Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over de integratie van de Turks-Belgische gemeenschap in Vlaanderen in het licht van de informatiegaring door de Diyanet-moskeeën
Vraag om uitleg over het opstarten van de procedure tot intrekking van de erkenning van de Fatih Camii-moskee in Beringen en over mogelijke spionage door Diyanet-moskeeën
Vraag om uitleg over de maatregelen die worden genomen na de bewijzen tegen Diyanet in verband met spionage en de intrekking van de erkenning van de Fatih-moskee in Beringen
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Voorzitter, ik heb deze vraag ingediend meteen nadat ik kennis heb gekregen van het voornemen van de minister om een zwaarwichtige maatregel te nemen, namelijk de intrekking van de erkenning van een moskee. Er zijn in ons land erkende en niet-erkende moskeeën. De Fatih Camii-moskee in Beringen is er eentje die al lang erkend is, die een behoorlijke staat van dienst heeft en die binnen de Turkse gemeenschap, de Vlamingen van Turkse oorsprong, een belangrijke rol vervult. We weten dat ze deel uitmaakt van het Diyanet-netwerk, een wereldwijd netwerk. Daarin heb je moskeeën die erkend zijn en die niet erkend zijn in ons land. Dat heeft op zich daar niets mee te maken. Het wijst wel op de sterke band met Turkije en met de Turkse overheid, die een speciaal ministerie heeft voor godsdienstzaken.
We weten ook dat niet zo heel lang geleden, zoals op vele plaatsen in Europa, politici van de AKP op bezoek zijn geweest in die moskee in het kader van de lopende campagne rond een referendum. Wat ons in het parlement al een paar keer heeft verontrust of waar we onze ongerustheid en onze weerstand over hebben uitgesproken, is dat na de poging tot staatsgreep vorig jaar, vanuit Turkije initiatieven werden genomen om dit internationaal netwerk in te schakelen rond het verzamelen van informatie over tegenstanders van de regering die heel snel het etiket van terroristen opgeplakt krijgen zonder enig onderscheid over welke groepen het gaat. Er zijn in ons land ook beschuldigingen van spionagepraktijken geweest, en dat is iets wat uiteraard niet kan. De polarisatie die in Turkije onduldbaar is, is uiteraard ook een polarisatie die we in ons eigen land niet willen, niet binnen de Turkse gemeenschap en wat ons betreft ook niet tussen de Turkse gemeenschap en de rest van Vlaanderen. Ik denk dat er heel wat redenen zijn om een en ander verder te onderzoeken. Er is door de minister gevraagd om dat ook te doen.
We hebben in het verleden heel duidelijke standpunten ingenomen over wat er gebeurt in Turkije. Dat is niet het voorwerp van het debat vandaag. Dat debat hebben we in de commissie Buitenlandse Aangelegenheden gevoerd en in de plenaire vergadering. We hebben in het parlement een resolutie goedgekeurd waarin staat dat we onze bedenkingen hebben op heel veel punten bij wat er op dit moment gebeurt onder leiding van president Erdogan, dat we ons daartegen verzetten en dat het voor ons verontrustende zaken zijn.
Hier gaat het over een maatregel van de Vlaamse overheid over een erkende moskee in Vlaanderen. Die moet voldoen aan een aantal criteria. Dat gaat over het gebruik van talen, over de financiën, de inburgering van de imam, respect voor de Grondwet en respect voor de mensenrechten. Er zijn dus heel wat voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Dat is de reden waarom wij de afgelopen maanden herhaaldelijk hebben bepleit dat het in Vlaanderen – na een goed onderzoek, onder andere door de Staatsveiligheid, maar ook door de diensten van de minister en de provinciale en de gemeentelijke overheden – beter is om met erkende moskeeën te werken omdat er dan meer garanties op controle zijn, meer garanties op integratie en meer garanties op het naleven van wat wij de Vlaamse waarden en normen noemen: een aantal zaken die voor ons belangrijk zijn.
Minister, u hebt vorig jaar naar aanleiding van de verontrustende signalen over spionage verklaard dat u contact hebt gehad met onder andere de ambassadeur van Turkije, de Moslimexecutieve enzovoort. Dat punt werd toen aangekondigd. Ik heb toen gezegd dat het goed is dat u dat initiatief nam, maar daarover hebben we tot nu toe nog niet veel terugkoppeling gekregen. Misschien was dat de afspraak met de ambassade van Turkije, maar ik denk dat het vandaag relevant is om daar iets meer over te weten te komen.
Ik heb een aantal heel pertinente vragen omdat het gaat over een uitzonderlijke maatregel. Het is niet zo dat we een moskee eens gaan erkennen en dan weer van eentje de erkenning intrekken. Neen, het intrekken is zeer zwaarwichtig. Daarom wil ik volgende vragen stellen.
Minister, een aantal zaken zijn daarjuist verder uitgeklaard. Ik heb begrepen uit de toelichting – ondertussen zijn de documenten ruim bekendgemaakt – dat het rapport van de Staatsveiligheid niet meteen over de Fatih-moskee in Beringen gaat, maar dat ze maar zijdelings, illustratief, ter sprake is gekomen en dat er geen rapport van de Staatsveiligheid bestaat over die specifieke moskee.
Minister, ik weet dat u meerdere bronnen kunt hebben om beslissingen te nemen. Beschikt u, naast de informatie van de Staatsveiligheid, over bewijzen van spionage of van opruiende taal in de specifieke moskee waarover u een beslissing hebt aangekondigd? Ik heb het niet over het Diyanet-netwerk. We hebben het hier in een rechtsstaat over één specifieke moskee. Welke andere bewijzen van spionage of opruiende taal hebt u? Zijn er feiten vastgesteld die strijdig zijn met de bepalingen van de Vlaamse regelgeving? Ik heb daarnet de zaken genoemd die in het besluit zijn vastgelegd. Hebt u over deze specifieke moskee verontrustende informatie ontvangen van de stad Beringen en van de provincie Limburg, die voor erkende moskeeën een bepaalde taak moeten waarnemen? Hebt u informatie van de lokale politie, toch ook een relevante bron? Hebt u hierover overleg gehad met deze overheden?
De erkenning gaat gepaard met controle, onder meer van de boekhouding en de financiën van een moskee. Hebben u of uw administratie de afgelopen jaren melding gekregen van onregelmatigheden in verband met de financiële stromen die verband houden met de Fatih-moskee in Beringen op basis van de Vlaamse regelgeving? Welke conclusies trekt u uit de contacten die u hebt gehad naar aanleiding van de eerste berichten over de problemen van beïnvloeding en spionage eind december 2016? Zijn er in die periode van vier maanden nog bijkomende contacten geweest over die problematiek met de Belgische afdeling van Diyanet, de Moslimexecutieve en de Turkse ambassade? Heeft dit eventueel kunnen leiden tot bepaalde afspraken? Als dat niet het geval is, waarom is dat niet gelukt? In dit geval zullen goede, duidelijke afspraken meer zoden aan de dijk zetten dan bepaalde maatregelen.
Minister, zijn er nog andere moskeeën waarover u informatie hebt ontvangen, die aanleiding kunnen geven tot het opstarten van de procedure om de erkenning daarvan in te trekken? De Staatsveiligheid is lang niet de enige bron van informatie. Het kan gaan over het niet respecteren van de taal, over financiële malversaties, over de inburgeringsplicht van de imam die niet wordt nagekomen. Dat zijn allemaal zaken waar de Staatsveiligheid zich niet over buigt, maar die wel elementen kunnen zijn in zo’n procedure.
Minister, hebt u voor u deze belangrijke maatregel nam, contact genomen met de federale ministers, omdat deze zaken een impact kunnen hebben op het vlak van veiligheid, van onrust, van samenleven? Is daarover overleg geweest? Hebt u voorafgaand overleg gepleegd met de Veiligheid van de Staat om bijkomende informatie in te winnen en de ernst van de vastgestelde feiten die u zouden zijn gemeld, beter te kunnen inschatten? Daarover hebben we daarjuist al de informatie gekregen dat dat niet meteen aan de orde was.
Hebt u hierover met het Executief van de Moslims van België overleg gehad? Zij moeten de erkenningsprocedure opstarten. Het lijkt me dan ook logisch dat, wanneer de minister een procedure opstart voor de intrekking van een erkenning, ze met degenen die verantwoordelijk zijn voor het opstarten van de procedure, daarover overleg heeft.
Voorzitter, ik heb ook veel vragen over de procedure. We weten hoe ze moet worden opgestart. Dat is herhaaldelijk aan bod geweest in de afgelopen maanden. Het Executief start dat op, de minister vraagt advies aan de federale overheid met een dubbel onderzoek van de Staatsveiligheid en de financiële mogelijkheden. Daarna moeten ook de provinciale en gemeentelijke overheden hun advies geven. Op een bepaald moment moet er een beslissing volgen.
Die procedure voor de intrekking van een erkenning is voor mij veel minder duidelijk. Ik vind daarover ook veel minder documenten terug. Wat is daarin de rol van de federale overheid, wat is de rol van het Executief, wat is de rol van de gemeenten, wat is de rol van de provincie enzovoort? Dat moet hier nog eens goed worden uitgeklaard. Ik weet wel dat artikel 7 over de opheffing van de erkenning van het besluit gaat, maar er zijn toch nog heel wat vragen over hoe dat concreet moet gaan.
Ik zou erop willen wijzen dat het in dit geval uiteraard goed gemotiveerd moet zijn. Het gelijkheidsbeginsel moet natuurlijk ook worden gerespecteerd. Als men bepaalde zaken in rekening brengt voor de ene moskee, en een andere moskee is in dezelfde situatie, dan gaat men daar op een gelijke manier mee moeten omgaan. De proportionaliteitsafweging: intrekking is meteen de zwaarste sanctie. En hoe zit het met het recht op verdediging en de hoorplicht die natuurlijk geldt als een overheid een bepaalde sanctie neemt? Dat is een punt waar we in het kader van de rechtstaat en de goede rechtsgang ook oog voor moeten hebben.
De heer De Gucht heeft het woord.
De heer Kennes heeft natuurlijk al verschillende zaken aangehaald. Als we dat even in een tijdstabel zetten, dan kunnen we zien dat eind vorig jaar het weekblad Knack bekendmaakte dat er door de Turkse regering een brief was verzonden aan de moskeeën verbonden aan Diyanet, met de vraag informatie te vergaren over vermeende individuen en organisaties die gelieerd zouden zijn aan de Gülen-beweging.
Minister, als reactie op een actuele vraag die ik de dag erna stelde, dus op 14 december, antwoordde u dat indien zou blijken dat dit het geval is, u – let goed op de woordkeuze – onverwijld zou overgaan tot de intrekking van de moskeeën die zich hieraan zouden hebben bezondigd. Op 11 januari hebt u hierover informatie ontvangen, en hebt u geen actie ondernomen.
Begin april berichtte de krant De Morgen dat zij wel degelijk het dossier had kunnen inkijken dat vanuit België opgestuurd is naar de Turkse regering. Het dossier werd opgesteld door Adil Sahin, de ondervoorzitter van Diyanet en oud-imam van de Fatih-moskee in Beringen. Dat was gedrukt op briefpapier van de Turkse ambassade in Brussel.
Minister, zoals u eerder had aangekondigd, hebt u vervolgens effectief de procedure ingezet ter intrekking van de erkenning van de Fatih-moskee in Beringen. Dit nadat u informatie had gekregen van de Staatsveiligheid. In de krant was bovendien te lezen dat u aangaf dat u nog wacht op de dossiers van de twaalf andere erkende moskeeën verbonden aan Diyanet in Vlaanderen.
Uit alles wat we ondertussen hebben begrepen, blijkt dat er voor de Fatih-moskee in Beringen geen duidelijke aanleiding is waarom juist die moskee door u wordt geviseerd om de intrekking van de erkenning in overweging te nemen. Veeleer zou je kunnen zeggen dat door de informatie die u hebt verkregen en die ook wij allemaal hebben verkregen, een intrekking van de erkenning van de verschillende moskeeën die verbonden zijn aan het Diyanet-netwerk zou moeten zijn gebeurd. De vraag is waarom u specifiek de Fatih-moskee naar voren brengt, waarom u de erkenning niet op 11 januari, maar vorige week wou intrekken, op een nogal speciale communicatieve manier.
Minister, hebt u, net als in december vorig jaar, contact opgenomen met de Turkse ambassadeur om uitleg te verschaffen, aangezien er een duidelijk vermoeden van een link is tussen Diyanet Belgie en de Turkse ambassade in de persoon van de ondervoorzitter van Diyanet, Adil Sahin? Indien ja, is daar een reactie op gekomen? Hebt u contact opgenomen met de Belgische Moslimexecutieve om informatie te verschaffen? Indien ja, wat was de reactie, wetende dat de Turkse vertegenwoordiger in de Belgische Moslimexecutieve afgevaardigd is vanuit Diyanet? Hebt u intussen opnieuw informatie binnengekregen van de Staatsveiligheid over de 43 hangende dossiers ter erkenning? Hoeveel daarvan zijn gelieerd aan Diyanet? Heeft de Staatsveiligheid in dit verband rekening gehouden met de mogelijke beïnvloeding door de Turkse regering?
Minister, de realiteit is dat het duidelijk is dat het Diyanet-netwerk en andere organisaties sinds de couppoging in Turkije worden gebruikt om vanuit Turkije politieke boodschappen naar onder meer de moskeeën van Diyanet in België te versturen. Er wordt in de Belgische Diyanet-moskeeën propaganda gevoerd. De vraag is dan ook waarom u specifiek naar de Diyanet-moskee in Beringen verwijst en waarom u geen dossier indient om de erkenning van de verschillende Diyanet-moskeeën in Vlaanderen in te trekken.
Volgens mij is het ongelooflijk belangrijk dat de rechtsstaat erover waakt dat de mensen die naar een erkende gebedsplaats gaan om daar hun geloof te belijden, dit in alle rust, sereniteit en privacy kunnen doen. Indien een dergelijke gebedsplaats door een politiek regime wordt misbruikt, vind ik dat we daartegen moeten optreden.
We weten nu dat het Diyanet-netwerk zijn moskeeën hiervoor misbruikt. Ik vraag dan ook om een structurele aanpak. Het mag geen steekvlampolitiek zijn. Een structurele aanpak van de Vlaamse Regering moet ervoor zorgen dat iedereen die zijn geloof in Vlaanderen wil belijden, of het nu in een kerk, een moskee of een synagoge is, dat op een veilige manier kan doen. De Vlaamse Regering moet dit waarborgen. Op dit ogenblik zijn we fout bezig.
De heer Janssens heeft het woord. (Opmerkingen)
Ik dacht dat het beter zou zijn nu eerst de heer Janssens aan het woord te laten. Maar de heer De Gucht kan zijn twee vragen om uitleg natuurlijk ook na elkaar stellen.
De heer De Gucht heeft het woord.
Voorzitter, het afgelopen jaar en dan zeker sinds de verijdelde coup van 15 juli 2016 zijn de spanningen in de Turkse gemeenschap en tussen de Turkse gemeenschap en de Belgische samenleving duidelijk opgelopen. Er zijn incidenten geweest in Beringen en met de Lucernacolleges. De Diyanet-moskeeën hebben op vraag van de Turkse regering informatie vergaard over individuen en organisaties die aan de Gülen-beweging gelieerd zouden zijn.
Minister, tijdens uw antwoord op een actuele vraag waar ik daarnet al aan heb gerefereerd, hebt u het volgende geantwoord: “Ofwel wil men deel uitmaken van onze samenleving, ofwel niet, maar de toekomst is samen of de toekomst is niet.” Met die woorden hebt u de Turkse gemeenschap duidelijk gemaakt dat externe conflicten niet mogen worden geïmporteerd in onze samenleving. Integratie in onze samenleving moet prioritair zijn.
