Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, sta me toe om een korte situatieschets te geven over de rol van de wijkgezondheidscentra, die in onze ogen nu wordt miskend door de federale overheid.
In het najaar van 2016 kondigde federaal minister van Volksgezondheid De Block een tijdelijk moratorium af op de erkenning van bijkomende nieuwe wijkgezondheidscentra. Voor vele mensen was dat al een zware slag, waardoor vele wijkgezondheidscentra in oprichting werden getroffen. Die wijkgezondheidscentra, daarover zijn we het allemaal eens, zetten zich in om de gezondheidszorg toegankelijk te maken voor de meest kwetsbaren in onze samenleving.
We hebben daarover toen al discussie gevoerd in dit Vlaams Parlement, omdat wij vanop het Vlaamse niveau, dat bevoegd is voor de preventie, de eerstelijnszorg, het allemaal – zo hoop ik – belangrijk vinden dat iedereen tot bij de huisarts moet kunnen geraken. Bij de discussie met vragen om uitleg, mondelinge vragen, ook over de conferentie eerstelijnszorg, bevestigde u opnieuw de rol van wijkgezondheidscentra en de bijdrage die zij kunnen leveren aan de Vlaamse beleidsdoelstellingen inzake gezondheid. Ter herinnering: wij hadden een oproep gedaan om bezwaar in te dienen tegen dit federaal moratorium, maar daaraan heeft deze meerderheid in het verleden geen gevolg gegeven.
Minister, ondertussen zien we echter dat de situatie eigenlijk nog verslechtert. De federale minister gaat nog verder dan het reeds ingevoerde tijdelijke moratorium en weigert nu wijkgezondheidscentra te erkennen die eerst niet waren gevat door het moratorium. Ze weigert nu de oprichting daarvan.
Het wordt nog slechter. Bij deze – in onze ogen onbegrijpelijke – beslissing werd en wordt met argumenten geschermd die het belang van de patiënt niet lijken voorop te stellen, maar wel het belang van een individuele groep binnen een groep zorgverstrekkers. Het individueel belang wordt dus boven het algemeen belang gesteld. Dat is voor ons een zeer jammerlijke vaststelling, gezien de opdracht van de wijkgezondheidscentra in het algemeen en de bijdrage die ze leveren aan de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen.
Minister, was u op de hoogte van de federale beslissing om de opening van de geplande wijkgezondheidscentra, die – ik herhaal – eerst niet door het moratorium waren gevat, te schorsen? Zo ja, hebt u dan vanuit uw bevoegdheid voor preventief gezondheidsbeleid een reactie gegeven om te zeggen dat dit niet kan? Of hebt u een andere reactie gegeven?
Was of bent u betrokken bij de audit van de wijkgezondheidscentra? En hoever staat het daarmee? We horen daar namelijk toch maar rare geluiden over, meestal in de zin van vertraging, dat het niet zal worden afgesloten op het moment dat oorspronkelijk bedoeld was.
Minister, de derde vraag is heel rechtstreeks aan u gericht. Heeft de bevriezing van wijkgezondheidscentra – niet alleen door het moratorium, maar nu ook door het bijkomende –, in het bijzonder die die niet waren gevat door het moratorium, een bijkomende impact op het behalen van de doelstellingen inzake de eerstelijnszorg?
De vierde vraag is wat ons betreft fundamenteel. Deze eenzijdige beslissing van de federale minister heeft een hoge precedentswaarde. Ze volgt daarbij argumenten die het belang van de patiënt niet vooropstellen. Het belang van de patiënten lijkt het niet meer te halen en lijkt een prioriteit van de tweede orde te worden. Het individueel belang lijkt hier als prioriteit te gelden. Minister, bent u bereid om deze markante, voor ons zeer bizarre logica op het eerstvolgende Overlegcomité aan te kaarten bij uw federale collega?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, ik was niet vooraf op de hoogte van de beslissingen van mijn collega over de wijkgezondheidscentra en gaf haar hieromtrent ook geen reactie.
Ik ben ook niet betrokken bij de audit van de wijkgezondheidscentra, maar zal het resultaat hiervan uiteraard bekijken en nagaan welke aspecten daarvan mogelijk relevant zijn voor onze bevoegdheden of voor de hervorming in de eerste lijn wat onze bevoegdheden betreft.
