Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Voorzitter, minister, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) subsidieert geen hulpmiddelen of aanpassingen aan personen die langer dan drie maanden verblijven in een voorziening die niet door het VAPH is gesubsidieerd of erkend. Er wordt in een uitzondering voorzien voor: personen die verblijven in een rusthuis, zoals vermeld in artikel 2, 6°, van de decreten inzake voorzieningen voor ouderen, gecoördineerd op 18 december 1991; personen in een serviceflatgebouw of een woningcomplex met dienstverlening, zoals vermeld in artikel 2, 5°, van de decreten inzake voorzieningen voor ouderen, gecoördineerd op 18 december 1991; personen in een rust- en verzorgingstehuis, zoals vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 september 2004; personen in een woonzorgcentrum, zoals vermeld in artikel 37 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009; personen in een groep van assistentiewoningen, zoals vermeld in artikel 33 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009. Personen die langer dan drie maanden in een van die voorzieningen verblijven, kunnen dan nog wel een beroep doen op de hulpmiddelen in de refertelijst uit de domeinen communicatie en mobiliteit.
Klassieke woonzorgcentra kunnen in principe ook vandaag reeds ondersteuning bieden aan personen met een handicap. Met de invoering van de persoonsvolgende financiering wordt het echter mogelijk gemaakt dat personen met een beperking of een handicap die beschikken over een persoonsvolgend budget, dat budget ook inzetten bij een door Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) erkende organisatie. Dat impliceert dat onder meer woonzorgcentra erkend door WGV een zorgaanbod kunnen organiseren voor maximaal vijftien personen met een persoonsvolgend budget. Dat geldt voor alle door WVG erkende woonzorgcentra, ongeacht hun juridisch statuut.
Dat zorgt echter voor praktische moeilijkheden inzake de aanvraag van die hulpmiddelen. Indien iemand die erkend is door het VAPH, in een ongemeubelde serviceflat woont, dan horen mijns inziens bijvoorbeeld een hoog-laagverzorgingsbed of een bed-in-bedsysteem, zodat ze nog zelfstandig kunnen opstaan, ook wel tot mobiliteit. Dat helpt ook om mensen zo lang mogelijk zelfstandig te laten leven, om ervoor te zorgen dat ze toch in een ongemeubelde serviceflat kunnen blijven, en niet naar bijvoorbeeld een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis moeten gaan.
Minister, welke mogelijkheden bestaan er voor personen die erkend zijn door het VAPH en bijvoorbeeld een ongemeubelde serviceflat huren, om een tegemoetkoming te krijgen in verband met bijvoorbeeld een hoog-laagverzorgingsbed of andere systemen of hulpmiddelen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw van der Vloet, we hebben wat moeite gehad met uw vraag, aangezien u het had over aanpassingen aan personen. Welke aanpassingen aan personen zouden we moeten financieren? (Gelach)
De regelgeving in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tegemoetkomingen in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap is van toepassing, met name artikel 7, eerste lid, 3°, en tweede lid. Dat laat op dit ogenblik niet toe om voor een persoon die langer dan drie maanden in een assistentiewoning of een serviceflat verblijft, hulpmiddelen die buiten de domeinen communicatie en mobiliteit in de refertelijst vallen, te vergoeden via een subsidie voor individuele materiële bijstand. Het is dus juist dat daardoor een verzorgingsbed momenteel niet kan worden vergoed in deze situatie.
Er is voor gekozen om in eerste instantie mobiliteits- en communicatiehulpmiddelen toegankelijk te maken, gelet op de budgettaire ruimte, maar vanuit het idee dat ook personen met een handicap in dergelijke zorgvormen nood hebben aan een aantal hulpmiddelen, werd door het VAPH een evaluatietraject opgestart.
De verruiming van de mogelijkheden moet ook worden geëvalueerd binnen het geheel van mogelijkheden die de persoonsvolgende financiering biedt voor nieuwe initiatieven en de VIPA-financiering (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden). De scheidingslijn tussen individuele en collectieve hulpmiddelen is niet eenduidig meer te trekken. Het is ook belangrijk dat dat uiteraard in het evaluatietraject wordt betrokken. Het lijkt me verstandig om te wachten tot die evaluatie is gemaakt, maar de evaluatie werd eigenlijk ook opgestart vanuit het idee dat inderdaad bij dergelijke zorgvormen toch ook moet worden nagekeken of een aantal andere hulpmiddelen ook niet toegankelijk kunnen worden gemaakt. Het is echter wat te vroeg om daar formeel uitsluitsel over te geven.
