rapport. Ik ga er hier twee van aanhalen. Er zijn in de eerste plaats nog heel wat mogelijkheden om de organisatie efficiënter te maken. Het Rekenhof geeft ze zelf aan. De fusieoperatie bleef inderdaad hoofdzakelijk beperkt tot de ministeries, de IVA’s zonder rechtspersoonlijkheid en strategische adviesraden, wat hier ook al aan bod gekomen is. Het Rekenhof stipt ook aan dat er nog meer entiteiten zijn, zoals de diensten met afzonderlijk beheer, de Vlaamse openbare rechtspersonen van de categorieën A en sui generis, en tal van rechtspersonen binnen de ESR-consolidatiekring van de Vlaamse overheid.
Men verwijst zelfs ook naar de 24 diensten met afzonderlijk beheer, of de eigen vermogens. Van sommige van die entiteiten is de bestaansreden volgens het Rekenhof inmiddels achterhaald. Kortom, er zijn nog fusies mogelijk die de samenhang in het beleid veel meer kunnen verbeteren.
Het zou goed zijn als men concrete besparingsdoelstellingen zou opleggen en ook werk zou maken van een monitoringsysteem. Op die manier kunnen we beter nagaan of de beoogde efficiëntiewinsten op een duurzame manier gerealiseerd werden.
We zijn als fractie zeker vragende partij om op de ingeslagen weg verder te gaan. Concreet vragen we, minister, of u al het nodige voorbereidende werk kunt laten doen voor een volgende fusieoperatie, waarbij ook de andere diensten in beeld komen, die nu buiten de radar vallen. Dat sluit aan bij collega Maertens, die stelt dat oefening A gedaan is en vraagt wanneer we met oefening B kunnen beginnen. Door dat nu al in kaart te brengen en de fusieopportuniteiten te onderzoeken, kan een volgende fusieronde goed worden voorbereid. Het zou goed zijn dat men daar binnen de administratie nu al mee begint.
Daarnaast vragen we om de efficiëntiewinst goed op te volgen. Het doel was en is om een slankere en efficiëntere overheid te hebben. De fusies die nu al gebeurd zijn, moeten daar in aanzienlijke mate toe bijdragen, maar we moeten erover waken dat dat ook effectief zo is en dat efficiëntiewinsten niet eenmalig zijn bij de fusie, maar ook duurzaam zijn. Dat is heel belangrijk. Fusieoperaties zijn uiteraard goed, ook in functie van efficiëntiewinsten, maar ze moeten ook duurzaam zijn, zodat men op termijn niet opnieuw meer personeelsleden begint aan te werven of diensten weer begint op te splitsen. Een permanente opvolging zou dus een goede zaak zijn. Het is eigenlijk een voortdurend proces, dat constant in het oog moet worden gehouden, zodat we uiteindelijk – en dat zal inderdaad niet meer in deze legislatuur zijn – tot oefening B komen, om op de ingeslagen weg verder te gaan en nog meer en beter werk te maken van die fusieoperatie binnen de Vlaamse overheid.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, wat de collega’s zeggen, geldt uiteraard ook voor onze partij: efficiënte overheid, vermindering van entiteiten en departementen enzovoort, daar hebben we absoluut geen probleem mee, integendeel, en met efficiëntiewinst uiteraard ook niet. Het omgekeerde zou raar zijn. Ik geloof ook niet dat alles louter ingegeven is door besparingsoverwegingen. Kijk naar het domein dat ik ook van nabij opvolg, Omgeving. De fusie die daar is gerealiseerd, is eigenlijk op maat van wat we ook zien gebeuren bij de omgevingsvergunning. We zien in heel dat domein, op meerdere vlakken, fusies ontstaan. Dus is het ook logisch dat het op administratief vlak gebeurt. En dat het dan nu gebeurt, en als een van de eerste, is ook niet eigenaardig, als we zien hoe de omgevingsvergunning en het omgevingsloket aan de orde van de dag zijn.