Omtrent de eerstelijnszorg zijn er op zich nog geen Vlaamse doelstellingen geformuleerd. Het is wel de bedoeling om op termijn Vlaamse doelstellingen op te maken. Dat maakt deel uit van het hervormingstraject dat we in de eerste lijn zullen opstarten en waarvoor de basis gelegd is op de conferentie. Er zullen in dat kader doelstellingen op verschillende niveaus worden geformuleerd: op het niveau van de eerstelijnszone, de regionale zorgzone en uiteraard op Vlaams niveau. Die doelstellingen zullen ook gericht zijn op het geheel van de actoren, waarbij ook de toegankelijkheid uiteraard een belangrijk aspect vormt.
Vanzelfsprekend zullen we in overleg gaan met de federale overheid over de hervorming van de eerstelijnsgezondheidszorg. De bevoegdheden op het vlak van de eerste lijn blijven, ook na de zesde staatshervorming, verdeeld over de gemeenschappen en de federale overheid. Het feit dat de federale overheid bevoegd is voor de vergoeding van de prestaties van de gezondheidszorgberoepen beïnvloedt namelijk uiteraard in grote mate de wijze waarop de hervorming van de eerstelijnszorg tot stand kan komen.
De geplande federale uitgaven voor de prestaties in de eerstelijnsgezondheidszorg in Vlaanderen in 2017 bedragen 4,3 miljard euro. De Vlaamse overheid zet voor diezelfde eerstelijnsgezondheidszorg een budget van 2,77 miljard euro in, waarvan het grootste deel, namelijk 2,052 miljard euro, naar residentiële ouderenzorg gaat en 685 miljoen euro naar de gezinszorg.
Een geïntegreerde zorgorganisatie vraagt een financiering die daarop is afgestemd. Een dergelijke financiering moet inzetten op de toegankelijkheid van de zorg, de kwaliteit van de zorg, interdisciplinaire samenwerking, het afstemmen van de zorg op het bevorderen of behouden van de autonomie, de regierol van de persoon met een zorgnood enzovoort. Persoonsvolgende financiering is hierbij in het kader van de ontwikkeling van de Vlaamse sociale bescherming voor ons een belangrijke hefboom.
Een eerste stap die we ondersteund hebben, is het actieplan van alle ministers bevoegd voor de volksgezondheid in ons land, voor een geïntegreerde zorg voor personen met langdurige en complexe zorgvragen. Dit plan heeft als doel om een meer integraal beleid op het vlak van eerstelijnszorg te bevorderen. De belangrijkste actielijn is de uitvoering van een aantal pilootprojecten. In België zullen in juni 2017 maximaal twintig pilootprojecten van start gaan, waarvan tien in Vlaanderen.
De pilootprojecten geïntegreerde zorg werken momenteel bottom-upvoorstellen uit ten aanzien van een aangepast financieringssysteem. Vlaanderen vraagt hun ook te experimenteren met persoonsvolgende financiering. Uit hun ervaringen zijn lessen te trekken over de haalbaarheid en de wenselijkheid van bepaalde financieringsmechanismen.
Hoe de zorgaanbieders, voornamelijk deze die opgenomen zijn in KB nr. 78, gefinancierd worden en hoe hun taakomschrijving eruitziet, is dus van grote invloed op de wijze waarop deze zorgaanbieders de zorg organiseren en verlenen. Dat KB nr. 78 wordt momenteel hervormd. Het krijgt twee luiken: een luik met de profielen van de zorgaanbieders en een kwaliteitsluik. De invulling van beide luiken zal de Vlaamse hervorming van de eerste lijn uiteraard beïnvloeden. Ook hier is afstemming nodig, en over die hervormingen van het KB heeft de Vlaamse overheid zijn standpunt al overgemaakt aan de federale minister.
De heer Bertels heeft het woord.
Dank u wel, minister. U was ook aanwezig bij het afscheid van de heer Christiaan Decoster, waar de samenwerking en het overlegmodel in de Interministeriële Conferentie (IMC) Volksgezondheid werd geroemd. Terecht, want daar wordt veel overlegd. Maar over deze materie vind ik dat u veel actiever moet overleggen. Ik zal het vriendelijk formuleren. U kunt niet zomaar kijken naar wat de federale minister hier uitsteekt. Het woord ‘uitsteekt’ gebruik ik heel bewust.