Mevrouw van der Vloet, we hebben uw vraag net drie weken laten staan. Nu bent u nog te vroeg.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Dan is de vraag natuurlijk: loopt dat evaluatietraject al? Dat loopt dus al. Wat is de timing ter zake? Wanneer is dat afgerond en wanneer zullen we daar dan een zicht op krijgen? U zegt dat mobiliteit daar inderdaad wel bij hoort. Dan is natuurlijk de vraag wat al dan niet onder mobiliteit hoort. Als iemand nog zelfstandig kan opstaan, hoort dat dan bij mobiliteit of niet? Nu komen er daar toch wel problemen mee. Die mensen komen natuurlijk voor hun 65 jaar in een assistentiewoning. Die zijn dan natuurlijk nog jonger. Ze willen nog niet meteen naar een echt rust- of verzorgingstehuis, maar als ze die hulpmiddelen niet krijgen, dan gaan ze wel een beroep moeten doen op personeel, op uur en tijd, wat hun vrijheid wel wat beperkt. Het zou dus toch mooi zijn, mocht dat op korte termijn kunnen worden opgelost, zodat ook die mensen meer die zelfstandigheid krijgen die ze in mijn ogen toch wel verdienen.
Minister, ik heb ook een bijkomende vraag. U hebt zelf aangegeven dat het prioriteren van communicatie en mobiliteit in de eerste plaats ook is ingegeven door de budgettaire marge. Als men nu de scope verruimt, en ik sta achter dat idee, betekent dat uiteraard ook dat je potentieel meer aanvragen krijgt. Ik mag dan hopen dat ook de budgettaire marge navenant mee wordt bekeken. De vraag is terecht niet gekoppeld aan de gedachtewisseling over de invoering van persoonsvolgende financiering.
Maar als we mensen vragen om een ondersteuningsplan te maken, als we zeggen dat ze hun zorg moeten organiseren volgens hun eigen keuzes en behoeften, dan betekent het dat er wellicht ook andere hulpmiddelen in de scope zullen komen om die keuze ook te faciliteren. Ik vind het zeer goed dat het VAPH die evaluatie maakt. Ik wil me aansluiten bij de vraag van mevrouw van der Vloet, maar laat ons er dan ook voor zorgen dat we geen nieuwe tekorten creëren waardoor we voor een stuk een projectie maken die we niet kunnen waarmaken. Dat zou bijzonder jammer zijn.
Het lijkt me niet verstandig om een put te dichten door een andere te graven. Dat lijkt me niet verstandig. Het hangt voor ons ook een beetje samen met het nieuwe VIPA-beleid als het gaat over de ondersteuning voor personen met een beperking met de vraag voor persoonsvolgende financiering. Ik denk dat u er toch van uit moet gaan dat we pas in 2018 duidelijkheid zullen hebben. Er moeten een aantal aspecten samen worden onderzocht om inderdaad niet te eindigen met een verruiming en tegelijk een nieuw probleem. Dat lijkt ons niet de bedoeling.
Het is wel zo dat als wij vinden dat de mensen langer zelfstandig moeten kunnen blijven wonen en een beroep moeten kunnen doen op bijvoorbeeld buren, dat het dan natuurlijk wel belangrijk is dat ook zij een beroep kunnen doen op hulpmiddelen om dit zo lang mogelijk te kunnen doen. Als zij geen hulpmiddelen krijgen, dan zal het ons nog veel meer kosten. Ik hoor nu verhalen van mensen die bijna verplicht zijn om naar een RVT te gaan. Ze voelen zich daar niet goed, want ze zijn er mentaal nog niet klaar voor. Ze willen het eigenlijk nog niet, maar ze moeten wel, want ze hebben geen hulpmiddelen. De kost verschuift dan en wordt groter omdat er een 24 uurspermanentie van verpleegkundigen nodig is enzovoort. Het is dus belangrijk dat die evaluatie er komt en dat dit aspect goed wordt onderzocht.
De vraag om uitleg is afgehandeld.