Maar toch, minister, als ik dat rapport heb gelezen en naar de vertegenwoordiger van het Rekenhof heb geluisterd, vind ik dit geen goed rapport. Oké, er zijn fusies gebeurd, maar de kritieken die hier in het rapport staan, gaan vooral over de manier waarop. Ik ben niet per se negatief ingesteld omdat ik tot de oppositie behoor, maar ik vind dit geen goed rapport. Ik zou denken: vijf op tien, of zoiets. Ik vind dat er veel te veel fundamentele bezwaren zijn.
En uw repliek vind ik niet juist, minister. U zegt bijvoorbeeld dat er een tegenstelling is tussen het feit dat het Rekenhof adviseert dat er meer voorbereidingstijd moet zijn en dat de scope te beperkt is. Het is het een of het ander, zegt u tegen het Rekenhof: ‘Als ik de nodige voorbereidingstijd moet nemen, betekent dat ook dat ik mij moet beperken in de scope.’ Ik heb dat rapport en de kritiek niet zo gelezen. Ik heb gelezen dat het Rekenhof zegt dat er geen fusiecriteria zijn voor alle entiteiten. Er is dus een beperkte selectie van mogelijke fusies, maar er zijn geen fusiecriteria voor alle entiteiten. Misschien kan de vertegenwoordiger van Rekenhof straks antwoorden of ik het juist heb geïnterpreteerd, maar ik lees dat als: er is geen algemene visie van waaruit u dan operationeel besluit om dat jaar die fusies aan te pakken en in de volgende legislatuur die fusies. Dat er geen algemene visie is, zo begrijp ik dat. Als ik de juiste interpretatie heb van het feit dat het Rekenhof zegt dat er geen fusiecriteria zijn voor alle entiteiten, hoop ik dat u daaraan remedieert voor de toekomst.
Af en toe was er wat woordenwisseling tussen u twee, en dan kun je daar als parlementslid niet goed aan uit. De vertegenwoordiger van het Rekenhof zegt dat de fusiebegroting voor de fusieoperatie moest, u zegt dat het logisch is dat het erna is. Ik weet niet wie van de twee ik daarin moet volgen, en of dat nu een probleem is of niet.
Ik heb vooral ook gehoord – en dat komt overeen met de fundamentele kritiek dat er geen fusiecriteria zijn voor alle entiteiten – dat de samenhang er niet is. En het feit dat vreemde structuren in het kader van het decreet BBB (Beter Bestuurlijk Beleid) blijven bestaan, komt daar eigenlijk ook aan tegemoet. Dat komt de samenhang niet ten goede, heeft de vertegenwoordiger van het Rekenhof gezegd.
Als je zo’n grote operatie als een fusie of een efficiëntieoefening binnen heel je administratie en binnen alle domeinen start, zijn die globale visie en die globale samenhang, los van wanneer het operationeel wordt uitgevoerd, van cruciaal belang.
Er wordt ook gezegd dat er geen een-op-eenrelatie is met de minister. Bij het Departement Omgeving, waar het echt nodig was om tot fusie over te gaan, gaat het over vier ministers. Als je aan een nieuwe regeerperiode begint en beslist om verder te fuseren, dan houd je daar toch rekening mee? Je zag die fusie binnen Omgeving aankomen. Dan houd je daar toch rekening mee als je de ministerposten verdeelt? Dat lijkt mij toch logisch. Zo zou ik dat misschien gedaan hebben. Je laat je toch niet verrassen door een fusie, waarbij je dan vaststelt dat je met vier ministers op één departement zit? Wat met de doelstelling van de een-op-eenrelatie?
Met betrekking tot de efficiëntiewinsten zegt men: 'onduidelijk, beperkt en pas op termijn'. Ik vind dat niet bepaald om over naar huis te schrijven. ‘Weinig meetbare besparingsdoelstellingen, geen monitoringssysteem’, ik vind dat eigenlijk redelijk heavy. Wat mij ook stoort, is dat het Rekenhof de toestand op 1 januari 2016 beoordeelt, maar dat de minister alle lopende fusies meeneemt als beleidsresultaat. Ik voel daar ook een frictie tussen het Rekenhof en de minister.