Ik weet dat u zegt dat de financiering van de prestaties met betrekking tot de wijkgezondheidscentra een federale bevoegdheid is. U hebt het nu ook weer gezegd. Maar deze discussie gaat veel verder dan de financieringskwestie van de zorgverstrekkers. Die discussie wordt inderdaad al maanden gevoerd in de respectieve overlegorganen binnen de actoren van het RIZIV. Maar de discussie omtrent de organisatie van de eerstelijnszorg, waarvoor Vlaanderen wel bevoegd is, gaat verder dan enkel de financiering van de zorgverstrekkers. U mag zich daar niet achter blijven verschuilen en u moet uw collega veel krachtdadiger aanspreken op wat zij aan het uitsteken is. Ik herhaal dat woord nog even bewust. Met betrekking tot de belangrijke zaken die moeten gebeuren, zijn er immers ook preventieve aspecten, zoals u zelf aanhaalt. Er is de samenwerking eerste lijn, waarvan u zelf zegt dat de wijkgezondheidscentra een belangrijke rol spelen op het terrein, nu al. Dat is teamwork, dat is multidisciplinair, allemaal voorbeelden die u aanhaalt voor de integrale eerstelijnszorgverlening, die nu grotendeels wordt toegepast binnen die wijkgezondheidscentra. Mijn vraag is dan ook: waarom slaat u niet harder op tafel binnen die IMC Volksgezondheid met betrekking tot de wijkgezondheidscentra? Waarom bent u daar zo afwachtend?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het is belangrijk dat we een aantal antwoorden krijgen vanuit het onderzoek dat is opgestart door minister De Block, op een aantal pertinente vragen met betrekking tot de werking van de wijkgezondheidscentra. Ik denk maar aan het weren van zwaar zorgbehoevende ouderen, het veel minder ouderen hebben in het patiëntenbestand, het niet doen van huisbezoeken, het probleem van continuïteit, het niet betalen van andere zorgverstrekkers die ’s avonds of tijdens het weekend prestaties leveren, de hogere gemiddelde kost per patiënt van 180 versus 125 euro, het gebrek aan transparantie in subsidiëring. Het is maar de logica dat daar eerst een onderzoek naar gebeurt.
Ik wil hier toch nog het volgende even aanhalen. Mijnheer Bertels, als ik u hoor zeggen dat hierdoor plots mensen in kansarmoede geen toegang meer hebben tot goede en laagdrempelige zorg, wil ik u er toch even op wijzen dat de zelfstandige huisarts nog altijd diegene is die de meeste kansarmen ziet. De 1 euromaatregel is ingevoerd. Zeer veel huisartsen vragen zelfs niets van opleg. Als we het hier over één ding moeten hebben, is het dat de toegankelijkheid van geneeskunde in ons land enorm, enorm hoog is. Begin niet over die toegankelijkheid. Een van de belangrijkste redenen – wat sowieso wetenschappelijk bewezen is – waarom mensen in armoede geen geneeskundige hulp vragen, is dat gezondheid en ziekte voor hen vaak niet prioritair is omdat ze met andere zaken bezig zijn. Begin dus niet over die toegankelijkheid.
Mevrouw Franssen heeft het woord.
Voor onze fractie is het een en-enverhaal. Wij onderstrepen de rol en het belang dat wijkgezondheidscentra hebben, ook in het kader van het dichten van de gezondheidskloof. Ik moet wel zeggen dat we natuurlijk moeilijk een Vlaamse minister verantwoordelijk kunnen stellen voor de maatregelen die een federale minister neemt. Het is uiteraard wel belangrijk dat het thema op de agenda van de interministeriële conferenties blijft worden gezet en op de agenda van de overlegstructuren die er allemaal zijn.