Begin april hebt u in een krant verklaard dat u geen voorstander was van een onderzoek naar de invloed van Turkse islamitische stromingen en organisaties op de integratie van de Turks-Belgische gemeenschap in Vlaanderen. Dit zou te veel tijd in beslag nemen. Nu moeten we reageren met de informatie waarover we al beschikken. U hebt gereageerd, namelijk op een moskee. Mijn vraag is dan ook of u nog steeds van mening bent dat een onderzoek naar de invloed van Turkse islamitische stromingen en organisaties op de integratie van de Turks-Belgische gemeenschap in Vlaanderen niet opportuun is. Gaat u ermee akkoord dat dit onderzoek beter gisteren was gevoerd in plaats van morgen?
De heer Janssens heeft het woord.
Voorzitter, ik wil eerst even aansluiten bij het laatste aspect van de vraag om uitleg van de heer De Gucht. Het gaat dan om het onderzoek naar de negatieve invloed van Turkse organisaties op de integratie van Turken in Vlaanderen.
Minister, ik wil u kort even terug meenemen in de tijd, namelijk naar januari 2015. Toen heb ik in het Vlaams Parlement dezelfde vraag gesteld. Ik heb u gevraagd om, naar Nederlands voorbeeld, ook in Vlaanderen de invloed te monitoren van de Turkse organisaties, moskeeën, de Diyanet-structuur en dergelijke op de Turken in Vlaanderen.
Vorige week heb ik in de krant gelezen dat u een dergelijke studie niet wilt laten uitvoeren. Dat zou te veel tijd kosten. Ik wil er u op attent maken dat uw studie al lang klaar was geweest indien u in januari 2015, ondertussen meer dan twee jaar geleden, was begonnen. Op die manier had u nu de gepaste kordate maatregelen kunnen nemen. Ondertussen hebben we veel tijd verloren. Het is enkel de slechte kant blijven opgaan.
U moet maar eens luisteren naar de dreigementen en de rancuneuze verklaringen van president Erdogan. Volgens hem is zowat heel Europa fascistisch en nazistisch. Als u weet dat Diyanet de spreekbuis van diezelfde president Erdogan in Vlaanderen is, weet u ook hoe erg het gesteld is.
Ik citeer wat u tijdens diezelfde vergadering in januari 2015 hebt gesteld: “Er zijn geen indicaties dat die Turkse organisaties de integratie hier in Vlaanderen belemmeren.” Het gaat dan onder meer om de Diyanet-structuur. Dat is wat u twee jaar geleden in het Vlaams Parlement hebt verklaard.
Ondertussen hebben we rapporten van de Veiligheid van de Staat gekregen. Die rapporten zijn publiek gemaakt. Ik ben in elk geval blij dat die rapporten nu wel kunnen worden besproken. Ik vraag ze al meer dan twee maanden op, en dat niet enkel ter inzage onder de clausule van de vertrouwelijkheid, maar ook voor een publieke bespreking in het Vlaams Parlement. Ik heb telkens njet gekregen van uw kabinet en van de voorzitter van het Vlaams Parlement. De Veiligheid van de Staat heeft zich ook formeel verzet tegen een bespreking van die rapporten. Nadat u hierover had gecommuniceerd, moesten blijkbaar een aantal aspecten van uw argumentatie worden onderschreven. Nu kunnen die rapporten hier plots wel worden besproken. In elk geval bevestigen die rapporten wat ik al sinds het begin van deze legislatuur in het Vlaams Parlement zeg, namelijk dat Diyanet een instrument is van het Erdogan-regime in ons land en een verlengstuk is van de Turkse fundamentalistische AKP.
We hebben intussen gelezen dat de Staatsveiligheid inderdaad bevestigt dat Diyanet bijdraagt aan de polarisering van de Turkse gemeenschap in België en aan de verspreiding van AKP-propaganda. Ook is bewezen, zo lezen we in diezelfde rapporten, dat Diyanet betrokken is bij het verzamelen van informatie over de Gülen-beweging en andere tegenstanders van het Turkse regime. De grens tussen wat men het verzamelen van informatie noemt en wat je spionage zou kunnen noemen, lijkt in dezen wel flinterdun te zijn.
Minister, met dit rapport van 11 januari in de hand, rechtstreeks aan u gericht, waarin zwart op wit wordt aangetoond dat de Diyanet-moskeeën de erkenningsvoorwaarden in Vlaanderen niet naleven, beschikt u over alle elementen om onmiddellijk de erkenning van alle Diyanet-moskeeën in te trekken. En dat u dat niet doet, dat u nu slechts één moskee viseert, toont aan dat het voor u meer om een politieke stunt gaat dan om politieke daadkracht.
Want wat is uw argumentatie? U zegt – en ik citeer uit uw eigen persbericht van 7 april –: “De Staatsveiligheid geeft zwart op wit aan dat Diyanet bijdraagt tot polarisatie binnen de Turkse gemeenschap door het profileren van Gülen-aanhangers als ‘staatsvijanden’. Dit mogen we in Vlaanderen niet tolereren.” Iets verder, in datzelfde persbericht, lezen we: “Polarisatie tussen bevolkingsgroepen gaat regelrecht in tegen de erkenningscriteria die we in Vlaanderen hanteren. Het is dan ook de plicht van de bevoegde minister om een duidelijk signaal te geven en in zo’n geval een procedure op te starten tot intrekking van de erkenning.” Wel, minister, die argumentatie, uw eigen argumentatie, is gebaseerd op dit eerste Diyanet-rapport van 11 januari van dit jaar, dat op 17 januari blijkbaar op uw kabinet is afgeleverd.
Minister, het is voor mij dan ook helemaal onduidelijk waarom u ten eerste meer dan twee maanden hebt gewacht om in actie te schieten en waarom u vervolgens dan slechts één van de dertien erkende Diyanet-moskeeën in Vlaanderen hebt geviseerd. Want de argumenten die in dat rapport, waarover u al meer dan twee maanden beschikt, staan, gelden voor álle Diyanet-moskeeën in Vlaanderen en België, zowel de erkende als de niet-erkende. Door polarisatie en het tegenwerken van de integratie wordt inderdaad een van de fundamentele erkenningsvoorwaarden op grove wijze geschonden.
En het is voor mij echt een raadsel waarom u dan niet de politieke moed hebt om de procedure tot opheffing van de erkenning van alle dertien erkende Diyanet-moskeeën op te starten. Want een intrekking van de erkenning zou eindelijk ook een einde maken aan de subsidiëring van die moskeeën, van dat Erdogan-regime hier in Vlaanderen. Ik breng u in herinnering dat zowat 60 procent van alle moskeesubsidies jaarlijks naar de dertien Diyanet-moskeeën gaat, waarvan er zelfs elf in eigendom zijn van de Turkse staat. En door net die erkenning niet in te trekken, ondanks het feit dat u nu over alle elementen en instrumenten beschikt om dat wél te doen, faciliteert u een geldtransfer van Vlaanderen naar het Turkije van Erdogan.
Minister, waarom trekt u enkel de erkenning in van één moskee en niet van die andere, ook door het Turkse Erdogan-regime gedirigeerde Diyanet-moskeeën? Want wat u nu doet, is in mijn ogen willekeur op basis van perceptiepolitiek. U doet alsof u optreedt tegen een moskee die de voorwaarden niet naleeft, maar tegelijkertijd laat u twaalf andere moskeeën, die diezelfde voorwaarden, diezelfde erkenningscriteria op even grove wijze schenden, met rust. Het is mij helemaal niet duidelijk waar u dat onderscheid maakt.
Tolereert u nog langer dat moskeeën waarvan bewezen is dat ze behoren tot een netwerk dat onder leiding staat van en zelfs spioneert voor een buitenlands regime met een toch wel bedenkelijke reputatie, nog altijd worden betoelaagd met provinciaal belastinggeld? Want, de erkenning niet intrekken, ondanks het feit dat u alle instrumenten en elementen daartoe hebt, betekent dat u de overheidssubsidiëring gewoon in stand houdt.
Minister, we hebben in de pers gelezen dat u zegt ‘Ik heb voor de twaalf andere moskeeën ook een rapportje opgevraagd bij de Staatsveiligheid, via minister Geens’. Wij hebben uw brieven daarover zojuist ter inzage gekregen. Minister, wat zult u doen wanneer u geen verdere info krijgt over die twaalf moskeeën? Laat u dan alles zoals het nu is? Of zult u andere maatregelen nemen? Zult u op een andere manier proberen aan informatie te komen?
Welke stappen hebt u nu al precies gezet in de procedure van de intrekking van de erkenning van die Beringse Fatih-moskee? De vraag daarbij is: worden de stappen die u zet, ook gedekt door uw coalitiepartners in de Vlaamse Regering? Hebt u in uw manier van optreden, in uw manier van handelen, in uw manier van communiceren nog altijd de steun van uw twee coalitiepartners? Want ik heb, minister, vooral de indruk dat u nu de aankondiging van de intrekking van de erkenning van die Beringse moskee hebt gedaan en dat u misschien wel de procedure bent opgestart, maar of u uiteindelijk, aan het einde van de rit, ook nog de steun zult hebben van uw coalitiepartners om effectief tot de intrekking van die erkenning over te gaan, niet alleen van die ene moskee, maar ook van de twaalf andere, dat is nog maar zeer de vraag. En gezien de communicatie daarover van de coalitiepartners de voorbije dagen, lijkt het mij ten zeerste twijfelachtig dat u in uw opzet zult slagen.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Voorzitter, beste collega’s, op 2 juli 2013 heeft er in deze commissie een debat plaatsgevonden over een gelijkaardige aangelegenheid. Het debat vond plaats met de toenmalige minister van Binnenlands Bestuur, Geert Bourgeois. Geert Bourgeois had in de zomer van 2013 namelijk informatie ontvangen van de Staatsveiligheid over twee specifieke moskeeën, één in West-Vlaanderen en één in Antwerpen. En Geert Bourgeois besloot om de procedure op te starten ter intrekking van de erkenning van die moskeeën. Dat gegeven is in die tijd naar boven gekomen, is gelekt in een krant, en de minister werd daar destijds over ondervraagd, onder andere door collega Kennes, die hier nog altijd zit.
Wat heeft Geert Bourgeois geantwoord over de wijze waarop een dergelijk dossier moet worden aangepakt door een minister bevoegd voor de bestuurszaken? Hij heeft gezegd: “Ik heb de publiciteit niet opgezocht.” Hij heeft gezegd dat hij rapporten die voor zijn ogen waren bedoeld, met niemand heeft gedeeld. Hij heeft toen gezegd dat hij de lokale autoriteiten, de gouverneurs, de burgemeesters, vertrouwelijk op de hoogte had gebracht. Hij zei informatie te hebben opgevraagd bij de lokale geloofsgemeenschappen, via de Moslimexecutieve. Hij zei te hebben overlegd, te hebben beslist en pas nadien te hebben gecommuniceerd. En Geert Bourgeois specifieerde in 2013: “Dat lijkt me een normale manier van handelen (...).”
Minister, het contrast tussen wat uw voorganger, Geert Bourgeois, hier drie jaar geleden heeft gezegd over de manier waarop dergelijke dossiers moeten worden bekeken, en wat u hebt gedaan, kan nauwelijks groter zijn. Wat hebt u gedaan? U hebt verwezen naar informatie die alleen voor uw ogen was bedoeld. U hebt daar elementen uitgehaald en conclusies uit getrokken die volgens de auteurs van die informatie niet in die rapporten zitten. U bent ermee naar de media gelopen. U hebt ernaar verwezen om een beslissing aan te kondigen waarvan de lokale autoriteiten op geen enkel moment zijn verwittigd, waarvan ook de lokale geloofsgemeenschap en de Moslimexecutieve op geen enkel moment op de hoogte zijn geweest. En wat is het resultaat van die demarche, waarbij er eerst naar de media werd gegaan, waarbij er werd verwezen naar informatie waarnaar niet mag worden verwezen, waarbij de minister van Binnenlandse Bestuur, de voogdijminister van de lokale besturen, heeft nagelaten om burgemeesters en lokale autoriteiten in te lichten? Het resultaat is dat de ongerustheid en de polarisatie die u zegt te bestrijden, enorm zijn toegenomen. Je moet maar burgemeester zijn van Beringen, je moet maar korpschef zijn van de politie in Beringen en worden geconfronteerd met krantenkoppen waarvan je niets weet.
Minister, het resultaat is ook dat we geen stap dichter staan bij een oplossing voor een problematiek die u sinds januari kent. Dat is inderdaad dat de arm van Erdogan zeer lang is en tot in Vlaanderen reikt. Dat weet u sinds januari. Wat hebt u gedaan? Het is me een raadsel wat u tussen januari en de nieuwsluwe periode in de paasvakantie hebt gedaan. Ik weet één ding: dat de ongerustheid enorm is en dat er geen daden zijn gesteld.
Minister, ik heb enkele eenvoudige vragen voor u. Waarom hebt u op die wijze gehandeld? Waarom hebt u precies het omgekeerde gedaan van wat uw voorganger, Geert Bourgeois, in 2013 deed? Wat denkt u concreet te hebben bereikt als het gaat over datgene wat wij in deze commissie allemaal willen, namelijk dat buitenlandse inmenging stopt en dat polarisatie wordt tegengegaan, die heel schadelijk is voor onze samenleving?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega’s, we hebben net een besloten vergadering gehad, waaruit we veel hebben geleerd. Ik heb ook aan de reacties van collega’s gemerkt dat ook zij veel hebben bijgeleerd. Waarover er hier een consensus lijkt te zijn, is dat niemand de situatie in Turkije met plezier aankijkt. Iedereen beseft dat daar een achteruitgang is inzake mensenrechten en democratie. Groen deelt ook de analyse dat het een slecht idee is om conflicten te gaan importeren in ons land, dat we moeten verbinden in plaats van polariseren en dat ook moskeeën daar een rol in moeten spelen. Minister, daar zijn we het over eens. Erdogan moet hier voor ons niet de baas komen spelen. Maar de vraag is hoe we daarmee omgaan, wat we daaraan gaan doen. Dat is de essentie. Hoe helpt uw beleid, of uw non-beleid, ons al dan niet in die strijd tegen die poging van Erdogan om hier invloed te hebben? Dat is de vraag.
Minister, er zijn drie luiken die ik met u wil bekijken. Het eerste luik gaat over de keuze voor Beringen, de keuze voor de Fatih-moskee. Waarom focust u alleen op de Fatih-moskee en niet op de twaalf andere moskeeën in Vlaanderen, vooral omdat uit de analyse van de Staatsveiligheid blijkt dat dit een algemeen probleem is, en niet enkel een probleem gelieerd aan deze moskee? Dus, waarom die selectiviteit? Hebt u andere elementen dan deze die wij nu voor ons hebben, die maken dat die keuze te verantwoorden is? Ik wil nog een extra vraag stellen. Hebt u aan de Staatsveiligheid gevraagd om ook andere netwerken van moskeeën te onderzoeken, en hebt u aanwijzingen om te denken dat buitenlandse invloed via moskeeën niet enkel via deze moskeeën gaat, maar misschien nog een ruimer probleem is?
Het tweede luik gaat over de impact van het intrekken van een erkenning. U trekt de erkenning in. Dat is een symbolische reactie. U wilt daar een statement mee maken. U zegt: dit kan niet, hier is een grens overschreden. We delen uw analyse dat er een grens is overschreden. De vraag is wat het effect zal zijn van het intrekken van een erkenning. We weten immers, en dat weet u ook, dat de moskee niet zal sluiten: de moskee zal blijven bestaan, en de moskee zal nog meer onder invloed van Turkije, van Ankara komen, omdat ze nog meer afhankelijk zal worden van de middelen en de ondersteuning die van daar komen.
