Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Landuyt heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, dames en heren, de aanleiding voor deze vraag is spijtig genoeg een soort vervolgverhaal, dat al in juni 2016 is begonnen. Toen werd vastgesteld dat een leerkracht veroordeeld werd zonder dat de school eerder had geweten dat er een probleem was inzake seksueel misbruik van minderjarigen. Dit herhaalde zich dan in een jeugdtheater in september 2016. In april 2017 kregen we weer een dergelijk geval in een schoolomgeving.
Wat mij betreft, past dit in de opvolging van de commissie Seksueel Misbruik destijds. Een van de belangrijkste vaststellingen was dat het gebrek aan communicatie naar instellingen ertoe leidt dat kinderen in gevaar blijven. Men moet durven doordenken om het evenwicht tussen de bescherming van de verdachte en vooral de bescherming van toekomstige slachtoffers, kinderen, te herstellen. Een belangrijk element daarin was dat het heel belangrijk is dat de instelling tijdig op de hoogte is dat er een probleem zou kunnen zijn met bepaalde personen. Nu lijkt het alsof al deze inzichten weer zijn vergeten. Het is zoeken naar de weg om dit te corrigeren.
Het was een klein beetje extra zoeken in het Vlaams Parlement om te weten te komen aan wie ik deze vraag moest stellen. Minister-president, u kent mijn eeuwige zoektocht naar de Vlaamse minister van Justitie. Het was weer van dat. Ik had deze vraag initieel gesteld aan de minister van Onderwijs. Daarna bleek dat het beter was om ze te stellen aan de minister van Welzijn. Dankzij de diensten van het Vlaams Parlement bleek uiteindelijk dat ik deze vraag het best kon stellen aan de coördinerende minister, namelijk de minister-president. Ik hoop eigenlijk dat dit met meer dan de coördinerende bevoegdheid te maken heeft, maar ook met uw bevoegdheid om rechtstreekse contacten te kunnen leggen tussen de regio en de vervolgende instanties in ons land. Op die manier zouden accenten die wij belangrijk vinden vanuit een democratisch aanvoelen in Vlaanderen, kunnen worden doorgegeven aan de diensten die verantwoordelijk zijn voor de vervolgingen en het strafrechtelijk onderzoek, namelijk de procureurs.
Minister Vandeurzen voelde zich in september 2016 toch nog bevoegd om te antwoorden dat er contacten zouden worden gelegd met het parket-generaal of met het College van Procureurs-generaal om een omzendbrief die nog maar dateerde van 2014, in enige richting bij te sturen. Hij voelde zich dus op dat moment geroepen om te zeggen dat er contacten waren met het College van Procureurs-generaal om te kijken hoe we de procureurs en de onderzoeksrechters richtlijnen kunnen geven om toch maar informatie te geven aan scholen, sportinstellingen enzovoort, kortom: Vlaamse instellingen waar men met kinderen omgaat.
De minister van Onderwijs deed destijds ook de suggestie om de procureurs te vragen om een document aan het strafdossier toe te voegen waarin gemotiveerd wordt waarom ze niemand hadden ingelicht over mogelijke problemen met een persoon die ambtshalve omgaat met kinderen.
We zijn enkele maanden verder. In april 2017 hebben we dus weer een geval, waar er zelfs een rechtbankzitting is geweest. Bij wijze van spreken heeft de betrokken persoon in de namiddag verder lesgegeven in een andere school, terwijl hij in vol proces zit over seksueel misbruik van minderjarigen.
Minister-president, hebt u binnen uw bevoegdheden kennis van bijkomend overleg met het College van Procureurs-generaal in verband met het aanpassen van de bewuste richtlijn van 2014 die de regels oplegt over hoe procureurs of onderzoeksrechters scholen en andere instellingen moeten inlichten over het feit dat er iemand in hun instelling functioneert die veel omgang heeft met minderjarigen en in een strafrechtelijk onderzoek verwikkeld zit? Hebt u kennis van enige aanpassing van die richtlijn? In april 2017 functioneerde die in de praktijk nog niet.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Landuyt, ik ken uw betrokkenheid bij de problematiek en uw bekommernis om deze gevallen. Recent heeft zich opnieuw een spijtig geval voorgedaan. U kent het wettelijk kader, maar ik herhaal het ten behoeve van de andere leden.
Artikel 1380, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek voorziet in een wettelijke mogelijkheid voor het openbaar ministerie om vervolgingen of veroordelingen aan een derde partij mee te delen in het kader van tuchtzaken of voor administratieve doeleinden. Specifiek voor minderjarigen verwijs ik naar artikel 382quater van het Strafwetboek dat werd ingevoerd door de wet van 14 december 2012 – nog vrij recent dus – tot verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie. Dit artikel biedt de rechtbank de mogelijkheid om de mededeling van het strafrechtelijk gedeelte van het beschikkend gedeelte van een vonnis te bevelen aan de werkgever, rechtspersoon of tuchtrechtelijke overheid, wanneer een persoon veroordeeld wordt voor bepaalde zedenfeiten en wanneer die wegens zijn hoedanigheid of beroep contact heeft met minderjarigen.