De collega zei daarnet dat het goed verlopen is. Er zijn inderdaad ook dingen goed verlopen. De regelgeving had wat vertraging, maar is oké. De organisatie is grotendeels oké. Het is gebeurd zonder bloedvergieten, zei collega Maertens. Maar dan neem ik er een ander rapport van het Rekenhof bij, van december vorig jaar, over personeelsbesparingen bij de Vlaamse overheid, die leiden tot stress en minder kwaliteit in de dienstverlening. Dan is mijn vraag aan de vertegenwoordiger van het Rekenhof of die fusies, die voor mij niet goed verlopen zijn, een impact hebben op het personeel. Moeten we dit rapport samen lezen met het rapport dat u eind vorig jaar hebt uitgebracht en waaruit duidelijk blijkt dat de personeelsbesparingen bij de Vlaamse overheid tot gevolg hebben dat er ziekteverzuim en stress is en dat er minder kwaliteit in de dienstverlening is? Hoort dat erbij? Moeten we dat samen lezen?
Als het over ziekteverzuim gaat, minister, zien we de laatste jaren ook dat er iets aan de hand is met de hogere niveaus. Het ziekteverzuim en de ziekteduur stijgen daar. U zult misschien zeggen dat ik nu appelen met citroenen vergelijk, maar uiteindelijk is dat ook een mensenkwestie, zo’n fusie, zo’n besparing, zo’n efficiëntieoefening bij de overheid. Zou het kunnen dat dit het toenemende ziekteverzuim, dat ook en vooral de A-niveaus treft, zoals blijkt uit het rapport van het Rekenhof van vorig jaar, dat spreekt over meer stress en burn-out en minder kwaliteit in de dienstverlening, tot gevolg heeft?
Voorts is mijn algemene vraag wat u van plan bent met de aanbevelingen van het Rekenhof. En mocht u deze legislatuur geen fusieoperaties meer doen, bent u dan toch niet van plan om dat heel belangrijke algemene basiswerk te doen, namelijk fusiecriteria uitwerken voor alle entiteiten?
Minister Homans heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik heb met veel belangstelling naar al jullie uiteenzettingen geluisterd. Sta me toe enkel te antwoorden op de bijkomende vragen die nog zijn gesteld en die niet al aan bod zijn gekomen in mijn repliek. Ik heb er zo een aantal gehoord. Als u het mij ook toestaat, ga ik me beperken tot het onderwerp van het rapport dat vandaag voorligt. Ik ga niet beginnen over stress, burn-out, afwezigheid en dergelijke meer. Dat is een ander rapport, en dat hebben we hier ook uitvoerig besproken. Maar als de mensen van het Rekenhof daar nog commentaar op willen geven, staat het hun uiteraard vrij dat te doen.
Ik heb geprobeerd om alle vragen een beetje te koppelen. Een eerste bundeling van vragen ging over de timing van de aangekondigde efficiëntiewinsten. Over welke efficiëntiewinsten gaat het nu concreet? Ik heb in mijn repliek al aangehaald dat het aantal entiteiten van 98 naar 74 is gedaald, dus 24 entiteiten minder. Als we ook de openbare psychiatrische ziekenhuizen Geel en Rekem zullen verzelfstandigen, zal dit aantal stijgen tot 26 entiteiten minder. Ik heb al gezegd dat het aantal beleidsdomeinen is gedaald van 13 naar 11.
Wat betreft de concrete efficiëntiewinsten wordt door verschillende mensen aangehaald dat je die eigenlijk niet kunt meten. Ik weet wel dat weten meten is, maar in dezen moet je toch al van heel kwade wil zijn om niet te geloven dat een fusie per definitie een efficiëntiewinst betekent, zeker de manier waarop wij het hebben aangepakt. Wij hebben er wel degelijk over nagedacht, er zat wel degelijk een strategie achter en er gaan criteria mee gepaard. Ik zal die straks allemaal overlopen. Dat er efficiëntiewinsten kunnen worden geboekt, lijkt me dus nogal wiedes. Ik ga er een aantal vermelden, maar ik ben niet limitatief in dezen.