Minister, hebt u daar een plan voor? Hebt u erover nagedacht hoe u die vergrote invloed gaat counteren? Hebt u met de nog wel erkende moskeeën een plan van aanpak om die invloed te doen afnemen? Hebt u met de andere Diyanet-moskeeën contact om te bekijken of er een probleem is en hoe we het kunnen aanpakken? Gaat u dit ten gronde aan en gebruikt u de hefbomen die u hebt? Een erkenning is zo’n hefboom. Dat geeft u invloed. Dat staat ook in het rapport van de Staatsveiligheid. Hoe gebruikt u die invloed om de situatie ten gronde te verbeteren?
Minister, u hebt een aantal elementen aangehaald. U haalt de negatieve zaken uit het rapport aan. Dat is uw volste recht. Maar de positieve, of de minder negatieve elementen, over de religieuze functie, de gematigde islam, de positieve impact op radicalisering, het belang van goed partnerschap, enzovoort: gaat u daarmee aan de slag?
Minister, wat hebt u sinds de mislukte staatsgreep van 15 juli 2016 gedaan? Want sinds dan zijn de spanningen in de Turkse gemeenschap toegenomen. We hebben de rellen in Beringen gehad. We hebben problemen voor organisaties en handelaars gehad in de voormalige mijnstreek in Limburg, voor het Lucernacollege in Houthalen-Helchteren, enzovoort. We zijn nu zeven maanden verder. We weten dat er een probleem is. Wat hebt u sindsdien effectief ondernomen om die spanningen te beheersen en aan te pakken? Hebt u contacten gehad met de provincie Limburg? Hebt u contacten gehad met de burgemeesters? Met de imams? Met de Moslimexecutieve? Met de politie? Wat hebt u gedaan om die spanningen ten gronde aan te pakken?
Mijn volgende reeks vragen gaat over de manier waarop u hebt gehandeld. Zoals u weet, gaat het niet enkel over wat u doet, maar vaak over de manier waarop u het doet. Het eerste is al aan bod gekomen. Hebt u stilgestaan bij het overleg met de politie en de burgemeester? U treedt naar buiten zonder dat het gemeentebestuur van Beringen en zonder dat de leidinggevende van de moskee op de hoogte zijn. Dat gaat ter plaatse nieuwe spanningen veroorzaken. Dat weet u. Dan moet het gemeentebestuur dan maar aanpakken. Voor een minister van Binnenlands Bestuur – en dat bent u – getuigt het toch van weinig inleving en respect voor de verantwoordelijkheid van de lokale burgemeesters om hier zo mee om te gaan.
De timing is om een andere reden heel bizar. Hier werd al gezegd dat de timing bizar is. U hebt er lang mee gewacht. Ik deel die analyse dat het vreemd is dat u twee maanden hebt gewacht om in actie te komen. Maar, de timing is ook gek omdat er tot zondag een referendum liep. De Turkse stemgerechtigden in België konden zich tot zondag uitspreken over een grondwetswijziging. Het feit dat deze rel is ontstaan, zal volgens mij geen positieve invloed hebben gehad. Ik vrees dat het referendum, dat volgende zondag plaatsvindt, mogelijk wel extra aandacht heeft gekregen door de druk die hier is uitgeoefend. Zou u al die stappen, dit wetende, opnieuw zetten? Zou u opnieuw, zonder de burgemeester te verwittigen, zonder contact op te nemen met de politie, op dezelfde manier deze communicatie doen? We zijn een week verder en u kunt nu terugkijken. Of zou u het op een andere manier aanpakken?
Mijn volgende vraag gaat ook over de relatie met de Staatsveiligheid. In het intussen gelekte rapport staat, onderaan de laatste pagina: “Indien deze informatie openbaar gemaakt zou worden, zelfs aan de betrokkenen, dan vragen wij u om de oorsprong van deze informatie” – zijnde de Staatsveiligheid – “niet bekend te maken.” Dat staat daar letterlijk. Waarom gaat u dan naar Terzake met de expliciete vermelding dat u op basis van een rapport van de Staatsveiligheid een beslissing neemt, als de Staatsveiligheid u expliciet vraagt dat niet te doen? Over die beslissing wordt dan gezegd dat het vreemd is dat het Beringen is en dat dat een selectieve beslissing lijkt te zijn. Waarom doet u dat? Op een moment dat we nog steeds in terreurdreigingsniveau 3 verkeren en waarin de Staatsveiligheid bondgenoten verdient? Op een moment waarop onze mensen angstig zijn en we er alles aan moeten doen om die angst weg te nemen en de veiligheid te verhogen, gaat u expliciet in tegen een vraag van de Staatsveiligheid om discreet met hun informatie om te gaan. Ik wil zelfs verder gaan. Na de beruchte uitzending van Terzake bent u zelfs op Twitter beginnen te zeggen: ‘U weet toch dat de parlementsleden kunnen opvragen. Het is niet één rapport, het zijn twee rapporten.’ Zo zou het parlement zeker niet een rapport te weinig opvragen. Waarom doet u dat? En vooral: zou u het opnieuw doen?
Minister, mijn laatste vraag gaat over uw relatie binnen de meerderheid. Is dit afgesproken binnen de regering? Ik heb collega’s van de meerderheidspartijen horen zeggen dat dit ‘ernstig’ tot ‘zeer ernstig’ is. Verwacht u dat er binnen de regering nog maatregelen komen, zoals het verschuiven van uw dossiers? Denkt u dat u nog de steun geniet van uw collega’s? Hebt u gesproken in naam van de Vlaamse Regering of hebt u gesproken in naam van N-VA-minister Liesbeth Homans? Er is hier al verwezen naar uitspraken van minister-president Bourgeois, toen hij nog minister van Binnenlands Bestuur was. Maar zelfs als minister-president heeft hij recent nog uitspraken gedaan. Op 28 september 2017 zei hij in de plenaire vergadering dat hij als minister van Binnenlands Bestuur heel vaak over delicate materies, zoals in verband met moskeeën, contact had met de Staatsveiligheid. En er werd in alle discretie contact opgenomen. Minister, geniet u alle steun, ook van minister-president Bourgeois, voor uw daden en voor de acties die u hebt ondernomen?
De heer Diependaele heeft het woord.
Voorzitter, ik moet eerlijk bekennen dat ook ik heel wat heb bijgeleerd tijdens de voorbije uren, voornamelijk met betrekking tot de mentale stretch waartoe mensen soms in staat zijn. We hebben net een vergadering gehad achter gesloten deuren. Het is evident dat de informatie die daar is gegeven, daar blijft en nu niet wordt gebruikt. Maar dat is niet zo gemakkelijk.
Dit debat gaat al heel lang mee. Eigenlijk gaat het maar over één zeer belangrijke vraag: wat aanvaarden we in onze samenleving, hoever laten we andere mogendheden zich inmengen in onze samenleving? Laat het duidelijk zijn – en iedereen heeft dat hier bevestigd – dat we niet aanvaarden dat een buitenlandse mogendheid zich mengt in onze samenleving. We aanvaarden het niet dat een buitenlandse mogendheid hier verdeeldheid komt zaaien. We aanvaarden niet dat er polarisatie gebeurt in onze samenleving. We aanvaarden niet dat er mensen tegen elkaar worden opgezet. Al deze zaken aanvaarden we niet in onze samenleving en we willen daar ook tegen optreden. Dat is de rode draad die iedereen hier heeft bevestigd.
Daarnaast heb ik zeer veel andere dingen gehoord, zoals dat de minister daar te snel is gegaan. Anderen zeggen dan weer dat ze sneller moest zijn en nog veel ruimer en harder moest optreden, dat moest dan ook nog een keer met andere informatie en andere criteria. Mijnheer Kennes, iedereen is het erover eens dat terrorisme en spionage absoluut verwerpelijk zijn. Natuurlijk is dat een eerste reden, een criterium om erkenningen van moskeeën in te trekken, maar dat is zeker niet het enige. Er zijn er nog veel meer, met name daar waar we antwoorden op de vraag wat we aanvaarden in onze maatschappij. Er zijn nog veel meer zaken, waar u terecht naar vraagt. Laat ons die ook in ogenschouw nemen en laat ons kijken waar en wanneer we voldoende informatie hebben, niet met de natte vinger maar op basis van correcte, concrete informatie, om de procedure op te zetten. Dat moeten we absoluut doen.
Ik hoor anderen zeggen dat we voorzichtig moeten zijn, en dat is ook zo. We moeten er natuurlijk voor zorgen dat we naar de geloofsgemeenschappen een uitgestoken hand behouden. Zeggen dat we omwille van de goede relaties met een geloofsgemeenschap die controles niet kunnen doen, maakt het hele systeem eigenlijk waardeloos. Dan heb je ze niet meer nodig. Als er aanwijzingen zijn en als je kan oordelen dat er een probleem is met betrekking tot de zaken die we niet aanvaarden, dan moet je optreden. Het lijkt me dat de minister dat in dezen heeft gedaan. We zullen daar straks nog meer over horen.
Ik blijf erbij dat we die inmenging in onze maatschappij niet aanvaarden. We hebben zelfs gezien dat dit een paar weken geleden heeft geleid tot steekpartijen voor de Turkse ambassade in Brussel. We hebben al opstootjes en relletjes gehad in Beringen. Dat zijn zaken waar we de ogen niet voor mogen sluiten. We moeten daar concreet tegen optreden. Als we weten hoe de verdeeldheid hier wordt gezaaid, langs welke weg die binnensluipt in onze maatschappij, dan moeten we daar optreden en onze daadkracht tonen, op een behoedzame manier en op basis van overleg en juiste informatie. Die stappen moeten we zeker nemen. We kunnen dit niet over onze kant laten gaan.
Minister Homans heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, zoals ik daarnet al aangaf tijdens de besloten vergadering, zal ik nu ingaan op de chronologie omdat ik dat geen tweemaal wou doen. De chronologie die we daarstraks hebben gekregen, start iets later dan degene die ik u heb meegegeven. U hebt allemaal een bundeltje gekregen met alle correspondentie en dergelijke meer. Dat geeft geen antwoord op al uw vragen, maar toch wel grotendeels.
Op 13 december 2016 heb ik een brief geschreven aan mijn zogenaamde – want zo heet dat in het jargon – federale voogdijminister Geens, de minister van Justitie, met de vraag over het Turkse Presidium voor Godsdienstzaken dat zijn personeel in Vlaanderen de opdracht zou hebben gegeven om informatie in te winnen over individuen en organisaties met vermoedelijke banden met de Gülen-beweging. Ook de 65 moskeeën in België die aan Diyanet zijn verbonden, zouden een dergelijke opdracht hebben ontvangen.
De dag nadien was het plenaire vergadering en heb ik een aantal actuele vragen gekregen. De heren De Gucht en Kennes hebben daar ook naar verwezen. Er waren toen betogen van onder andere de heer Kennes, die zei: “Ook de autonomie van de moskee valt daaronder, maar als het over politiek gaat en als men daarvan gebruik zou maken om mee te werken aan praktijken die een schending van de mensenrechten tot gevolg hebben, dan kan dat uiteraard niet en dan moet er opgetreden worden.” Voorts wordt er ook gezegd, mijnheer Kennes, in hetzelfde verslag van 14 december 2016: “Problemen importeren, kan niet. We willen hier een harmonieuze samenleving.” Mevrouw Kherbache zei in dezelfde vergadering: “Minister, anderhalf jaar geleden hebben we aan de regering gevraagd om komaf te maken met de invloeden vanuit Saoedi-Arabië en Turkije. Herhaaldelijk hebben we daar vragen over gesteld. Telkens krijgen we hetzelfde antwoord: ik heb een brief geschreven aan de Staatsveiligheid en het is een federale bevoegdheid. U geeft nu opnieuw hetzelfde antwoord, minister. In plaats van u te verschuilen achter andermans bevoegdheden, kunt u aangeven wanneer u eindelijk tot actie overgaat? Iedereen is het erover eens dat wat er nu gebeurt, onaanvaardbaar is.” Ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn, maar er wordt natuurlijk publiek opgeroepen tot actie. U weet dat als u vraagt om iets te doen, ik dat ook doe en dat – om het woord van de heer De Gucht te herhalen – ‘onverwijld’.
Wat is er op 15 december gebeurd? Ik heb dan een brief gestuurd aan de Turkse ambassadeur in België. Dat was ook een vraag van de heer De Gucht tijdens zijn actuele vraag van 14 december. Op maandag 19 december, nauwelijks twee werkdagen later, heb ik de man ontvangen op mijn kabinet en heb ik hem geconfronteerd met de vragen die ik had gekregen tijdens de bewuste plenaire vergadering van 14 december. Ik heb natuurlijk ook verwezen naar de recente persberichten en dergelijke. Is er beïnvloeding vanuit Turkije in de Diyanet-moskeeën? Kan hij dat bevestigen? Los van het feit dat het een zeer aangenaam onderhoud was en dat hij eigenlijk een zeer aangenaam man was, heeft hij alles in alle toonaarden ontkend. Hij heeft gewoon alles ontkend. Dezelfde dag als de brief naar de Turkse ambassadeur, die ik dan op 19 december heb gezien, is er ook een brief vertrokken naar de Moslimexecutieve, met concrete vragen over Diyanet in het algemeen en over eventuele invloeden en uitwassen in Diyanet-moskeeën en dergelijke meer. Die zijn ook bij ons op het kabinet geweest en hebben ook alles ontkend.
Op 16 december 2016 heb ik een nieuwe brief aan collega Geens verstuurd, met verwijzing naar de brief van 13 december en naar de uitspraken van collega Geens in de Kamer, want ondertussen, op 15 december 2016, was er een plenaire vergadering geweest in de Kamer waarin collega Geens verwees naar recente rapporten van de Staatsveiligheid. Ik heb dan ook per brief van 16 december die rapporten opgevraagd waar op 15 december naar verwezen werd. Op 11 januari heb ik een van die rapporten ontvangen. Minister Geens sprak in de Kamer over twee rapporten. Dat kan een lapsus geweest zijn, ik weet het niet. In ieder geval heb ik op 11 januari het bewuste algemene rapport over Diyanet ontvangen. Ik heb er op dat moment dus één gekregen, geen verschillende.
Op 7 februari 2017 heb ik een brief geschreven aan collega Geens, voor de zoveelste keer, met de melding dat ik een algemeen rapport van de Staatsveiligheid had gekregen over Diyanet en de invloed ervan op de Turkse diaspora in België en in de erkende geloofsgemeenschappen: “In functie van zowel de erkenning van nieuwe geloofsgemeenschappen als het blijvend beantwoorden aan de erkenningscriteria van erkende geloofsgemeenschappen, is het (…) van belang te weten in welke mate de algemene opmerkingen over Diyanet ook gelden voor de individuele islamitische geloofsgemeenschappen van Diyanet-strekking. (…) Ook in deze kwestie is het voor het Gewest van belang over geïndividualiseerde rapporten per moskee te beschikken, dit zowel voor reeds erkende geloofsgemeenschappen als voor de geloofsgemeenschappen waarvoor er een erkenningsaanvraag loopt.” Ik heb daar geen antwoord op gekregen. Er zijn collega’s die beweren dat ik ondertussen niets heb gedaan. Ik denk dat de chronologie – ik ga nog een beetje verder in de saaiheid – wel degelijk aantoont dat ik niet bij de pakken ben blijven zitten en dat ik wel degelijk mijn verantwoordelijkheid heb opgenomen.