U verwees naar de recente omzendbrief nr. 8 van 2014 van het College van Procureurs-generaal betreffende de mededeling van vervolgingen en veroordelingen van ambtenaren. Die regelt de gevallen waarin aan een tuchtrechtelijke of administratieve overheid informatie wordt verstrekt over een strafrechtelijke vervolging of veroordeling. De richtlijnen uit deze omzendbrief zijn onder andere van toepassing op personen die in de jeugdsector tewerkgesteld zijn. Enerzijds, wat betreft de mededeling van veroordelingen, bepaalt de richtlijn dat alle veroordelingen tot een criminele of correctionele straf aan de overheid worden meegedeeld onder wier bevoegdheid de veroordeelde persoon valt. Anderzijds is de mededeling van lopende vooronderzoeken of vervolgingen delicater. Verschillende overwegingen, zoals het verloop van het onderzoek en het vermoeden van onschuld, moeten samen worden afgewogen.
De richtlijn bepaalt de opportuniteit van de informatieverlening op grond van vier algemene cumulatieve criteria: ten eerste de ernst van de feiten, ten tweede het verband tussen het misdrijf dat zou gepleegd zijn en de functie, ten derde het belang en het geheim van het onderzoek, en ten vierde het stadium van de rechtspleging. Wanneer de zaak in gerechtelijk onderzoek is, is het ook aangewezen om het advies van de onderzoeksrechter in te winnen.
Op de vergadering van 30 augustus 2016 met het College van Procureurs-generaal – ik overlegde daarnet even met mijn medewerker omdat u verwees naar een antwoord van minister Vandeurzen van september – werd de evaluatie door ons geagendeerd. We hebben toen voorgesteld om de criteria van de omzendbrief van het College van Procureurs-generaal aan te passen voor de kennisgeving van vervolgingen. We hebben daartoe een voorstel geformuleerd. Er is toen beslist dat “het College een interne reflectie zou organiseren over deze omzendbrief en de toepassing ervan” en dat “het College na intern overleg zijn standpunt zal meedelen.” Het College van Procureurs-generaal heeft recent, op 20 april 2017, kennisgenomen van de oriëntaties van de evaluatie die de grondslag zullen vormen van de aanpassing van de COL 8/2014 die door de werkgroep ad hoc van het expertisenetwerk misdrijven tegen personen zal worden voorbereid.
Ik heb gevraagd om deze eerste oriëntaties te mogen ontvangen. Ik heb ook de deelnemers van onze expertisenetwerken gevraagd om daaraan deel te nemen en om zichzelf uit te nodigen op de werkgroep ad hoc waarop dit thema behandeld wordt. Het is de bedoeling dat de werkgroep een specifiek tekstvoorstel doet dat nadien ter goedkeuring voorgelegd zal worden op de vergadering van het College van Procureurs-generaal. Een van de opties is de uitbreiding van het toepassingsgebied door in een kennisgeving te voorzien van alle gevallen van erkenning van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid, inclusief opschorting en probatie. Maar ik heb dus nog geen definitief voorstel gekregen dat nadien zal worden voorgelegd aan het College van Procureurs-generaal.
Tot op heden werden de vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid nog niet betrokken bij deze voorbereidingen. Ik heb de vertegenwoordigers van de expertisenetwerken gevraagd om erop aan te dringen dat ze wel betrokken worden en om dit nauwlettend op te volgen. Ik ga dat ook nog bevestigen in een brief aan minister Geens omdat het natuurlijk veel beter is dat in het voorbereidend traject de beide overheden zijn betrokken. De volgende vergadering die de minister van Justitie plant is in september. Ik ga vragen of het enigszins mogelijk is om toch nog voor de vakantie bijeen te komen. Ik was zelf een beetje verrast dat de eerste resultaten van de beslissing van augustus er pas in april waren, los van het feit dat er nog altijd geen voorstel van aanpassing voorligt.
Er is intussen natuurlijk wel overleg geweest. Op 3 mei heeft de Vlaamse Onderwijskoepel samengezeten met de minister van Justitie en met twee vertegenwoordigers van het College van Procureurs-generaal. Het was geen vergadering van het College van Procureurs-generaal op zich; er waren contacten, ook met de welzijnssector. Nu is het zaak om alles bijeen te brengen en te stroomlijnen en na te gaan in welke mate de omzendbrief moet worden aangepast. Naar mijn aanvoelen moet dit, als het enigszins mogelijk is, vroeger gebeuren dan op de geplande vergadering van september.
De heer Landuyt heeft het woord.
Minister-president, het antwoord van collega Vandeurzen van 20 september 2016 ligt in dezelfde lijn. Hij heeft verwezen naar de vergadering van 30 augustus met het college; hij heeft verwezen naar het voorstel dat vanuit de Vlaamse Regering kwam; hij hoopte betrokken te worden.