De fusie van entiteiten levert door de grotere omvang van de gefuseerde entiteiten een aantal schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen zijn zowel kwantitatief als kwalitatief, door bijvoorbeeld een betere dienstverlening aan en een betere informatiedoorstroming naar de burger. Een fusie leidt ook tot een daling van het aantal topambtenaren, wat op zijn beurt leidt tot een vermindering van het aantal ondersteunende functies, want de meeste topambtenaren beschikken ook over een eigen secretariaat, een aantal eigen stafleden en ook een privéchauffeur en dergelijke meer.
Een daling van het aantal entiteiten met rechtspersoonlijkheid leidt uiteraard ook tot een daling van de uitgaven inzake de bezoldigde raden van bestuur, regeringscommissarissen en strategische adviesraden en ook tot een daling van de bijdragen aan de pool der parastatalen.
Het fuseren van verschillende actoren zorgt sowieso voor minder verkokering. Ik geef een heel concreet voorbeeld, namelijk het Agentschap Overheidspersoneel (AgO). Tijdens de vorige legislatuur waren er drie entiteiten verantwoordelijk voor het hr-beleid van de Vlaamse overheid: het departement Bestuurszaken, Jobpunt Vlaanderen en AgO. Nu is enkel AgO verantwoordelijk. Ik denk dat onder andere de heer Kennes heeft gevraagd of dat wel goed is voor de bekendheid bij de burger. Ik denk, ook door alle vragen die in deze commissie zijn gesteld, dat het voor de burger stilaan duidelijk is dat er nu één instantie bevoegd is voor het hr-beleid bij de Vlaamse overheid. Het is niet alleen voor de burger maar ook voor de personeelsleden goed om te weten dat er één aanspreekpunt is, namelijk AgO.
Zijn er criteria bepaald om de fusiegeschiktheid, als ik het zo mag verwoorden, te kunnen bepalen? Bij de opmaak van het regeerakkoord van deze Vlaamse Regering en de concrete keuze om entiteiten samen te voegen, werd rekening gehouden met verschillende criteria. Ik geef u de drie belangrijkste mee.
Een eerste belangrijk criterium is de omvang van de entiteit. Hoewel een van de uitgangspunten van de hervormingsoperatie BBB was dat de agentschappen, de IVA’s en de EVA’s maar konden worden opgericht als ze voldoende kritische massa hadden, werd in de praktijk vastgesteld dat een aantal agentschappen eigenlijk te klein in omvang waren, onder andere wat betreft het aantal personeelsleden.
Ik geef u twee willekeurig gekozen voorbeelden. Het Agentschap voor Onderwijscommunicatie (AOC) telde op 30 juni 2009 67 personeelsleden. De Studiedienst van de Vlaamse Regering, die werd geïntegreerd in het departement Kanselarij en Bestuur, telde op 30 juni 2009 46 personeelsleden.
Een tweede belangrijk criterium is de integratie beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. Ik heb hier veel interessante uiteenzettingen gehoord, en dan kijk ik vooral naar de mensen uit de oppositie, maar daar wordt met geen woord over gerept, hoewel het toch belangrijk is dat beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering het best zo veel mogelijk samen zitten. Dat lijkt me gemakkelijk om te kunnen werken. Een ander uitgangspunt is dus de integratie van de beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering. Dat was ook het uitgangspunt van de hervormingsoperatie Beter Bestuurlijk Beleid, de zogenaamde BBB-operatie. De beleidsondersteuning werd ondergebracht in de departementen en de beleidsuitvoering werd ondergebracht in agentschappen. In de praktijk bleek dat deze beleidskeuze soms absoluut niet optimaal was en dat het beter zou zijn om in een aantal gevallen beleidsondersteuning en beleidsuitvoering opnieuw samen te brengen.