Wat is er dan gebeurd? Op 3 april, vorige week maandag dus, is er een brief verstuurd aan minister Geens, die ik ook via e-mail heb verstuurd die dag, namelijk om 18.37 uur. Dat is misschien ook interessant voor de aanwezige mensen van de media. Het was een brief over de recente persberichten over Diyanet. Wat staat er onder andere in die brief? U hebt die misschien al wel gekregen, u mag er in ieder geval over beschikken. “In het licht van het algemene rapport van de Staatsveiligheid over Diyanet is het (…) van belang om kennis te hebben van mogelijke ontoelaatbare activiteiten verricht door vandaag erkende individuele geloofsgemeenschappen. Zijn de algemene opmerkingen t.a.v. Diyanet opgenomen in het rapport van de Staatsveiligheid en in de krantenberichten, concreet toe te wijzen aan (enkele, meerdere, alle, …) individuele Diyanet-geloofsgemeenschappen die vandaag erkend zijn? Hierover heb ik nog geen informatie mogen ontvangen.”
Ik lees dit voor omdat zeker die laatste passage heel belangrijk is. Ik heb op 3 april om 18.37 uur per mail en nadien via het reguliere postcircuit een brief gestuurd aan collega Geens, met een zeer specifieke vraag over de toestand binnen de reeds erkende geloofsgemeenschappen van Diyanet in Vlaanderen. Dat is heel belangrijk. Wij krijgen diezelfde avond van 3 april om 19.05 uur, dus nog geen half uur later, van de kabinetschef van collega Geens een antwoord op onze vraag met het bewuste tweede rapport, dat als titel draagt ‘Mogelijke spionageactiviteiten van Diyanet in België’, waarin de Fatih-moskee in Beringen als enige naam wordt genoemd.
Ik heb meerdere correspondenties gevoerd, dat blijkt heel uitvoerig, u hebt ook alle bewijsstukken. Collega’s, nu moet u mij eens zeggen, als ik maandag 3 april een zeer concrete vraag stel aan collega Geens over eventuele problemen in de erkende Diyanet-moskeeën en ik krijg een halfuur nadien een antwoord op die vraag met een rapport waarin alleen de Fatih-moskee wordt genoemd, alleen de Fatih-moskee, en bovendien, los van het feit dat die moskee daar als enige in wordt vernoemd, ook allerlei zaken – ik zal me houden aan de afspraken die we hebben gemaakt met de Staatsveiligheid en ik zal niet citeren uit die rapporten... (Opmerkingen)
In de rapporten staan zaken die direct indruisen tegen onze erkenningscriteria, iets wat tot de soevereine bevoegdheid van Vlaanderen behoort. Ook belangrijk is dat hier in de openbare vergadering wordt gezegd, in tegenstelling tot wat federaal parlementslid Bonte vandaag in de media beweert, dat het niet het kabinet van Jan Jambon was dat mij die informatie heeft bezorgd, maar wel de kabinetschef van collega Geens. U vindt die mail ook in de bundel. Sommigen vinden dit misschien niet relevant, ik vind het wel relevant wanneer er artikels in de media opduiken waarin, zonder dat nog maar wordt getracht om de waarheid te achterhalen, dingen zomaar worden geponeerd, wat dan voor waar wordt aangenomen en waar dan ook heel veel spel rond gemaakt wordt. Bij dezen, mensen van de media, het is wel degelijk van de kabinetschef van collega Geens dat ik dit heb gekregen.
Op 5 april heb ik aan collega Geens een brief gestuurd – ik ben daar niet toe verplicht, maar in alle collegialiteit heb ik dat wel gedaan – met de mededeling dat ik op basis van het aan mij bezorgde rapport van 3 april de procedure tot intrekking van de erkenning van de Fatih-moskee zal opstarten. Ik heb ook de bijkomende vraag gesteld naar de individuele dossiers over de overige Diyanet-moskeeën. Ik heb daar nog geen antwoord op gekregen, collega’s. Daarjuist zijn een paar mensen heel open geweest in hun vraagstelling over wat daarnet is gezegd in de besloten vergadering. Ik heb althans begrepen dat er ook geen antwoord meer zal komen op de vraag naar de overige twaalf Diyanet-moskeeën.
Dan is de procedure voor de intrekking van de erkenning op basis van artikel 7, paragraaf 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2005, dat is aangepast in 2014, opgestart. Er zijn brieven verstuurd, zoals de procedure het voorschrijft, aan het bestuur van de Fatih-moskee in Beringen zelf, aan de voorzitter van de provincieraad van Limburg, aan de voorzitter van de gemeenteraad van Beringen met kennisgeving aan het schepencollege en de gemeenteraad van Beringen en aan de Moslimexecutieve.
Mijnheer Kennes, u hebt daar een vraag over gesteld. Dat is dus wel degelijk allemaal gebeurd. Het is ook zoals de procedure zowel in het besluit van de Vlaamse Regering van 2005 en aangepast in 2014 als de omzendbrief van 17 april 2006 omschrijft en stipuleert hoe dat moet gebeuren. Dat is dus wel degelijk zo.
Collega’s, ik heb heel veel vragen en opmerkingen gehoord en ik heb heel veel gelezen in de media en u wellicht ook in de afgelopen tijd over spionage en bedreiging van de veiligheid enzovoort. Ja, uiteraard is dat belangrijk. Ik begrijp ook dat er momenteel in het kader van de samenleving waar we vandaag de dag jammer genoeg in moeten leven met alle te verwerpen aanslagen die gebeuren, sommige prioriteiten worden gesteld zoals bijvoorbeeld het garanderen en kunnen waarborgen van de veiligheid, de spionage in het oog houden enzovoort. Dat is allemaal verwerpelijk en behoort absoluut tot de prioriteiten.
Maar natuurlijk, het bewaken en garanderen van de veiligheid, het kunnen toezien op eventuele spionage enzovoort, zijn federale bevoegdheden en staan volledig los van de erkenningscriteria die van toepassing zijn op de Vlaamse moskeeën die erkend zijn in Vlaanderen of die desgevallend willen worden erkend. Dat is heel belangrijk.
Wat zijn dan die erkenningscriteria? Mijnheer Kennes, u hebt onder andere correct verwezen naar allerlei zaken zoals het gebruik van de taal, de inburgeringsplicht van de imam enzovoort. Wat ook heel belangrijk is, is de maatschappelijke relevantie van de geloofsgemeenschap. Dat staat omschreven in de omzendbrief van 17 april 2006: de maatschappelijke relevantie van de geloofsgemeenschap moet blijken met inbegrip van haar betrokkenheid bij het geheel van de lokale geloofsgemeenschap binnen de gebiedsomschrijving. Dat staat in titel III om exact te zijn. Ik heb de documenten bij me. Als u er een kopie van wil, dan is dat geen enkel probleem. Het gaat hier dus om de omzendbrief, punt 3.2, verplichte inhoud van het aanvraagdossier, ten 8e: maatschappelijke relevantie van de geloofsgemeenschap.
In dezelfde omzendbrief, punt 4.1, staat meer informatie over de toelichtende nota over de maatschappelijke relevantie. Daar staat onder andere minimaal de wijze aangegeven waarop de plaatselijke geloofsgemeenschap op zich inschakelt in de lokale gemeenschap van de gemeente. Ik meen toch over meer dan voldoende argumenten te kunnen beschikken om de procedure te hebben opgestart. Voor alle duidelijkheid, die zal ook blijven lopen. In het kader van welke argumenten? Het polariseren, het opzetten van bevolkingsgroepen tegen elkaar, het profileren van Gülen-aanhangers als staatsvijanden, het importeren van buitenlandse conflicten en ook het actief verspreiden van AKP-propaganda in de bewuste moskee in Beringen. De beslissing is een soevereine bevoegdheid van Vlaanderen. Dat hebt u gezegd in uw tussenkomst, mijnheer Kennes, en dat betwist u ook niet. Dat is zeer goed.
Collega’s, soms is het moeilijk om jullie redenering te volgen. Enerzijds wordt er gezegd dat het toch niet kan dat ik ongefundeerd overga tot de intrekking van een welbepaalde moskee, terwijl ik zeg dat ik op 3 april een heel concrete vraag heb gesteld aan mijn federale collega waarop ik een heel concreet antwoord heb ontvangen van tweeënhalve pagina’s waarin twee welbepaalde passages gaan over één welbepaalde moskee, terwijl ik een vraag had gesteld over alle moskeeën. Dan kunt u mij niet kwalijk nemen dat ik op basis daarvan … (Rumoer)
Mag ik alstublieft mijn redenering afmaken? Ik onderbreek jullie ook niet. Dank daarvoor.
Als ik nog andere zaken zie die rechtlijnig ingaan tegen onze erkenningscriteria, dan kan ik niet anders dan ingrijpen.
Enerzijds was het: u bent te snel geweest, en anderzijds: waarom hebt u het twee, drie maanden laten liggen? Ik heb duidelijk proberen te schetsen aan de hand van de chronologie dat ik het wel degelijk niet heb laten liggen, dat ik mijn verantwoordelijkheid heb opgenomen. Maar ik ben afhankelijk van informatie die door de federale collega’s, in casu minister Geens, wordt gegeven, die dan ook te rade moet gaan bij de Staatsveiligheid. Dat gebeurt wel met meerdere Vlaamse ministers, dat is niet alleen met mij. Ik snap wel dat dat niet allemaal onmiddellijk kan worden beantwoord. Zo werkt het nu eenmaal in onze complexe staatsstructuur. Enerzijds ga ik dus te snel, dan heb ik het weer twee maanden laten liggen, en dan wordt nu ook nog de vraag geopperd waarom niet alle dertien tegelijkertijd.
Ik leefde nog in de ijdele hoop – maar die hoop ben ik sinds een uur kwijt – dat ik inderdaad nog dossiers zou krijgen over die twaalf resterende moskeeën. Quod non. Ik zal dat niet krijgen. Nu worden we dus met een heel andere situatie geconfronteerd wat de overige twaalf betreft. Fatih blijft gewoon lopen.
Collega’s zeggen dat ik op basis van de informatie van 11 januari eigenlijk toch al had kunnen overgaan tot de intrekking van alle dertien erkende Dyianet-moskeeën, maar dat wou ik net niet doen. Waarom niet, mevrouw Van den Brandt? Omdat ik net niet de Turkse gemeenschap als geheel wou stigmatiseren. Ik wou de Dyianet-moskeeën in hun totaliteit niet viseren. Uit het rapport van 11 januari kan ik niet afleiden of dit betrekking heeft op alle erkende Dyianet-moskeeën in Vlaanderen. (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
Als ik nog even mag. Straks mag u allemaal terug het woord nemen.
Mevrouw Van den Brandt, van twee zaken één. Het is mogelijk dat u van mening bent dat ik op basis van de informatie van 10 januari 2017 onmiddellijk de dertien erkenningen had moeten intrekken. Er wordt geen enkele moskee bij naam genoemd. Ik wil echter niet overgaan tot een stigmatisering van de Turkse gemeenschap in het algemeen of van de Diyanet-moskeeën in het bijzonder. Ik heb een doordachte beslissing genomen en allerhande informatie opgevraagd. Ik heb in verband met één Diyanet-moskee meer informatie gekregen. Gezien de nieuwe situatie waarmee we nu worden geconfronteerd, zullen we nog bespreken wat we met de overige twaalf moskeeën zullen doen.
Mijnheer De Gucht, u hebt me een vraag gesteld over het onderzoek naar de Turkse beïnvloeding, inmenging, spionage en dergelijke. Ik wijs dat niet per definitie af. Het onderwerp van het wetenschappelijk onderzoek moet dan wel goed worden afgebakend. Als het louter om spionage en dergelijke gaat, betreft het een federale bevoegdheid. Dan is het aan de federale overheid om te handelen.
Er is eveneens een impact op de integratie. We kunnen dat eventueel samen bekijken. Ik heb uw opiniestukken, tweets en dergelijke gelezen. Ik zal het aan u overlaten zelf uw conclusies te trekken. Wat de intrekking betreft van de erkenningen van de Diyanet-moskeeën indien daar zaken gebeuren die niet door de beugel kunnen, hebt u aan mij een bondgenoot. Ik heb dat vorige week al laten blijken.
Mijnheer Vandenbroucke, het is natuurlijk de taak van de oppositie dit te doen. U doet dat op een voortreffelijke manier. Dat is als een compliment bedoeld. Uw communicatie is echter zeer vreemd geweest. Donderdagavond was ik de grootste leugenaar van de Wetstraat. (Opmerkingen van Joris Vandenbroucke)
Donderdagavond was ik de grootste leugenaar van de Wetstraat. (Opmerkingen van Joris Vandenbroucke)
Ik ben dus een leugenaar. (Gelach)
Vrijdag hebt u een bericht op Belga laten plaatsen op basis van uw verklaring en met uw naam eronder. Daarin stond de vraag waarom ik dit dossier maanden heb laten liggen. Vervolgens is een halfuur later een corrigerend bericht verstuurd omdat het eerste bericht de indruk zou kunnen wekken dat uw partij voor de intrekking van de erkenning is. Zo is er gecommuniceerd.
Wat u hebt verklaard over de wijze waarop de procedure in 2013 is afgehandeld, is compleet niet de waarheid. Ik zal u vertellen hoe dit is verlopen. Het voordeel is natuurlijk dat de persoon die rechts van me zit op dat ogenblik de woordvoerder was van toenmalig minister Bourgeois, nu minister-president van de Vlaamse Regering. Hij weet nog haarfijn hoe het toen is gegaan. Het is natuurlijk een voordeel dat die persoon hier nu zit. Hij heeft me gewezen op behoorlijk wat inconsequenties in uw verhaal.
Volgens u is het helemaal anders verlopen onder toenmalig minister van Binnenlands Bestuur Bourgeois, die verantwoordelijk was voor de erkenning of de intrekking van de erkenning van moskeeën. Het gaat me er, voor alle duidelijkheid, niet om wie nu gelijk heeft, minister-president Bourgeois of ikzelf. Ik vind het belangrijk uw opmerkingen en vragen te kaderen. Het ging concreet om twee dossiers of procedures die toen zijn gestart en er is geen voorafgaand contact met de burgemeesters geweest. Op 14 juni 2013 is in Het Laatste Nieuws een artikel verschenen waarin ook werd verwezen naar een rapport van de Staatsveiligheid. (Opmerkingen van Joris Vandenbroucke)
Dat kwam van toenmalig minister Bourgeois. Ik heb het persbericht bij me, u kunt het nalezen. Op 14 juni 2013 heeft hij in Het Laatste Nieuws wel degelijk naar het rapport van de Staatsveiligheid verwezen, iets wat u me nu verwijt. Op 14 juni 2013 is hierover gecommuniceerd. De behandeling in de commissie heeft op 2 juli 2013 plaatsgevonden. Als ik goed kan tellen, is dat veertien dagen later.
U verwijt me nu dat ik eerst naar de media en pas nadien naar de commissie ben gestapt en dat ik de burgemeesters niet voorafgaandelijk heb ingelicht. In het verleden is dit echter op dezelfde manier verlopen.
Mijnheer Vandenbroucke, ik richt me eigenlijk tot iedereen. Er wordt nu gezegd dat iedereen uit de lucht viel. Ik wil me dan toch even tot sp.a richten. Naar aanleiding van de artikels die in het voorgaand weekend in Le Soir waren verschenen, heeft Ludwig Vandenhove, gedeputeerde van de provincie Limburg en als ik me niet vergis lid van sp.a, op maandag 3 april verklaard dat hij het subsidiedossier van de Fatih-moskee on hold had gezet. Maurice Webers, burgemeester van Beringen en tevens van sp.a-signatuur, heeft op donderdag 6 april 2017 om 11.03 uur een bericht naar Belga gestuurd waarin te lezen staat dat hij van niets wist, dat hij mijn kabinet had trachten te bereiken en dat hij geen antwoord had gekregen. Op 6 april 2017 heb ik om 9.36 uur een oproep van burgemeester Webers gekregen. Ik had toen uiteraard andere mensen aan de lijn. Om 9.46 uur heb ik hem persoonlijk teruggebeld en een voicemail ingesproken. Ondertussen had mijn kabinetschef hem ook al uitvoerig te woord gestaan. De stelling dat hij van mijn kabinet totaal geen informatie heeft gekregen, klopt niet.