Wat we nu vaststellen – en het is in deze materie natuurlijk bijzonder pijnlijk – is dat er accident na accident stappen vooruit worden gezet en begrijp me niet verkeerd – u kent me op dat vlak – maar mijn verwijt gaat niet in de richting van de regering. Ik denk dat u de mensen die bezig zijn met oriëntaties van evaluaties, er toch moet op wijzen dat de kinderen vandaag naar school gaan, vandaag naar de voetbalclub gaan, vandaag in instellingen zitten en dat er vandaag opnieuw processen zijn die hetzelfde fenomeen tonen van jaren geleden en dat het alles te maken heeft met een verkeerd begrepen bezorgdheid rond de verdachte waar de potentiële slachtoffers voor moeten wijken.
Het is toch wel verschrikkelijk dat we één schooljaar verder zullen zijn met drie incidenten die gekend zijn. We staan even ver, even ver in het negeren van de realiteit maar ook even ver in het negeren van de bezorgdheid van de Vlaamse Regering. In dezen kan ik u alleen maar steunen. Ik dring er ook op aan bij het parlement en de regering om enige invloed te hebben vanuit de Vlaamse democratie op de prioriteiten en de bezorgdheden van de procureurs die moeten instaan voor onze veiligheid, op de nieuwe bevoegdheid van de Vlaamse instelling om die niet te laten uithollen door in de drukte de dingen te vergeten die moeten worden opgevolgd. Ik kan maar pleiten voor een soort timing van wanneer men nu eindelijk een richtlijn zal geven aan onderzoeksrechters en procureurs om scholen en instellingen te verwittigen waar mensen omgaan met kinderen, terwijl ze in een strafrechtelijk onderzoek rond pedofilie verwikkeld zijn. De variaties zijn legio: in het ene geval is er verandering van school, in het andere geval is er een lopend onderzoek waarvan men dacht dat het nog niet ernstig genoeg was. Het zou verschrikkelijk zijn om nog eens een accident verder te moeten handelen. Het feit dat de katholiek onderwijs contact heeft gehad met twee procureurs-generaal, is naar aanleiding van de feiten van april. Naar aanleiding van een accident zet men stappen, wat eigenlijk bijzonder pijnlijk is.
Mijn verwijt gaat in eerste instantie uit naar de procureurs-generaal, maar mijn bezorgdheid gaat ook uit naar de Vlaamse Regering die zich op dit punt toch zeer waakzaam en zeer ongeduldig zou moeten tonen ten opzichte van het college.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega Landuyt, ik onderschrijf volkomen uw bezorgdheid. Het is natuurlijk wel zo dat we met de nieuwe bevoegdheid die we hebben, wel invulling geven aan al onze bevoegdheden. Ik verwijs naar de Kadernota Integrale Veiligheid, het nationale Veiligheidsplan. Ik verwijs naar de regeling die we hebben uitgewerkt met betrekking tot het positief injunctierecht die recent is goedgekeurd. Ik ben ook werk aan het maken van een prioritering inzake strafrechtelijk beleid. We vullen dus stap voor stap ook al die bevoegdheden in.
Het College van Procureurs-generaal wordt niet door mij samengeroepen. Ik kan er alleen maar op aandringen dat het sneller zal gebeuren. Ik deel uw bezorgdheid. Ik was ook verrast dat nu pas in april de oriëntaties tot evaluaties zijn bezorgd nadat we dit op 30 augustus 2016 hebben gevraagd. Ik ga aan de minister van Justitie vragen om enerzijds sneller met een voorstel te komen en om aan de procureurs-generaal te vragen om sneller een voorstel uit te werken, natuurlijk nog altijd met respect voor evenwichten.
Ik hoor u zeggen dat men nu meer de belangen van de verdachte in overweging neemt dan die van het slachtoffer. Het zal natuurlijk altijd een afweging blijven. Men mag niet, hoe rechtvaardig ook, namen bekendmaken. Er zijn ook omgekeerde gevallen van mensen die ten onrechte beschuldigd zijn. Het is op dat grensvlak dat er altijd met de nodige omzichtigheid afwegingen moeten worden gemaakt. Maar dat soort toestanden met iemand die feiten gepleegd heeft en waarbij gevaarlijke situaties voor hele kwetsbare mensen, voor kinderen in dit geval, blijven bestaan, kunnen niet worden getolereerd. Ik ga dus vragen om daar zo snel mogelijk werk van te maken en als het enigszins kan om ook nog voor de vakantie het college bijeen te roepen zodat er een beslissing kan worden genomen.
Ik mag hopen dat er met het informele overleg dat er is geweest, verbetering op het terrein is, maar er is, zoals u zegt, recent opnieuw een feit aan het licht gekomen.
Met dergelijke slotwoord van de minister-president behoeft er geen slotwoord meer van het parlement. Moge dit zo voortgaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.