Ik fronste toch wel eventjes de wenkbrauwen toen ik het artikel las over het wijkgezondheidscentrum in Menen. Er werden uitspraken gedaan over ‘aanzuigeffecten’ en ‘het wijkgezondheidscentrum is de beste manier om kansarmoede aan te trekken’. Daar had ik het toch wel moeilijk mee omdat wijkgezondheidscentra een belangrijke hefboom zijn om te gezondheidskloof te dichten. Ik denk dat we op Vlaams niveau ons werk doen, maar dat overleg in dezen toch wel van blijvend nut kan zijn.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Als we de conclusies van de eerstelijnsconferentie, die nog niet zolang geleden gehouden is, onderzoeken, wordt er wel heel duidelijk aan de alarmbel getrokken. De manier waarop eerstelijnszorg wordt aangeboden, de manier waarop zorg en gezondheidszorg worden aangeboden, tonen aan dat we achterlopen als het gaat over de eerstelijnsnetwerken. We moeten inzetten op de multidisciplinaire praktijken waar verschillende disciplines samenzitten. Wijkgezondheidscentra zijn daar een model van – ik zeg niet dat het het heilige model is, maar wel een model – dat zeker zijn plaats heeft.
Mevrouw Saeys, het valt mij op dat u bijna persoonlijk geraakt lijkt. Er is geen moratorium op alleenstaande huisartsenpraktijken; er is wel een moratorium op wijkgezondheidscentra. Dat er vragen worden gesteld over wijkgezondheidscentra en de impact ervan, vind ik zeer pertinent. Het beeld dat u schetst over te dure, slecht werkende wijkgezondheidscentra, is in mijn ogen ver van de realiteit en van de cijfers te velde. Ik zeg niet dat het het enige model is en dat de hele gezondheidszorg zo moet zijn, maar het heeft zeker zijn plaats.
En ja, wijkgezondheidscentra spelen ook een rol in het bereiken van kansarmoede en mensen in armoede. Laat ons er niet blind voor zijn en laat ons hun impact au sérieux nemen.
De manier waarop de federale overheid ermee omgaat en een audit wil afwachten, is achterover zitten, wachten en kansen missen. Dat is jammer. Het gaat dwars in tegen het beleid van deze regeerverklaring en van deze meerderheid. Minister, ik begrijp ook niet dat u zegt dat u niet op de hoogte was. Dat baart me wel heel veel zorgen. Als een bevoegdheid op twee niveaus zit – of je het nu leuk vindt of niet: het is wat het is – en als die ministers dan beslissingen nemen zonder dat de ander op de hoogte is of zonder overleg, dan baart me dat zorgen.
Ik hoor de collega van CD&V zeggen dat het een beslissing van een federale minister is. Er is in Vlaanderen dezelfde meerderheid als op het federale niveau. Ik ga er dan van uit dat er over zulke zaken overleg is en dat er afspraken zijn over de partijgrenzen heen en over Vlaamse en federale grenzen heen. Ik vind de manier waarop dit gebeurt, bijzonder betreurenswaardig. We zijn heel veel kansen aan het missen om een goede eerstelijnsgezondheidszorg uit te bouwen.
De heer Persyn heeft het woord.
Het meeste is al gezegd, maar ik wil nog even aanvullen en misschien de perceptie rechtzetten. Het wordt hier voorgesteld alsof die wijkgezondheidscentra worden lamgelegd. Er is een moratorium op de uitbreiding. De federale minister heeft geoordeeld dat het nuttig was, na jaren van gestadige groei, om de wijkgezondheidscentra tegen het licht te houden. Er was al jaren aan een stuk een belangrijke groei. Mijn fractie heeft in het verleden ook al gezegd dat wij denken dat die wijkgezondheidscentra wel degelijk beantwoorden aan een nood, maar dat het geen kwaad kan om tussentijds een evaluatie te maken. Dat is nu gebeurd, en dat is ook gebeurd voor de wachtposten die ook nog federale materie zijn. Voor onze fractie zou alles natuurlijk beter in één hand zitten, maar die discussie zijn we hier al vaker aangegaan.
Zoals collega Saeys zegt, is er geen probleem van toegankelijkheid of laagdrempeligheid. We hebben een van de meest toegankelijke eerstelijnsgezondheidszorgen van de hele wereld, maar we merken dat we een bepaalde groep inderdaad heel moeilijk bereiken. Collega Van Malderen, we hebben samen nog een werkbezoek gebracht aan het wijkgezondheidscentrum van Sint-Niklaas. Noem het het mattheuseffect of de ‘inverse care law’ dat we diegenen die het meest zorg nodig hebben, niet bereiken ondanks een bijna gratis zorg voor de meest zorgbehoevenden. De vraag is dan niet of we het hele land vol zetten met wijkgezondheidscentra, maar hoe we die groep gaan bereiken. Daar zijn andere instrumenten voor. Ik kijk naar collega Franssen, die veel ervaring heeft met armoedebestrijding. Er is een project opgezet met het RIZIV om te proberen om die mensen te mobiliseren met ervaringsdeskundigen. Ik denk dat dat ook een belangrijke insteek is.