Een ander criterium is het samenvoegen van entiteiten die analoge taken uitvoeren. Ik heb daarnet al het voorbeeld van AgO en heel de totstandkoming van het HR-beleid onder AgO geschetst. Ik wil u toch meegeven dat dat een van de criteria is geweest die wij hebben gehanteerd bij deze fusieoperatie omdat het dom zou zijn om te blijven werken met een overheid waar verschillende entiteiten analoog en net dezelfde taken uitvoeren. Dat is niet verstandig, en dat hebben we dan ook aangepakt.
Kunnen deze criteria nog worden verfijnd in het kader van toekomstige fusieoperaties? Collega’s, ik wil dit in het algemeen meegeven. De vraag is door iedereen gesteld of ik, los van deze beslissingen die zijn genomen in het regeerakkoord en door de voltallige regering in deze fusiegolf, eventueel bereid ben om al voorbereidend werk te laten doen voor eventuele nieuwe fusies. Ik heb al in mijn repliek gezegd – maar ik vind het belangrijk genoeg om het nu te herhalen – dat er enerzijds de aanbeveling was van het Rekenhof om voldoende voorbereidend werk te doen en anderzijds om nieuwe fusies te doen. Ik heb gezegd dat het ene niet kan zonder het andere. Ik ben dus bereid aan mijn collega’s in de Vlaamse Regering te vragen of ze het goed vinden dat de voltallige Vlaamse Regering aan het Voorzitterscollege de opdracht zou geven om al voorbereidend werk te doen. Ik zal dat voorstellen aan mijn collega’s in de Vlaamse Regering.
Dan zijn er de vragen over de aanbeveling van het Rekenhof om bijkomende fusies te realiseren. Ik denk dat ik daar al uitgebreid op heb geantwoord in mijn repliek, ik ben er daarnet ook nog op ingegaan. Ik denk dat het hierbij belangrijk is om nogmaals te benadrukken dat we deze fusie-oefening hebben, dat we goed op schema zitten en zelfs voor op schema – als ik zo vrij mag zijn dat te zeggen – maar dat het echt wel belangrijk is om deze fusiegolf optimaal af te sluiten. Dat neemt niet weg dat ik inderdaad aan mijn collega’s zal vragen om al voorbereidend werk te mogen laten doen door het Voorzitterscollege. Maar we moeten deze fusiegolf eerst goed afsluiten voor we ons in een nieuw avontuur storten.
Of ik maatregelen ga nemen om het besparingsobjectief duidelijker te maken en efficiëntiewinsten te kunnen berekenen zodat deze objectieven beter kunnen worden behaald? Ik verwijs in dezen naar mijn brief aan het Rekenhof van 29 augustus 2016 met betrekking tot het auditrapport over de personeelsbesparing bij de Vlaamse overheid waarin de fusies van de beleidsdomeinen en entiteiten helpen om de door de Vlaamse Regering besliste beperking van het aantal personeelsleden en de personeelskredieten te realiseren. Er werd dus ook geen aparte doelstelling geformuleerd, al zullen met deze fusies uiteraard ook besparingen kunnen worden gerealiseerd, maar dat heb ik daarnet al uitvoerig toegelicht. Ik heb daaraan toegevoegd, collega’s, dat het niet het opzet was van deze fusie om de zogenaamde koppenbesparing te kunnen doen, maar dat de fusieoperatie ingegeven is door andere criteria.
Wat de een-op-eenrelatie betreft, wil ik toch proberen een klein beetje weerwerk te bieden. Ik ga u proberen te overtuigen. Een aantal collega’s zeggen dat het een groot knelpunt is dat er geen een-op-een-relatie is met de minister. De fusies die er zijn gekomen en de reden waarom die er zijn gekomen, staat los van de een-op-eenrelatie, dat wil ik nog eens duidelijk stellen. Ik geef een concreet voorbeeld. Iemand heeft erop gewezen dat het regeerakkoord zeer duidelijk is, dat ook de bevoegdheidsverdeling zeer duidelijk is en dat deze Vlaamse Regering die bevoegdheidsverdeling zeer duidelijk heeft gekozen. Ik denk dat het niet gebruikelijk is om midden in een legislatuur van bevoegdheden te gaan wisselen. Ik denk dat dat ook niet wenslijk is.