Ik stel me nog een bijkomende vraag. Jammer genoeg wordt Beringen regelmatig met rellen geconfronteerd. Hoe kunnen ze daar dan zo uit de lucht vallen? Hoe kunnen ze daar doen alsof er toch niets aan de hand is? Men wist ook wel degelijk dat er op 8 maart dat bezoek was geweest van die voormalige AKP-minister met iemand van de ambassade in de Turkse ambassade in Brussel. Dat wist men wel degelijk.
Mevrouw Van den Brandt, u vraagt zich af wat mijn coalitiepartners hiervan vinden en wat de minister-president hiervan vindt. U moet dat maar aan hen vragen. Ik weet alleen dat ik gesproken heb als minister van Binnenlands Bestuur. Ik heb niet alleen gesproken, maar ik heb ook mijn verantwoordelijkheid opgenomen en ben onmiddellijk tot actie overgegaan.
Collega’s, ik herhaal: ik heb die procedure in gang gezet zoals het moet. Ik heb alle regelgeving daarover gerespecteerd. Die procedure zal nu zestig dagen lopen. Dan zal de desgevallende intrekking van de erkenning gebeuren. Ik ben dus absoluut niet van plan om die procedure nu ineens stop te zetten. Integendeel, ik ben er nog meer overtuigd dat dat een goede beslissing is geweest.
Mevrouw Van den Brandt, ik heb geen aanwijzingen gekregen van de Staatsveiligheid dat er zich ook zulke problemen zouden voordoen binnen andere geloofsgemeenschappen. Daarom werd ook door de Staatsveiligheid de focus gelegd op Diyanet.
Hoe zijn die rapporten bij het parlement terechtgekomen? Er was inderdaad die Terzake-uitzending van donderdag 6 april. Dan is er een communicatie of een mail geweest van de Staatsveiligheid. Er zijn persmededelingen –twee als ik me niet vergis – door de Staatsveiligheid zelf uitgestuurd, met nog meer informatie.
Voor alle duidelijkheid: ik heb niet geciteerd uit die rapporten, niet in Terzake en ook niet in de persmededeling die ik op vrijdag 7 april heb uitgestuurd. Ik heb daar niet uit geciteerd. Ik heb wel kennis genomen van de communicatie van de Staatsveiligheid, maar aangezien we het daarover al hebben gehad, moet ik daar niet meer over uitweiden.
De parlementsvoorzitter was door verschillende parlementsleden – ik denk van bijna alle fracties, over de partijgrenzen heen – gevat met de vraag om die rapporten te bezorgen. Mevrouw Van den Brandt, u zei dat ik mijn bron niet mocht vermelden. In 2013 was dat geen probleem en nu blijkbaar een zeer groot probleem. Aangezien men mij vanuit het parlement vroeg die twee rapporten te bezorgen, hebben wij die overgemaakt. Ze zijn door de commissiesecretaris rondgestuurd naar de parlementsleden met de duidelijke boodschap ‘vertrouwelijk en niet voor verdere verspreiding’. Dat stond er heel duidelijk in. Het was zelfs onderstreept, zegt de commissiesecretaris.
Collega’s, u kunt veel – en zult ook veel, dat is uw volste recht – over mij denken, maar ik ben echt niet zo dom om die rapporten zelf aan de media te lekken. Ik weet niet wie die rapporten heeft gelekt, maar ik kan met de hand op het hart en op het hoofd van mijn kinderen zeggen dat ik het niet geweest ben. Ofwel zegt u: ‘In het kader van het kunnen voeren van een gefundeerd en onderbouwd debat in het parlement moeten we over die informatie beschikken en moeten we die rapporten hebben.’ Ofwel vraagt u ze niet op. Het is natuurlijk van twee dingen één.
Ik sluit af, collega’s, met een vraag of insinuatie van mevrouw Van den Brandt. Heeft het Turkse referendum meegespeeld bij mijn beslissing? (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
Maar natuurlijk niet. Ik heb geprobeerd u uit te leggen waarmee de timing van mijn beslissing te maken heeft. 3 april 18.37 uur, 3 april 19.05 uur. Het rapport dat binnenkwam, bevatte meer dan voldoende informatie om, op basis van mijn erkenningscriteria, over te gaan tot die actie, de intrekking van de erkenning. U insinueert nu dat de timing van het referendum er eventueel iets mee zou te maken hebben of de timing van mijn communicatie. Dat kan ik in alle eerlijkheid ontkennen.
Collega’s, nu sluit ik echt af. U hebt de chronologie. Sinds 13 december 2016 probeer ik informatie te verzamelen. U ziet dat ik niet bij de pakken ben blijven zitten. Ik heb zeker niet getalmd. Ik heb voortdurend nieuwe brieven geschreven. Ik kan er ook niets aan doen dat ik daar geen antwoord op krijg.
Het is nu niet gezegd, maar ik heb in de media gelezen dat men zegt: ‘De paasvakantie is een lekker luwe mediaperiode.’ Maar ik kan er ook niets aan doen dat maandag 3 april de eerste maandag van de paasvakantie was. Ik was op vakantie met mijn jongens en was liever daar gebleven. Als u echt denkt dat dat een bewuste strategie was van ons, van mij en mijn kabinet, dan vergist u zich wel degelijk. Toen ik op dat moment voor de eerste keer over zulke informatie beschikte – want de informatie van 3 april verschilt wel degelijk van de informatie van 11 januari – moest ik daar echt wel dringend actie door ondernemen. Bovendien had ik die informatie gekregen naar aanleiding van mijn concrete vraag. Ik vraag me af of iemand anders hier in dezen zijn verantwoordelijkheid niet zou hebben genomen of zou hebben gedurfd die niet te nemen. Dat zou eigenlijk gewoon schuldig verzuim geweest zijn.
De heer Kennes heeft het woord.
Het is een lange vragenronde geweest, met een lang antwoord. Toch ben ik niet voldaan.
Ik begrijp dat u niet heb stilgezeten, minister. Dat heb ik ook nooit geïnsinueerd. U hebt aangetoond dat er de afgelopen maanden initiatieven zijn geweest, dat er brieven werden verstuurd en dat er overleg heeft plaatsgevonden. Ik heb in het parlement gezegd: het is belangrijk dat u dat gesprek hebt met de ambassadeur en de Moslimexecutieve. Akkoord.
Maar de interpretatie die gegeven wordt aan de informatie die begin april op tafel is gekomen en waaruit is besloten dat er een probleem is met de criteria en dat dat alleen in die specifieke moskee een probleem is, dat is een interpretatie die u nu probeert duidelijk te maken. U doet dat door te zeggen: ‘Ik had die informatie gevraagd en men heeft mij dat rapport dan doorgestuurd. Daaruit heb ik dan geconcludeerd dat het feit dat die moskee daar genoemd wordt, het antwoord was op mijn vraag welke problemen er zijn.’ Ik vind dat een enorme interpretatie. Men stelde een vraag, blijkbaar kreeg men dan informatie die niet het antwoord was op de vraag, maar men ging er toch mee om alsof het wél het antwoord was op de vraag. Ik vind het bijzonder onzorgvuldig om in dit belangrijke dossier deze interpretatie te geven aan een document, om daar nu dan mee verder te gaan.
Als we het hebben over de maatschappelijke relevantie, dan gaat het vooral over de lokale maatschappelijke relevantie. De ‘lokale gemeenschap’ is een term die in de uitleg van die omzendbrief ook heel de tijd terugkomt, als een mantra, en dan kan het in mijn ogen niet dat men daar een oordeel over velt zonder dat men daarover de nodige informatie heeft gekregen van de lokale gemeenschap, van de burgemeester, van het schepencollege, van de politie.
Wat we vandaag niet moeten beoordelen, is hoe Diyanet functioneert. De individuele moskee wordt immers niet erkend omdat ze al dan niet tot het Diyanet-netwerk behoort. Ze wordt niet beoordeeld op basis van het al dan niet behoren tot het netwerk van Milli Görüs. Er wordt niet geoordeeld of ze al dan niet sympathie heeft voor Hizmet, voor de Gülen-beweging. Dat is eigenlijk niet de vraag. De vraag is of een lokale gemeenschap voldoet aan die criteria. In welk ruimer internationaal kader die dan ook kan worden gesitueerd, wordt alleen maar relevant als er bepaalde fouten, bepaalde zaken gebeuren, die lokaal worden geïllustreerd. Dat men echter tot iets algemeens behoort, dat is een soort ‘guilt by association’, en ik denk dat we in een rechtsstaat niet in die val mogen trappen.
Mijn eerste vraag was of u andere bewijzen hebt gekregen, van de politie, van mensen die u daar rechtstreeks over hebben geïnformeerd. Als u zegt die niet te kunnen noemen, dan respecteer ik dat ook, maar zijn er andere aanwijzingen dan die van het rapport van de Staatsveiligheid, waaraan een interpretatie wordt gegeven, die bepaalde zaken hebben aangetoond? Die vraag is voor mij toch zeer relevant. Nu we de context van het hele verhaal van de Staatsveiligheid geschetst hebben gekregen, is die voor mij eigenlijk nog belangrijker, en die is voor mij níét beantwoord. Ik blijf op mijn honger: welke feiten zijn er gebeurd? Er is verwezen naar rellen in Beringen. Er is verwezen naar rellen bij de ambassade. Dan zeg ik: de politie moet daar optreden, het parket moet daar optreden. Dat is echter niet hetzelfde. Wie zegt dat dat gestuurd is vanuit die moskee? We hebben hier dus verschillende zaken. Ik denk dat we in een rechtsstaat mensen ter verantwoording moeten roepen voor wat ze individueel op hun kerfstok hebben. Als dat zo is, dan móét dat ook gebeuren, maar een soort algemene associatie maken met rellen die daar zijn gebeurd, lijkt me een rechtsstaat onwaardig.
Men heeft gezegd dat men te weinig informatie krijgt van de Staatsveiligheid. Ik heb begrepen dat de Staatsveiligheid, los van moskeeën of andere zaken, individuele dossiers zal onderzoeken als er pertinente en ook substantiële indicaties van een hoofddreiging zijn. Dat is iets anders dan vragen of men over allerlei culturele instellingen en moskeeën rapporten kan bezorgen. Als die indicaties er zijn, zo heb ik begrepen, dan zal de Staatsveiligheid ook die gevraagde dossiers leveren, maar dan moeten die indicaties én pertinent én substantieel zijn. Dat is belangrijk.
Ik had heel wat vragen gesteld over voorafgaandelijk overleg. Minister, ik begrijp dat u die brieven hebt gestuurd naar de diverse instanties. Dat is ook correct. Dat is ook goed. Dank voor deze toelichting. Ik begrijp echter ook dat er daarover vooraf niet veel overleg is geweest. Jammer genoeg heeft het overleg met de ambassade te weinig opgeleverd, is dat een dovemansgesprek geweest. Dan denk ik dat we ook verder die weg moeten opgaan. Het parlement heeft ondertussen een resolutie goedgekeurd. Dat lijken me allemaal relevante zaken. We kunnen de diplomatieke druk mogelijk verhogen, maar dan moeten we ook overleggen. Dat is misschien iets dat ook veeleer Europees moet gebeuren. Waarschijnlijk kan men niet alles doen ter zake vanuit één Vlaams kabinet. Daar heb ik ook begrip voor, maar we moeten ook de juiste instrumenten inschakelen: diplomatie als het nodig is, parket, politie enzovoort als dat nodig is. Hier gaat het echter over een administratieve beslissing voor één specifiek dossier. Ik heb ook gepleit voor grote zorgvuldigheid ter zake. Als burgemeester word ik ook geconfronteerd met bouwvergunningen, met milieuvergunningen. Er zijn bepaalde zaken waarin je je niet kunt vinden, die je liever niet ziet gebeuren, maar de regelgeving is wel altijd het kader waarbinnen je moet beslissen om iets toe te kennen of in te trekken, en persoonlijke verontwaardiging of ongerustheid is op dat punt, als het gaat over de rechtsstaat, onvoldoende. Ik blijf erbij. We hebben harde feiten gevraagd. Het rapport van de Staatsveiligheid, zoals we dat nu gekaderd hebben gekregen, beantwoordt daar niet aan in dit individuele dossier. Ik ben daar nog altijd vragende partij voor.
Dus, dank voor de initiatieven die wél zijn genomen, dank voor de toelichting over de lopende procedure, maar ik heb toch een heel belangrijke bedenking in verband met de conclusie die hieraan wordt gekoppeld. Ik blijf bij mijn eerste punt, over die meer concrete bewijzen in dit geval, als het gaat over deze mensen die de verantwoordelijkheid dragen voor de Fatih-moskee, voor die ‘kerkfabriek’. Daar moet het over gaan. Kan met naam en toenaam worden gezegd dat die mensen die dag die feiten hebben gepleegd? Dat er een rapport is verstuurd door iemand die ooit met die moskee was verbonden, vinden we allemaal bedenkelijk, maar dat is niet de informatie waar het over gaat. Ik vraag dus concreet andere informatie. Minister, als het nodig is, moet we opnieuw achter gesloten deuren vergaderen, als u zegt dat u informatie hebt, los van de Staatsveiligheid, die u al dan niet met ons kunt delen. Op dat punt blijf ik wel op mijn honger. Ik vind dat we de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten hanteren in dit soort dossiers, die een grote symbolische betekenis hebben en ver buiten Beringen ook een weerslag hebben. Dus, hard optreden wanneer dat nodig is, met duidelijke standpunten van het parlement, van het parket enzovoort, met duidelijke taal, maar we moeten wel de eigen procedures van onze eigen rechtsstaat ook heel grondig respecteren.
Ten slotte, we zijn niet beter af met minder erkende moskeeën in Vlaanderen. We hebben dat al vaker gezegd. Het is een manier om in contact te blijven, om de dialoog te blijven voeren. Het is een controlemechanisme. Ik heb al vaak gepleit voor meer erkende moskeeën, onder ál die voorwaarden, omdat dat meer controle geeft, omdat we meer in de hand hebben. Als dit nu ertoe leidt dat een bepaalde moskee niet meer erkend is, maar dat er voor de rest weinig gebeurt, dan is dit in mijn ogen een slag in het water.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, we hebben daarnet een besloten vergadering gehad. U hebt daarnet in uw uiteenzetting de vertrouwelijkheid van die vergadering driemaal geschonden. (Opmerkingen van Güler Turan)
Ik telde drie keren. Het kunnen er ook twee geweest zijn. Maar in ieder geval vind ik dat ontoelaatbaar, verkeerd en bijzonder jammer.
Maar ter zake. Minister, u hebt in mij een bondgenoot als het gaat over een structurele aanpak van de manier waarop wij in Vlaanderen omgaan met onze geloofsgemeenschappen. Maar als ik uw uiteenzetting beluister, vraag ik mij af waarom u op 11 januari 2017 geen contact hebt opgenomen met de verschillende lokale autoriteiten van de plaatsen waar de Dyanet-moskeeën gelegen zijn, om hun bevindingen te weten te komen. Als minister van Binnenlands Bestuur kunt u dat perfect.