Ik denk niet dat het zin heeft om te zeggen dat we in het hele land of in elke centrumstad of in elke grote stad een wijkgezondheidscentrum gaan zetten om op die manier de moeilijk bereikbare groep, die we nu niet bereiken, over de streep te halen.
Voorzitter, ik dacht dat we die discussie hier ook eens ten gronde moeten voeren in plaats van om de haverklap een boompje op te zetten en een beperkt debat te voeren dat meestal de mensen op hun honger laat zitten.
Ik stel voor dat we het aan de longlist van punten toevoegen en dat proberen in te plannen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, u had het over de samenhang van de partijen. Ik heb de gewoonte aangenomen om, als ik gevat word voor zeer belangrijke debatten in de plenaire vergadering of in de commissie, eens te kijken wat over het thema gezegd en besproken is in het federale parlement, waar – vergeef het mij – vaak de kern van de bevoegdheid ligt, ook als we hier vaak impliciet betrokken bevoegdheden hebben. Ik moet toch wel eerlijk zeggen dat ik ook niet altijd van de partijen die hier de grote vragen stellen, aan de andere kant van de straat de juiste klank terugvindt, of minstens met uitgesteld relais, want er is blijkbaar ook een andere timing in de manier waarop ze de vragen behandelen.
Ik betwist natuurlijk niet – trouwens, ik heb begrepen dat u dat ook niet doet – de waarde van wijkgezondheidscentra, maar het is inderdaad – zoals je zelf zegt – een model. Het is een waardevol model, maar er zijn ook nog andere modellen. Op de eerstelijnsconferentie hebben we ook gesproken over samenwerking, continuïteit van zorg, gedeeld dossier. Dat zijn heel belangrijke kwesties bij de behandeling van chronischezorgvragen. Daarvoor bestaan er verschillende modellen. Ik heb trouwens expressis verbis daarvoor in mijn toespraak verwezen naar het model van de wijkgezondheidscentra.
Het punt is dat het gaat over een financiering van prestaties – in essentie is het dat toch – en dat is een federale bevoegdheid. Nu weet ik wel dat als er federaal een beslissing wordt genomen waarvan mensen vinden dat het geen goede beslissing is, men natuurlijk alle mogelijke kanalen zoekt om dit opnieuw ter discussie te brengen, maar de kern van het politieke debat moet zich situeren in de Kamercommissies die daarvoor bevoegd zijn. Als collega op het andere niveau is mijn houding altijd geweest dat, als het heel duidelijk is waar de bevoegdheid ligt, je daarvoor respect moet opbrengen en dat je op de interministeriële conferentie de kansen moet benutten als er over zulke zaken afstemming wordt gezocht. Ik heb in mijn antwoord dus uitdrukkelijk verwezen naar een akkoord dat wij hebben gemaakt over een vrij grondige beoefening om na te gaan of andere financieringssystemen dan het bestaande klassieke systeem in chronische zorg, betere resultaten opleveren. Dat is een vrij massieve oefening die nu op het terrein in die projecten vorm moet krijgen.
We hebben natuurlijk de opportuniteit met beide handen gegrepen en we hebben trouwens onze eigen Vlaamse bevoegdheden en mogelijkheden in de eerste lijn toegevoegd om te zeggen dat we onze inspanningen daaraan willen koppelen en ook willen leren uit de gezamenlijke ervaring, ongeacht de financieringsbron van de actoren op het terrein als het gaat over de invulling van goede chronische zorg voor de patiënten. Het is dus ook een kwestie van correct te zijn.