Er wordt nu voor gepleit om meer en meer naar de een-op-eenrelatie te gaan. Ik geef het voorbeeld van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB), toevallig een agentschap dat ik redelijk goed ken. U weet, of u weet misschien niet, welke bevoegdheden er allemaal bij ABB zitten. Ik som op: Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Brussel, Vlaamse Rand, Inburgering en Gelijke Kansen. Collega’s, ik hoop dat u gehoord hebt dat de bevoegdheid Brussel hiertussen zit. Als we naar een een-op-eenrelatie gaan, wil dat zeggen dat de minister bevoegd voor Brussel, die iemand moet zijn die uit Brussel komt, per definitie die bevoegdheden heeft. Vindt u dat logisch? Ik vind het logisch dat er een collega uit Brussel in de Vlaamse Regering zit, dat vind ik heel logisch. Ik zou het niet logisch vinden mocht mijn collega van Brussel ineens gedwongen worden om al die bevoegdheden op te nemen omdat er dan een een-op-eenrelatie is. Dat lijkt me niet echt een goede zaak te zijn. Trouwens, de combinatie Brussel en Vlaamse Rand zou voor enige conflicten kunnen zorgen, dat lijkt me dus ook niet goed te zijn. Ik wou u gewoon een voorbeeldje geven om u proberen te overtuigen dat die een-op-eenrelatie niet altijd alleen maar voordelen heeft.
Er zijn vragen over de besparingen en of ik een zicht heb op de kosten. Ik heb geen totaalbeeld van alle kosten die zijn gemaakt door de entiteiten of departementen wat de fusies betreft. Hiervoor is een uitgebreide bevraging vereist van alle bij de fusies betrokken entiteiten. Ik heb wel in mijn brief aan het Rekenhof vermeld dat ik wens te beklemtonen dat die kosten eenmalig zijn maar de winsten recurrent. Dat is belangrijk om te onderstrepen.
Welke opbrengsten zijn recurrent? Bijvoorbeeld de daling van het aantal topambtenaren en personeelsleden, de daling van de uitgaven inzake de bezoldigde raden van bestuur, de regeringscommissarissen en de strategische adviesraden, ook de daling van de bijdragen aan de pool der parastatalen als er minder entiteiten met rechtspersoonlijkheid zijn. Specifiek wat betreft de daling van het aantal personeelsleden en de personeelskredieten, kan ik u meegeven dat de monitoring van deze besparing twee keer per jaar wordt voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Dit gebeurde de laatste keer met de mededeling aan de Vlaamse Regering op 24 maart 2017. Uit deze mededeling volgde dat na tweeënhalf jaar tijd, netjes halfweg de regeerperiode, reeds 68 procent van de vooropgestelde besparingen werd gerealiseerd. Dat betekent dat er tegen eind 2019 nog 612 personeelsleden van de vooropgestelde 1950 moeten worden bespaard.
Collega’s, ik geef dat mee, maar ik wil u toch nog eens herinneren aan mijn vorige uitspraak dat de fusies niet zijn ingegeven om die besparingsoefening van de 1950 koppen te kunnen halen, maar dat er andere criteria voor waren.
Inzake de personeelsplanning kan ik u meegeven dat er een ontwerptekst is. Deze is dus nog niet rijp en vatbaar voor debat. Deze is besproken tussen de administratie en mijn kabinet. De tekst gaat er onder andere over of we de procedure voor de totstandkoming van personeelsplannen niet kunnen versoepelen. Ik denk dat we dat moeten doen. Administratie en kabinet hebben daar dus al over nagedacht. Het is een terechte vraag – ik weet niet meer van wie ze kwam – om dat inderdaad aan te pakken.