U had eigenlijk genoeg informatie door die verschillende rapporten die tot bij u gekomen zijn. Dan vraag ik mij ernstig af waarom u dan op ramkoers moest gaan met de Staatsveiligheid. Tot nu toe heb ik nog altijd geen antwoord gekregen op de vraag of enkel de Fatih-moskee ter sprake komt als het gaat over de politieke boodschap vanuit Turkije. Of is het een algemeen rapport? Is het specifiek de Fatih-moskee waar aan politiek en polarisatie wordt gedaan?
Minister, wat wij willen, is zeer eenvoudig. Wij willen een structurele aanpak van de manier waarop wij omgaan met de verschillende geloofsgemeenschappen, dus ook de moslimgemeenschap, in ons land en dus ook in Vlaanderen. Die manier moet gestoeld zijn op het feit dat de mensen die in Vlaanderen hun geloof belijden, beschermd zijn. Op het moment dat zij hun geloof willen belijden in hun gebedsplaats, moeten zij als gelovige beschermd worden en moeten zij dat op een vrije manier kunnen doen, zonder beïnvloed te worden door regimes en door politieke boodschappen. Wij moeten dat waarborgen. Ik ben voor meer erkende moskeeën. Maar ik vind dat die moskeeën op een juiste manier die erkenning moeten krijgen. De moskeeën die de voorwaarden schenden, moeten inderdaad uitgesloten worden. Maar we moeten zorgen voor een open communicatie met de geloofsgemeenschappen in ons land.
Inderdaad, het is noodzakelijk dat er een onderzoek gebeurt naar de invloed die Turkse organisaties, al dan niet verbonden met de overheid, hebben op de integratie van mensen van Turkse afkomst in ons land en in Vlaanderen. Ik heb nooit, op geen enkele manier, gezegd dat wij een onderzoek moeten doen naar de spionagepraktijken die er zijn. Dat is niet de taak van de Vlaamse Regering, maar wel van de Staatsveiligheid. Ik zou het liefst hebben dat u daarover samenzit met uw collega’s van de andere gewestregeringen. Het zou een bijzonder goede zaak zijn indien we dat in kaart zouden kunnen brengen. Dat zou ervoor zorgen dat we die gelovige mensen, die in die gebedsplaatsen hun geloof gaan belijden, kunnen beschermen en bijstaan in plaats van hen over te laten aan boodschappen die in onze rechtsstaat niet thuishoren.
Daarnaast zou ik een structurele aanpak willen, die ervoor zorgt dat wij tot een systeem komen met Vlaamse imams. In overleg met uw collega-minister Crevits moeten wij komen tot een Vlaamse imamopleiding. We moeten daarvoor een structureel beleid uitstippelen, dat ervoor zorgt dat wij evolueren naar een maatschappij waar je afkomst en je geloof niet tellen, een maatschappij waarin wij ons vrij kunnen bewegen en met elkaar in discussie kunnen treden en elkaar sterker maken. Onderwijs is daartoe een manier. Open communicatie met de geloofsgemeenschappen is daartoe een manier. Imamopleidingen verzorgen in ons eigen land en binnen onze eigen structuren is daartoe noodzakelijk. De realiteit is dat tot vandaag de Dyanet-vertegenwoordigers daartegen zijn, vanuit de overweging dat men enkel en alleen in Turkije een volwaardige imamopleiding kan aanbieden. We moeten daarvan af. We moeten ervoor zorgen dat mensen die hier gelovig zijn een imam als spreekbuis hebben die de waarden en normen van deze maatschappij respecteert en die de gelovigen in hun vrijheid om hun geloof te belijden, volledig beschermt. Dat hebben we op dit moment niet. De regering moet dit structureel aanpakken. Wij zullen u daar in alle mogelijke zaken waarbij u onze hulp nodig hebt, in bijstaan, en daar waarin u tekortschiet, zullen wij u daar zeker en vast met de nodige appreciatie op wijzen.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, een van de belangrijkste conclusies uit het rapport van de Staatsveiligheid, zowel het eerste als het tweede rapport, was dat Diyanet hier in Vlaanderen de lange arm van de Turkse president Erdogan vertegenwoordigt en dat Diyanet betrokken is bij inlichtingenactiviteiten met betrekking tot de Gülen-beweging. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat dit vaststellingen zijn die zware beschuldigingen inhouden die niet passen in een democratie, die niet passen in een rechtsstaat.
Als u dan in uw persbericht van vorige week, dat ging over de intrekking van de erkenning van de Beringse moskee, zegt dat we een eendrachtig en duidelijk signaal moeten geven dat dit soort van inmenging vanuit Turkije in onze samenleving niet kan, dan kunt u toch alleen maar dezelfde conclusie trekken als zowat alle partijen die ik daar tot nu toe over heb gehoord – met uitzondering van de uwe –: dat u niet de erkenning van een moskee kan intrekken, maar dat u alle erkenningen van Diyanet-moskeeën moet intrekken. Dat is een conclusie die ik van verschillende partijen heb gehoord, zowel in de media als hier vandaag in de commissie. Dan hebt u toch geen bijkomende rapporten nodig, dan hebt u geen twaalf andere rapporten nodig over de andere Diyanet-moskeeën. Dat hebt u alleen maar dat rapport van de Staatsveiligheid nodig dat u al drie maanden in handen heeft. Op basis daarvan had u actie kunnen ondernemen, want de erkenningsvoorwaarden worden duidelijk niet nageleefd. U moet dus uw verantwoordelijkheid nemen.
U hebt nu een procedure opgestart waarvan niet geheel duidelijk is hoe die verder zal verlopen. Misschien kunt u nog verdere toelichting geven over de timing en het verdere verloop van de procedure. U had zelfs een andere maatregel kunnen nemen. U had onmiddellijk de erkenning kunnen intrekken van die moskeeën, zonder over te gaan tot ellenlange procedures. Want in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2005 staat: “Als de procedure wordt opgestart omdat de geloofsgemeenschap niet meer voldoet aan de erkenningscriteria,” – we zijn het er allemaal over eens dat dit de reden is waarom ze opgestart is – “kan de Vlaamse Regering ook een beslissing nemen zonder advies van gemeenteraad, provincieraad of het bestuur van de betrokken eredienst.” U hebt nu een ellenlange procedure opgestart, terwijl u meteen kordaat had kunnen handelen en de erkenning van niet alleen deze moskee maar van alle Diyanet-moskeeën onmiddellijk had kunnen intrekken.
Want, minister, als we u oproepen tot actie en als u zichzelf graag op de borst klopt omdat u zogezegd al in actie bent geschoten in december vorig jaar, dan verwachten we wel wat meer van u dan briefjes schrijven naar minister Geens. U moet uw verantwoordelijkheid nemen op basis van uw eigen bevoegdheden en u moet dus ageren als u vaststelt dat de erkenningsvoorwaarden niet meer worden nageleefd. Het rapport van 11 januari 2017 bevestigt zwart op wit dat de erkenningsvoorwaarden in Vlaanderen door geen enkele Diyanet-moskee meer worden nageleefd.
Dat rapport vermeldt inderdaad twee keer de Beringse Fatih-moskee. Het wordt echter helemaal in de marge vernoemd en er worden geen bijzondere activiteiten die specifiek betrekking hebben op die moskee in dat rapport vernoemd. U had al alle elementen in handen om tot intrekking van de erkenning over te gaan op 11 januari. U zegt dat men in Limburg de financiering, de subsidiëring on hold heeft gezet voor de Beringse moskee, maar dat is helemaal niet waar. Men heeft de subsidiëring niet on hold gezet voor de Beringse moskee. Men heeft de subsidiëring on hold gezet voor alle Diyanet-moskeeën die in Limburg gelegen zijn. Dat is de enige juiste houding die men kan aannemen in dezen.
Niemand hier in deze zaal zal mij ervan verdenken dat ik de belangen van eender welke moskee moet verdedigen, en dus zeker ook niet die van de Beringse Diyanet-moskee. Als u een beslissing neemt die gebaseerd is op rapporten van de Staatsveiligheid en zegt dat inmenging vanuit het buitenland, vanuit Turkije in onze samenleving niet kan, dan kan de enige beslissing zijn die u moet nemen en had moeten nemen in januari, de onmiddellijke intrekking van de erkenning van alle dertien Diyanet-moskeeën.
De heer Diependaele heeft het woord.
Voorzitter, het was al een leerrijke discussie. Ik wil nog een paar zaken overlopen die voor ons belangrijk zijn.
Minister, u hebt een zeer duidelijk overzicht gegeven van de genomen stappen en de elementen die hebben meegespeeld in dit dossier. Het is duidelijk dat je zo’n dossier stelselmatig opbouwt en dat de beslissing maar wordt genomen om de procedure op te starten op het moment dat het dossier zwaar genoeg is, dat het zwaar genoeg doorweegt om zo’n drastische stap te zetten. Ik hoor hier twee uitersten in deze zaal. Enerzijds zegt CD&V met de heer Kennes dat de bewijslast om de erkenning van de moskee in te trekken, niet zwaar genoeg is. Anderzijds pleit de heer De Gucht, voornamelijk in zijn eerste betoog en iets minder in zijn repliek, om voor alle dertien moskeeën de erkenning op de helling te zetten. Tussen die twee uitersten zitten we.
Voor mij is zeer belangrijk – en dat is de derde weg – dat we een zeer duidelijke lijn trekken tussen wat we aanvaarden in onze maatschappij en wat niet. Die lijn moet de minister in de gaten houden. Dat is wat hier is gebeurd. Door de opbouw van het dossier, met elk element eraan toe te voegen, is op een bepaald moment de bewijslast zwaar genoeg om dit in gang te zetten.
De laatste jaren voeren we heel dikwijls een maatschappelijke discussie over onze normen en waarden. Dat is inderdaad cruciaal. We zijn er allemaal voor dat we die normen en waarden zoveel mogelijk verdedigen. Wat aanvaarden we in onze maatschappij en wat niet? Wat vinden we normaal, toelaatbaar en wat niet? Inmenging in onze samenleving en mensen tegen elkaar opzetten, wat zelfs leidt tot relletjes en vechtpartijen, dat aanvaarden we niet. Maar elke keer als het komt tot concrete stappen om die normen en waarden in realiteit om te zetten, dan beginnen we een groot debat en praten we onszelf zeer veel onzekerheid aan. We praten onszelf zeer veel twijfels aan of alles wel goed is verlopen. Daar gaat het dan plotseling over, over timing en of het wel voldoende is.
Voor mij is het zeer duidelijk: we hebben normen en waarden en we moeten die verdedigen. Ten aanzien van de Turkse overheid trekken we hier een lijn. Op basis van dit dossier was die lijn nu te trekken. Dan lijkt het me goed dat we een minister hebben die daadkrachtig is opgetreden om effectief duidelijk te stellen dat we maar toelaten dat tot daar wordt gegaan, dat het daar stopt. Dat signaal moesten we geven in dezen.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Minister, ik wil nog even inpikken op een aantal antwoorden die u hebt gegeven op mijn vragen. Het is een strategie die we van u kennen, namelijk reageren op stellingen die nooit zijn ingenomen, bijvoorbeeld de stelling die ik donderdagavond zou hebben ingenomen dat u een leugenaar bent. Ik daag u nogmaals uit: zoek een citaat waarin ik dat gezegd heb. Ik heb dat niet gezegd. Het enige dat ik donderdagavond na het zien van Terzake gecommuniceerd heb, is dat ik hoop dat u glashard kunt aantonen dat uw demarche, het naar de media stappen met de aankondiging van een maatregel, gebaseerd is op feiten, op andere feiten dan degene waarnaar u hebt verwezen, omdat de auteur van het rapport waar u wel degelijk naar hebt verwezen in de krant, te kennen heeft gegeven dat de moskee waarover het gaat, geen voorwerp is van analyse in dat rapport.
Collega’s, ik moet eerlijk zeggen dat ik nog niet veel overtuigends heb gehoord op dat vlak, want we weten dat het enige element van verschil tussen het rapport van januari en dat van april, datgene is wat we ook simpelweg via de media konden vernemen begin maart, en dat is het fameuze bezoek van een gewezen minister aan die moskee. Meer staat daar niet in.
Ik kom tot een tweede element van uw antwoord, minister. Ik heb inderdaad heel bewust verwezen naar de manier waarop Geert Bourgeois in 2013 een gelijkaardig dossier heeft aangepakt. U hebt nu gezegd dat hij in 2013 dezelfde werkwijze heeft gevolgd als u nu, namelijk eerst naar de media stappen, met verwijzing naar waar de informatie van komt en dan pas de mensen informeren. Ik ga even voorlezen wat minister Bourgeois daarover gezegd heeft. Midden juni 2013 verscheen er inderdaad een artikel over de opstart van de procedure tot intrekking van de erkenning van twee moskeeën, waarbij werd verwezen naar informatie die afkomstig zou zijn van de Staatsveiligheid. Minister Bourgeois is daarover ondervraagd op 2 juli 2013. Ik hecht eraan hem te citeren: “Ik heb de publiciteit niet opgezocht. Ik heb wel de bevoegde instanties vertrouwelijk op de hoogte laten brengen met een telefoontje, zowel de autoriteiten in Waregem en in Antwerpen als de gouverneur die betrokken is bij het dossier. Ik kan alleen vaststellen dat een journalist (...) op de hoogte was van het hele dossier. (...) Maar ik vond niet dat het aan mij was om dit bekend te maken. De procedures moeten worden afgewikkeld conform de wetgeving. Men kan daar pas over communiceren zodra de procedure is afgerond.”
Met andere woorden, Geert Bourgeois heeft in 2013 in deze commissie verklaard dat de enige juiste manier van handelen is om lokale autoriteiten, lokale geloofsgemeenschappen en dergelijke in te lichten om het verder onderzoek te plegen, om een beslissing te nemen en daarna pas te communiceren. U hebt net beweerd dat hij hetzelfde heeft gedaan als u vandaag, namelijk het omgekeerde. Dan moet ik vaststellen dat u zegt dat Geert Bourgeois gelogen heeft in deze commissie op 2 juli 2013, want ik blijf erbij dat zijn aanpak wel degelijk de goede was. Hij heeft toen nooit het initiatief genomen om naar de media te stappen met gevoelige informatie vóór de lokale autoriteiten op de hoogte waren.
U hebt nu een lang relaas gegeven, minister, en u bent er net niet in geslaagd om te laten uitschijnen dat lokale autoriteiten, burgemeester, korpschef en dergelijke meer, eigenlijk hun verantwoordelijkheid niet hebben genomen. Ik vind dat werkelijk... (Opmerkingen van minister Liesbeth Homans)
Ja, dat hebt u geïnsinueerd. Ik vind dat werkelijk een kaakslag. Want uit het relaas dat u hebt gegeven, uit de communicatie die u gevoerd hebt met de lokale autoriteiten, kan maar één besluit worden getrokken: eerst waren er de krantenkoppen en pas nadien, nadat de burgemeester u zelf heeft proberen te bellen, zijn de telefoontjes van uw kabinet gekomen. Eerst waren er de krantenkoppen, nadien is er pas een brief verstuurd naar de lokale geloofsgemeenschappen. Dat is de waarheid. Het is een controleerbare waarheid. U hebt het zelf aangegeven in uw relaas.
Ik blijf erbij, collega’s, dat je op die manier geen enkel probleem nog maar in de buurt van een oplossing brengt, maar dat het probleem alleen maar groter wordt. Minister, als het u niet stoort, zou ik u nogmaals de vraag willen voorleggen waarom u eerst de media hebt ingelicht over wat u van plan was te doen, en u pas daarna contact hebt opgenomen met degenen waarover het gaat en waar u mee moet samenwerken om de problemen daar op te lossen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega’s, ik wil beginnen met te herhalen dat niemand wil dat president Erdogan zich hier komt moeien, dat niemand wil dat bevolkingsgroepen tegen elkaar worden opgezet en dat er gepolariseerd wordt. Heel expliciet: ook Groen wil dit niet. De vraag is hoe we dat op de meest efficiënte manier aanpakken. U zult in Groen een bondgenoot vinden om daar op een slimme manier mee om te gaan en om daar, los van symbolen, effectief werk van te maken.