Mijnheer Bertels, u zegt dat het niet enkel gaat over de financiering van de wijkgezondheidscentra, maar over veel meer. Hetzelfde geldt voor de financiering van de ziekenhuizen, voor de financiering van de huisapotheek. Ik ben de eerste om toe te geven dat er een aantal impliciete raakvlakken zijn, maar als je niet een stukje de deontologie kunt respecteren dat er toch kernen van bevoegdheden zijn die op het ene of het andere niveau zeer duidelijk zijn, dan wordt het samenwerken, waar u zo erg op aandringt, ook niet gemakkelijk.
Want dan kan men, bij wijze van spreken, geen enkele beslissing nemen, ook al is het voor honderd procent zijn bevoegdheid zonder met vijf of zes collega’s rekening te houden. Ik denk dat het daarmee echt niet vooruitgaat. Mijn benadering is te proberen om zo goed mogelijk te concerteren, af te stemmen. Ik stel tot mijn grote tevredenheid vast dat de actoren van het RIZIV volop hebben geparticipeerd aan de conferentie die wij hebben gehouden. We hebben absoluut niet het gevoel dat wij in onze visies niet zouden worden gehoord.
U moet het mij toch een beetje vergeven dat dit een beetje lijkt op: we proberen het federaal, u hebt daar antwoorden gekregen, u hebt als parlementslid uw controlerecht daar uitgeoefend, nu probeert u nog eens op het andere niveau. U kunt natuurlijk allerlei argumenten aanhalen, maar mij lijkt het decent en correct om te zeggen dat dit in essentie een federale kwestie is, en daar moet ook het debat plaatsvinden. Als er resultaten zijn van de audit, zal ik natuurlijk nagaan of wij er voor onze bevoegdheden lessen uit moeten trekken.
De heer Bertels heeft het woord.
Mevrouw Saeys, ik ga niet meer mee in de discussie over het concurrentiemodel tussen wijkgezondheidscentra, wachtposten en zelfstandige artsen. De sector is daar al lang voorbij. Het zijn geen achterhoedegevechten meer, maar ‘achterachterachterhoedegevechten’. U mag dat proberen, maar de sector is gelukkig wijzer en is er al lang voorbij en zoekt naar samenwerking. Het is voor mij geen punt meer.
Minister, u zegt zelf dat wijkgezondheidscentra een waardevol model zijn, dat we in het gezondheidsbeleid moeten samenwerken, dat er veel overleg nodig is. Dat is juist, maar u zegt zelf dat de waarde van wijkgezondheidscentra er wel is. Ik neem aan dat dit door de meesten – ik zeg niet iedereen – dan wordt erkend, want ze zijn – en dat zijn ook kwaliteitscriteria die u zoekt, minister – multidisciplinair, laagdrempelig, preventiegericht en ze beantwoorden aan de nood van een bepaalde doelgroep. Of men daar nu voor of tegen is, het is een vaststelling op het terrein. Ik neem aan dat we ook die doelgroep willen bedienen met ons Vlaams gezondheidsbeleid.
Minister, ik kan er niet omheen – u mag dan verwijzen naar de federale prestatiefinanciering – dat u als Vlaams minister bevoegd voor de gezondheid, niet kunt toelaten dat om puur ideologische redenen – wat een Vlaamse krant noemde ‘een ideologische stop tegen wijkgezondheidscentra’– een wijkgezondheidscentrum wordt belet om te openen. De collega van CD&V heeft ernaar verwezen welke woorden daar werden gebruikt.
Minister, voor mij gaat het veel verder dan een financieringsoperatie. Het gaat erover dat men niet voor iedereen een toegankelijke en kwalitatieve gezondheidszorg wil, want een aantal sectoren kunnen misschien wel eens een ander soort mensen aantrekken. Ik dacht dat we in de 21e eeuw leefden, maar in sommige gemeenten en bij sommige partijafdelingen – waar de minister dan ook nog naar luistert, tot mijn grote frustratie – is men daar blijkbaar nog niet geraakt.
Minister, u moet hier wel een rol spelen. U moet een signaal geven dat het niet kan dat er politieke symbooldossiers worden gemaakt van wijkgezondheidscentra, dat het algemeen belang en de algemene gezondheidsdoelstellingen toch moeten blijven primeren – en ik hoop dat we het daar allemaal over eens kunnen zijn – op het private belang van enkele zorgverstrekkers die niet tot in de 21e eeuw zijn geraakt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.