Ik sluit af, voorzitter, met de belofte of het engagement om aan mijn collega’s in de Vlaamse Regering inderdaad de opdracht te mogen geven aan het voorzitterscollege om al voorbereidend werk te doen nu of om daarmee te starten voor bijkomende fusies in de toekomst in de nieuwe legislatuur.
De heer Neven heeft het woord.
– Kurt De Loor treedt als voorzitter op.
Er waren nog twee specifieke vragen gericht aan het Rekenhof. Er was een vraag over de criteria die zijn gebruikt voor de fusies. De minister is er al op ingegaan. Tijdens ons onderzoek, en dan verwijs ik even naar punt 2.3 van het rapport, hebben we eigenlijk vastgesteld dat de fusieoperatie voorbereid is door bilaterale contacten per beleidsdomein tussen de minister en de administratie en dat het resultaat daarvan zijn weerslag heeft gekend in enerzijds de conceptnota en anderzijds het regeerakkoord.
Specifieke criteria zijn daar niet expliciet vermeld entiteit per entiteit. We hebben dus ook niet kunnen vaststellen of diezelfde criteria ook zijn toegepast op de entiteiten waarvoor voorlopig niet voor een fusie is gekozen.
Er was een vraag over een eventuele scope-uitbreiding voor een volgende fusieoperatie naar concrete suggesties van het Rekenhof. Daar moeten we alleszins voorzichtig in zijn, omdat de keuzes die gemaakt worden om al dan niet te fuseren, keuzes zijn die de regering zelf moet maken. Desalniettemin staan er in het rapport een aantal mogelijkheden opgesomd. Ik verwijs daarvoor even naar punt 6.2 en punt 6.6, waar onder andere staat dat er een aantal entiteiten zijn opgericht in het kader van de alternatieve financiering om specifieke projecten mogelijk te maken op een ESR-neutrale manier. Dat is ondertussen door andere mensen anders beoordeeld. In dat kader zijn er heel wat specifieke entiteiten opgericht waarvan op dit moment eigenlijk de bestaansreden enigszins is weggevallen.
Ik verwijs ook naar het vermelde voorbeeld van het Vlaams Energiebedrijf, dat valt onder het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie, maar dat evenzeer in een ander beleidsdomein zou kunnen worden opgenomen. Ik verwijs naar een aantal entiteiten zoals Wandelaar Invest en Lijninvest, die al initiatieven hebben genomen om na te gaan of ze niet kunnen integreren met andere entiteiten.
Ik verwijs even naar het voorbeeld van het Vlaams Brusselfonds, waar de bestaansreden van een afzonderlijke juridische entiteit misschien ook niet meer volwaardig van kracht is. Dat zijn een paar voorbeelden, maar ik ben mij er zeer goed van bewust dat bij elk van die voorbeelden er misschien andere redenen zijn waarom die entiteiten alsnog blijven bestaan.
De heer Kennes heeft het woord.
Dank voor de bijkomende toelichtingen. Ik noteer dat het voorzitterscollege de opdracht krijgt om een en ander voor te bereiden. Dat is zeker positief.
Dat het niet zo eenvoudig is om de kosten allemaal te berekenen, klopt natuurlijk. Het ene is een eenmalige kost, maar er wordt een recurrente opbrengst verwacht. Dat is juist. Maar daarmee is de vraag naar meer precieze cijfers niet beantwoord. Ik ga ervan uit dat die momenteel niet beschikbaar zijn. Er zijn wel duidelijke cijfers voor de personeelsevoluties. Daar kan je wel meten, het is duidelijk dat men in de richting van die 1950 evolueert. Maar er zijn nog heel wat andere kosten die met ondersteunende diensten te maken kunnen hebben: het nieuwe briefpapier, de verhuisoperaties enzovoort. Het gaat over wel wat meer dan alleen het personeelsaspect.
De vragen om uitleg en de bespreking van het verslag van het Rekenhof zijn afgehandeld.