U hebt daarnet een chronologie aangegeven, en u begint op 13 december. U zei dat u wat vroeger zou beginnen in de chronologie dan daarstraks. Dat was de eerste keer dat u de geheimhouding van de vergadering hebt geschonden. Ik had verwacht dat u zou beginnen bij de rellen in de zomer naar aanleiding van de mislukte staatsgreep. Daar is natuurlijk veel begonnen. Daar is de polarisering begonnen. Daar zijn de rellen lokaal begonnen. Maar u hebt nog een zestal maanden gewacht, tot december, om effectief in actie te komen, op een moment dat het vooral in de media kwam.
Minister, ik wil mijn vraag nog eens herhalen. U bent naar de pers gestapt zonder met de lokale overheid, de burgemeester, een plan te hebben, zonder met de politie te hebben gesproken, zonder een plan te hebben over de effecten van de impact van de beslissing en de timing die u daarin neemt. Minister, zou u dat opnieuw doen? Zou u opnieuw op die manier handelen of hebt u geleerd en zegt u: ik had misschien beter wel op een discrete manier met de lokale besturen aan de slag gegaan zodat we de impact van die beslissing zo goed mogelijk konden inperken? Zou u het opnieuw doen?
Minister, u doet het weer. U beschadigt weer de geheimhouding van de vergadering. Ik heb niets gezegd – en ik heb er heel hard op gelet – dat niet reeds is gepubliceerd op de website. Als ik citeer uit bronnen van de Staatsveiligheid, is het omdat ze op websites van nieuwsredacties staan. U hebt hier tot drie keer toe – of twee keer, het hangt ervan af of u meeneemt dat de chronologie vroeger is begonnen – dingen gezegd die in de geheimhouding zijn genomen. U brengt daarmee onze Staatsveiligheid en onze veiligheid in gevaar. Ik geef u dadelijk de voorbeelden.
Minister, u hebt daarmee onze Staatsveiligheid in een lastig parket gebracht. Dat hebt u niet alleen nu gedaan, maar heel de week. U bent zelf tegen de expliciete vraag van de nota van de Staatsveiligheid in, naar de pers gegaan en u hebt geciteerd – nee, u hebt niet geciteerd, maar u hebt wel gezegd wat uw bron is. Terwijl er letterlijk in staat: de bron en de oorsprong van deze informatie niet bekend te maken. Dus tegen de expliciete vraag in.
U hebt daarbij ook geïnsinueerd dat u een specifiek rapport had, want u zei dat u er nog twaalf andere verwacht op de dertien. U insinueert dus minstens dat er al een specifiek rapport is, terwijl het geen specifiek, maar een algemeen rapport is.
U brengt daarmee de Staatsveiligheid in moeilijke papieren, en dat weet u. We zijn op een moment dat we alle mensen moeten samenbrengen om de veiligheid van ons land te binden, om mensen samen te brengen, en u moet daar een bondgenoot in zijn, minister. U brengt anders zowel nationaal als internationaal ons inlichtingenapparaat in de problemen.
We hebben er geen behoefte aan dat u een welles-nietesspelletje speelt als het gaat over zo’n thema. Minister, u kunt wel lachen, maar dit is een bijzonder ernstig thema. Dit gaat over de nationale veiligheid, en u gaat daar slordig mee om. Dat kan niet, dat kan gewoon niet.
Collega’s, ik wil even de bal doorspelen naar de mensen van de meerderheid, want dit is alweer een rel. We hebben al zoveel rellen gehad, nu is het op de kap van de Staatsveiligheid, en het is niet de eerste keer op de kap van de Staatsveiligheid. We zijn nog steeds in terreurniveau 3, we hebben nog steeds militairen op straat. Ik hoor hier woorden als ontoelaatbaar, een ramkoers met Staatsveiligheid. Collega’s van Open Vld en collega’s van CD&V, wat gaat u hiermee doen?
De heer Somers heeft het woord.
Minister, het gaat hier ten gronde over twee fundamentele maatschappelijke debatten, die allebei heel relevant en belangrijk zijn en een antwoord behoeven. Het eerste dat aan de orde is, is het conflict tussen een minister en de Staatsveiligheid. Het is eigenlijk op Europese schaal – tenzij men voorbeelden kan aanhalen – in de voorbije twee, drie jaar niet gebeurd dat er een openlijke discussie is tussen de Staatsveiligheid en de minister. Dat is een ernstig incident. Het is een incident waarover we ons moeten beraden. We moeten ons afvragen hoe we zulke incidenten kunnen vermijden in het belang van de veiligheid van de staat en in het belang van de veiligheid van de mensen. Hoe kunnen we voorkomen dat er een publieke discussie ontstaat tussen enerzijds de minister en anderzijds de Staatsveiligheid?
Minister, mijn vraag aan u is om in de toekomst voorzichtiger te communiceren en om te springen met de vertrouwelijkheid van de rapporten van de Staatsveiligheid en de vertrouwelijkheid van de informatie. Er is geen nood aan een onderbouwing met de autoriteit van de Staatsveiligheid wanneer de minister handelt tegen een moskee. Dat is niet nodig. De minister kan vanuit een eigen logica, vanuit een eigen analyse de dingen doen die ze denkt te moeten doen zonder daarmee de autoriteit van de Staatsveiligheid mee in beeld te brengen. Dat ondergraaft de positie van de Staatsveiligheid. Ik hoop dat we dat in de toekomst niet meer meemaken in het belang van de veiligheid van onze samenleving. Dat is een eerste heel fundamenteel probleem dat op tafel ligt, en dat we in de toekomst beter moeten doen. Dat is de les die we als parlement zouden moeten trekken samen met de minister, dat we dat in de toekomst anders en beter moeten doen.
Ten tweede, de problematiek van de inmenging van Erdogan in onze samenleving. De manier waarop Erdogan, iemand die duidelijk …
Minister, u hebt daarstraks een paar keer gevraagd dat iedereen stil is wanneer u spreekt. Ik vraag u gewoon, u moet niet stil zijn, maar toch een minimale inspanning doen om te luisteren.
Wat is het probleem? Vandaag de dag worden we geconfronteerd met een Turkse overheid, met een Turkse regering, met een Turkse president die eigenlijk probeert zijn invloed uit te oefenen op mensen van Turkse origine in ons land. Hij probeert die mensen te beïnvloeden, er greep op te krijgen en hij gaat zelfs zover om te polariseren in onze samenleving. De vraag is hoe we daarmee omgaan. Het is de taak en de plicht van de Vlaamse Regering en van de minister van Binnenlandse Zaken om daar een structureel antwoord op te formuleren dat verder gaat dan dagjespolitiek en dan spektakelpolitiek, maar dat in de diepte probeert een antwoord te vinden – dat is niet eenvoudig – op de vraag: hoe zorgen we enerzijds dat mensen met een Turkse origine meer in onze samenleving worden ingesloten en meer deel worden van onze samenleving en anderzijds hoe sluiten we de deur voor externe beïnvloeding van de Turkse staat op die mensen?
Dat is een beleid dat meer is dan symboliek. Het is een beleid dat heel veel facetten in zich draagt. Het heeft een diplomatieke dimensie, het heeft een dimensie van subsidies en erkenningen of niet-erkenningen, het heeft te maken met het organiseren van eigen imamopleidingen, het heeft te maken met een inclusieve approach. Die totaalaanpak mis ik vandaag. Ik zie die aanpak niet. Ik zou graag een debat ten gronde daarover kunnen voeren. Hoe zullen we dat doen? Op basis van welke beleidslijnen zullen we dat doen? We moeten niet alleen praten over wat we met een moskee zullen doen. We moeten meer in de diepte en in de breedte praten over hoe we ervoor kunnen zorgen dat we die inclusieve samenleving organiseren, hoe we de invloed van president Erdogan kunnen breken en hoe we een inclusieve samenleving kunnen opbouwen met die mensen van Turkse origine.
Dat beleid is onmogelijk zonder de actieve participatie van de lokale besturen. Dat is ondenkbaar. Ik kan me niet inbeelden hoe we dat in Mechelen, bijvoorbeeld met de Marokkaanse gemeenschap, zouden kunnen organiseren zonder het lokale bestuur daar op een heel actieve wijze bij te betrekken en zonder de mensen zelf er op een heel actieve wijze bij te betrekken. We moeten zoeken hoe we bruggen kunnen bouwen en banden kunnen smeden en hoe we die mensen duidelijk kunnen maken dat hun toekomst hier ligt en dat dit bijgevolg iets betekent ten aanzien van de Turkse politiek.
Hoe maken we de Turkse autoriteiten duidelijk dat wat ze doen, niet kan? Dat vraagt diplomatieke acties en overleg met de federale overheid, dat vraagt voor mijn part overleg op Europees vlak.
Al die zaken vergen een structurele aanpak. De uitdaging is immers net zo groot dat we het ons niet kunnen permitteren enkel aan spektakelpolitiek te doen. We kunnen niet berusten in het al dan niet erkennen van deze of gene moskee. Het probleem is veel groter. De Turkse staat zal uiteraard niet bij die moskeeën stoppen. Ze zal ook andere organen, verenigingen en organisaties gebruiken om dit te doen. Ze probeert een muur te bouwen rond die Turkse gemeenschap en ervoor te zorgen dat ze niet in onze samenleving integreert. We moeten die muur doorbreken en slopen. En gelukkig zijn er heel veel mensen met Turkse roots die daar actief aan willen meewerken, die bondgenoten zouden kunnen zijn.
Mijn vraag is: waar is dat actieplan? Hoe pakken we dit aan? Waar zijn de overlegfora? Hoe bouwen dit op om verder te geraken dan enkel de symboliek van een moskee? Het is een verleidelijke symboliek, want ze bekt goed. Maar ten gronde lost ze veel te weinig op. Mijn vraag en pleidooi houdt in dat we méér moeten proberen te doen. We moeten proberen dit structureel op te bouwen. We moeten een beleid ontwikkelen dat verder gaat en dat mensen voor onze samenleving wint en tot deel van die samenleving maakt.
Dit gaat veel verder dan een inburgeringsbeleid. We spreken hier over de derde generatie, over mensen die hier zijn geboren en getogen. Dit vraagt om een beleid dat van ’s morgens tot ’s avonds de bereidheid uitstraalt tot een inclusieve aanpak te komen, die de polarisatie verlaat en mensen verbindt, maar tegelijkertijd ook duidelijke taal spreekt en planmatig werkt.
We moeten meer doen dan enkel de discussie voeren waarover het vandaag gaat. Beide debatten zijn zeer belangrijk. We moeten ervoor zorgen dat de integriteit van de Staatsveiligheid niet wordt aangetast. De Staatsveiligheid moet haar werk op een goede wijze kunnen uitvoeren. We moeten op de juiste wijze omgaan met de autoriteit van de Staatsveiligheid.
Wat onze relatie betreft met president Erdogan en zijn regime, moeten we tegelijkertijd heel duidelijk zijn. Mijn fractie vraagt hierom. Mijn fractie was een van de eersten om hierover te interpelleren. We willen een duidelijke lijn. Die lijn kunnen we echter pas opbouwen als we een verhaal hebben dat verbindt, oplossingen en alternatieven naar voren schuift, de positieve krachten organiseert en mobiliseert en de mensen niet in een hoek duwt.
Dat is wat we moeten doen, en volgens mij kunnen we op beide vlakken meer doen. Dat is in mijn ogen de conclusie na een namiddag in het Vlaams Parlement goed naar iedereen te hebben geluisterd. Zowel op het ene als het andere vlak kunnen we beter dan we tot nu hebben gezien.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Mijnheer Somers, volgens mij hebt u net zeer wijze woorden gesproken. We leven in een delicate tijd, in een moeilijke tijd van terreurdreiging. Kapitale organisaties zoals de Staatsveiligheid en andere staatsinstellingen staan elke dag paraat en werken hard om hun moeilijke opdrachten te vervullen. Het lijkt me goed en wijs van een samenleving die instellingen met het nodige respect te behandelen en de rapporten van die instellingen op de juiste wijze te lezen en te hanteren. Ik heb deze namiddag duidelijk geleerd dat we op dat vlak nog een tandje bij kunnen steken. Misschien moet soms een verklarende leeswijzer worden meegestuurd indien de rapporten aan bepaalde mensen worden overhandigd. Dat is een les die we vandaag kunnen trekken. In deze delicate tijden moeten we het spektakel achterwege laten en de rapporten van de instellingen die in vertrouwen en discretie werken, op de juiste wijze interpreteren en lezen.
Ik wil nog eens uitdrukkelijk herhalen wat de heer Kennes al een paar keer heeft vermeld. De interne Turkse politieke discussies moeten niet in Vlaanderen worden geïmporteerd. Dit wordt hier met stelligheid verklaard. Weken geleden hebben we hierover in het Vlaams Parlement al een consensus bereikt. Er is een resolutie geschreven. Dit is geen discussie tussen Vlaamse partijen over de vraag of we dit moeten aanpakken. Daarover is iedereen het au fond eens.
Wat wel ter discussie staat, is de juiste aanpak. We moeten dit op een doortastende en productieve wijze doen. We moet niet met bepaalde spektakels veeleer stappen achteruit zetten. Het is duidelijk dat we naar een globalere aanpak moeten evolueren. Voor ons is het belangrijk dat dit met stok en wortel gebeurt. Het moet echter ook op een verbindende wijze gebeuren. Mensen moeten in dialoog kunnen worden overtuigd.
Minister Homans heeft het woord.
Ik meen te mogen stellen dat hier veel zaken bij worden gehaald die niets met de kern van het vandaag gevoerde debat te maken hebben. Het debat gaat over de intrekking van de erkenning of over het starten van de procedure tot intrekking van de erkenning. Zeg ik dat die zaken die hier werden aangehaald niet belangrijk zijn? Neen, dat zeg ik absoluut niet.
Ik wil iets herhalen, collega’s. Het is belangrijk om dat duidelijk te stellen voor iedereen. Spionage is verwerpelijk. Dat er prioriteiten zijn in het kader van het bewaken en bewaren van de veiligheid en het kunnen garanderen van de veiligheid voor al onze burgers en dat dat voorrang heeft op een aantal zaken, daarmee heb ik absoluut geen probleem. Ik ben het er zelfs volmondig mee eens.
Maar, collega’s, waarover het hier concreet gaat, is het welbepaalde besluit van de Vlaamse Regering in de omzendbrief waarin de erkenningscriteria voor de lokale geloofsgemeenschappen staan. Die criteria zijn zeer duidelijk. U kent ze. Ik wil ze nog wel eens voorlezen, maar dat zou ons te ver leiden.
Wat er bijvoorbeeld ook bij wordt gehaald, is radicalisering. Ik snap dat ook wel. Er wordt hier door verschillende collega’s verwezen naar de resolutie die kamerbreed – of ei zo na kamerbreed – is aangenomen in dit Vlaams Parlement over de bestrijding van gewelddadige radicalisering. U weet dat dat een deel is van een problematiek die zich eventueel – om te vermijden dat ik op die woorden word gepakt, zeg ik ‘eventueel’ – zou kunnen voordoen in de moskee. Maar dit staat er compleet los van. Het is niet omdat er geen extremisme is, er geen geradicaliseerde individuen rondlopen in de moskee, dat die blijvend voldoen aan de erkenningsvoorwaarden. De erkenningsvoorwaarden zijn zeer duidelijk. Ik heb daarnet al verwezen naar de maatschappelijke relevantie en de maatschappelijke betrokkenheid. Natuurlijk is het belangrijk om het radicaliseren te bestrijden, om het extremisme, het terrorisme te bestrijden. Absoluut! Maar dat wil niet zeggen dat wij, op basis van het ontbreken van die elementen in een bepaalde moskee, niet tot die procedure kunnen overgaan. Er zijn nu eenmaal erkenningscriteria.
Collega’s, ik vond het belangrijk om dat hier nog eens te herhalen. In het begin van mijn antwoord heb ik geprobeerd duidelijk te maken wat die erkenningscriteria zijn. Ik heb ook gezegd dat ik begrijp dat er prioriteiten zijn en dat er ook andere zaken zijn die kunnen leiden tot de intrekking van een erkenning. Maar er zijn ook heel duidelijke criteria waarop ik me nu heb gebaseerd om deze beslissing te nemen.
Wat mij van het hart moet of wat ik toch echt gezegd wil hebben, is dat men nu doet alsof de hele procedure al is afgerond. De procedure is heel duidelijk. Ik wil ze voorlezen als iemand daar vragende partij voor is. Er staat heel duidelijk in wat er moet gebeuren. Ik heb de procedure gewoon nageleefd. Er wordt gezegd: ‘U hebt de stad Beringen nog niet gecontacteerd. U hebt nog geen overleg gehad met de Moslimexecutieve. U hebt nog geen overleg gehad met het bestuur van de Fatih-moskee en evenmin met de provincie.’ De procedure is heel duidelijk. Op woensdag 5 april heb ik laten weten dat ik de procedure zou opstarten tot intrekking van de erkenning. Mijnheer Vandenbroucke, het krantenartikel is verschenen op donderdag 6 april en alle mediaoptredens zijn er nadien gekomen. Wij hebben wel degelijk de procedure gevolgd zoals het moet en zoals het ook hoort.
De zeer waardevolle suggestie om eventueel een globaal actieplan op te stellen tegen alle problemen die er vandaag aan bod zijn gekomen, neem ik graag mee. Maar ik denk eerlijk gezegd dat dat eerder moet worden besproken tussen de regeringsleiders – de ministers-presidenten en de premier – omdat zij mandaten hebben in de Nationale Veiligheidsraad en dergelijke. Dat is het overwegen waard. Het zou een goede zaak kunnen zijn. Nogmaals, dit gaat veel breder dan het debat van vandaag. Niettemin is het uiteraard goed dat dat hier wordt gezegd.
Maar we hebben nu onze erkenningscriteria, die heel duidelijk zijn, in Vlaanderen. In het verleden is er nooit gevraagd om die erkenningscriteria aan te passen of om de procedure te wijzigen. Voor de derde keer, collega’s, en niet voor de eerste of de tweede keer: jullie hebben dat hier niet gezegd, maar ik heb wel al gelezen dat die procedure wordt opgestart.
Collega’s, ik heb geprobeerd het jullie duidelijk te maken. Ik dacht dat jullie goede verstaanders waren. Maar blijkbaar zal ik het nog eens kort moeten herhalen. Op 3 april om18.37 uur heb ik een mail en een brief gestuurd naar het kabinet-Geens met de uitdrukkelijke vraag om meer informatie te krijgen over de erkende moskeeën van Diyanet waar er eventuele problemen zouden zijn met Turkse beïnvloedingen enzovoort. Ik heb het bewuste rapport van 3 april minder dan een halfuur later gekregen. Ik mag er niet uit citeren, maar dat heeft ook al in de krant gestaan, mevrouw Van den Brandt: enkel die bewuste moskee wordt daarin genoemd, geen enkele andere. Er is wel degelijk een verschil tussen het rapport van 11 januari en dat van 3 april.
De procedure is de procedure. Ik heb ze gevolgd. Ik ga ze niet meer voorlezen. Heel wat vragen die ik in mijn initiële antwoord heb behandeld, zijn herhaald. Ik zal die dus niet meer opnieuw beantwoorden.
Collega’s, er is iets dat moet worden beklemtoond en verduidelijkt. Ik denk dat de heer Janssens het heeft aangehaald. Het staat los van het feit dat we uiteraard van mening verschillen. U zegt: ‘Alle dertien onherroepelijk dicht – of althans intrekking van de erkenning’ en ik heb nu de beslissing genomen tot het opstarten van de procedure tot de intrekking van de erkenning van één moskee. Ik heb u gezegd dat ik absoluut niet van plan ben om heel de Turkse gemeenschap te stigmatiseren en alles op één hoop te gooien. Ik moet namelijk per moskee concrete aanwijzingen hebben om dat te doen.
Mijnheer Janssens, de procedure duurt wel degelijk zestig dagen. Dat staat heel duidelijk in het besluit van de Vlaamse Regering van 2014. Voordien was het honderd dagen en dan is dat aangepast naar zestig dagen. Nu hebben alle geadresseerden dus zestig dagen om een weliswaar niet-bindend advies te formuleren of een soort van verweer – zoals u wilt. Ik wou de procedure nog eens herhalen, omdat dat eigenlijk veel aan bod is gekomen, maar ik denk dat ik duidelijk ben geweest over hoe die in elkaar zit en wat we juist hebben gedaan.
Ik sluit af zoals ik daarnet ook heb afgesloten. De procedure is opgestart, die loopt en ik ben geenszins van plan om die procedure stop te zetten.
De heer Somers heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik ben blij dat u positief reageert op het idee van een actieplan of een plan van aanpak om op een structurele manier dit probleem aan te pakken. U zegt dat dat de taak van anderen is. Misschien moeten daar ook anderen bij worden betrokken, dat betwist ik niet, maar dat is wel de essentie. Wat gebeurt er nu immers? In alle eerlijkheid, ik heb de in De Tijd verschenen rapporten heel aandachtig gelezen, en er is geen enkele objectieve of wezenlijke reden waarom de ene moskee wel zou worden geviseerd en de andere niet. Maar goed, u hebt die maatregel genomen, en die valt op een koude steen.
Wat ik me nu in alle eerlijkheid afvraag, is: hebben we de polarisatie nu gestopt? Hebben we de macht van Erdogan nu gebroken? Is de Turkse gemeenschap nu rechtgestaan, of zijn er nu Turken in Vlaanderen rechtgestaan die hebben gezegd ‘vanaf nu doen we dat niet meer’? Ik denk dat er veel meer nodig is. Deze beslissing zou moeten passen in het kader van een globaal beleid van ‘wortel en stok’, zoals collega Van den Heuvel heeft gezegd, met positieve, inclusieve maatregelen en duidelijke lijnen, waarbij er een intense dialoog ontstaat om mensen op het terrein ervan te overtuigen dat ze fout bezig zijn, om mensen te winnen voor onze samenleving, om krachten te mobiliseren. In de mate dat men dat doet, heeft men een gekaderd beleid. Uiteindelijk gaat het immers toch ook over empathie, over het winnen van de harten en de geesten van mensen voor onze samenleving, over mensen doen inzien dat Erdogan achternalopen in onze samenleving en Turkse problemen importeren in onze maatschappij, niet gewenst is. Dat bereiken we natuurlijk niet met dat ene signaal. Ik vrees dat we er het omgekeerde mee bereiken, als we niet opletten.
Voor mij mogen er nog krachtigere signalen komen. Ik ben niet tegen krachtige signalen. Ik ben niet tegen het kordaat verdedigen van onze samenleving. Ik ben niet tegen het kordaat afwijzen van buitenlandse invloed. Ik vraag net een veel coherenter en krachtiger beleid. Dát is mijn pleidooi! Ik pleit niet voor onderbieden. Ik wil een gestructureerde aanpak, die mensen echter ook kan winnen voor onze samenleving. Dan moet zo’n actieplan er inderdaad komen. Binnen zo’n actieplan kan zo’n maatregel dan zinvol zijn, naast andere dingen die we moeten doen. Uiteindelijk moet het beleid toch worden afgewogen tegen het resultaat, niet alleen tegen de show die we verkopen. We moeten op het einde van de dag toch kunnen zeggen dat we mensen in Limburg of Brussel of Antwerpen die tot de Turkse gemeenschap behoren of een Turkse achtergrond hebben, nu hebben gewonnen voor onze samenleving, hebben vervreemd van Erdogan, hebben doen inzien dat ze geen buitenlandse conflicten hier moeten introduceren. Hebben we dat vandaag al bereikt? Neen, we moeten er nog aan beginnen. Dat is de essentie van het verhaal. Ik doe echt een oproep om daar werk van te maken, om dat gestructureerd te doen, want anders blijven we in de symboliek zitten en geraken we op het terrein niet wezenlijk vooruit.
De heer Diependaele heeft het woord.
Ik wil, ook bij wijze van conclusie, even reageren op dat laatste. We hebben daarjuist het verhaal gehoord met betrekking tot de erkenning van die moskee. Ik hoor bij CD&V dat het dossier niet zwaar genoeg weegt om dat te doen en bij Open Vld dat we verder moeten gaan, dat Diyanet een probleem is, wat we allemaal erkennen en waarover we het allemaal eens zijn, en we dus van dertien moskeeën hun erkenning moeten afnemen.
Nu krijg ik het verhaal van de inclusieve samenleving. Voor ik reacties krijg, laat duidelijk zijn dat ik het daar absoluut ook mee eens ben. We zijn het daar allemaal over eens. We moeten er inderdaad voor zorgen dat iedereen erbij is. We moeten inderdaad verbindend gaan zijn. Voor mij zit dat echter voornamelijk in het regeerakkoord zelf, en in het beleid dat we elke dag voeren. We kunnen zeer veel aparte plannen en dergelijke meer gaan opzetten, maar het is in het beleid dat we elke dag voeren, op het gebied van energie, van milieu, onderwijs, jeugd, cultuur, op welk gebied dan ook, in al die verschillende zaken, dat we iedereen inclusief in onze samenleving moeten opnemen. Dat is de evidentie zelve. Natuurlijk moeten we dat doen. Als we dan echter concreet heel duidelijk een bedreiging zien van buiten onze grenzen die wordt geïmporteerd in onze samenleving, dan moeten we zeer concreet ook dáártegen gaan reageren, en dat is de actie die we nu gaan ondernemen! We voeren dus dat inclusief beleid – wortel en stok, hoor ik zeggen –, maar we moeten ons ook concreet gaan verzetten tegen die inmenging in onze maatschappij, en dát is wat hier gebeurt! Is dat een wondermiddel? Neen, mijnheer Somers, natuurlijk niet. Hebben we nu Erdogan op de knieën gekregen? Natuurlijk niet. Niemand heeft ook de pretentie om dat te zeggen, maar ik denk ook niet dat we concreet heel veel meer zullen kunnen doen wat die inmenging betreft die hier gebeurt. We zullen inderdaad de ‘hearts and minds’ van die mensen moeten winnen, en dat zullen we elke dag moeten doen, maar we mogen niet vergeten dat we ons ook assertief moeten verdedigen en dat zeer duidelijke signaal moeten geven dat we dit niet aanvaarden in onze Vlaamse samenleving. Daarom moet dat signaal, binnen het geheel van dat veel ruimere beleid waarvoor iedereen pleit en dat we volgens mij ook voeren, ook worden gegeven. Dat is exact wat de minister nu doet. Ik ben blij dat, als we heel die discussie over normen en waarden voeren, we ook op concrete maatregelen daadwerkelijk die stappen kunnen zetten.
De heer Somers heeft het woord.
Het is niet het ene of het andere, het is net het ene én het andere. Daarover gaat de discussie. U vraagt wat we meer kunnen doen. Ik zal u een voorbeeld geven. Waarom zou de minister niet alle burgemeesters van gemeenten waar zo’n moskee is, samenroepen en met hen praten en dialogeren, en hun vragen welke instrumenten we kunnen inzetten om de mensen die daar naar die moskee gaan, ervan te overtuigen dat de invloed van Erdogan daar ongepast is? Men zou kunnen praten met de moskeebesturen. Men zou met de mensen daar kunnen praten. Men zou de bondgenoten binnen de Turkse gemeenschap kunnen opzoeken. Men zou dat kunnen organiseren. Men zou dus heel veel dingen kunnen doen op het terrein die duidelijk maken dat maatregelen niet gericht zijn tegen een gemeenschap, maar tegen een buitenlandse politiek, die hier greep probeert te krijgen op de mensen.
Dat vraagt een coherente aanpak. Wat we vooral nodig hebben – en neem dat nu even aan van een burgemeester van een multiculturele stad – is een pak meer empathie. Minister, uw beleid moet op empathie gebouwd zijn. Dat wil niet zeggen dat je soft moet zijn. Je moet kordaat zijn waar je kordaat moet zijn. Maar met een ‘one shot’ en met symboliek geraken we geen millimeter verder; daarmee vervreemden we ons van elkaar.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Alle fracties hier, en in het bijzonder de fractieleiders van de meerderheid, hebben een aantal keren zeer eloquent verwoord voor welke enorme uitdaging we staan: hoe gaan we om met pogingen tot buitenlandse inmenging die leiden tot zeer veel schade in onze samenleving? Ik heb ook genoteerd dat de coalitiepartners van minister Homans, vandaag nog, nu we al voorbij halfweg de legislatuur zijn, aan de minister van Binnenlands Bestuur moeten vragen om er alstublieft eindelijk aan te beginnen, om daar een plan voor op te maken, en om daar resultaten mee te boeken. Minister, het moet voor u bijzonder confronterend zijn, maar ik heb gehoord dat hier duidelijk de conclusie is getrokken dat er vandaag geen resultaten op tafel liggen. De heer Somers heeft correct geschetst dat je het probleem moet aanpakken samen met de lokale autoriteiten, burgemeesters, politie en dergelijke, en samen met lokale geloofsgemeenschappen en met iedereen die zich daarvoor wil inzetten. Dat hebt u uitdrukkelijk niet gedaan. U hebt de afgelopen weken in uw afweging maar één zaak vooropgesteld: ‘What’s in it for me?’ Dat is de enige vraag die u hebt gesteld.
Het enige wat u hebt gedaan, is uw eigen profilering laten doorwegen in datgene wat u had moeten doen om die belangrijke uitdaging tot een goed einde te brengen. Wat ik verschrikkelijk vind aan uw antwoorden, is dat u niet eens inziet dat uw aanpak geleid heeft tot schade bij de Staatsveiligheid, tot schade aan het goede samenleven in Beringen en daarbuiten, tot schade ook aan u als minister van Bestuurszaken, en straks misschien ook tot schade, collega’s van de meerderheid, aan het geloof dat mensen hebben in het vermogen van deze Vlaamse Regering om effectief die problemen aan te pakken.
Mijnheer Somers, mijnheer Van den Heuvel, ik vind dat het echt niet volstaat om aan minister Homans te vragen om een actieplan te maken. Ik heb de afgelopen weken genoeg gezien, en ik heb vandaag genoeg gehoord. Ik denk echt dat als je ook maar enige kans op slagen wilt hebben om vooruit te gaan in die moeilijke materie, dat je niet anders kunt dan het voorstel dat wij hebben gelanceerd, in overweging te nemen, en dat is: die bevoegdheid overdragen aan minister-president Geert Bourgeois, die in het verleden duidelijk heeft geïllustreerd wat wél de juiste aanpak is.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
De keuze voor de Fatih-moskee is selectief. Waarom enkel die moskee? Dat is niet duidelijk. Het effect van de intrekking van de erkenning zal zijn dat de moskee alsnog open blijft, maar nog afhankelijker wordt van Turkije. Minister, u hebt geen overleg gehad, laat staan een plan van aanpak, samen met de burgemeester en de politie en met de mensen op het veld die concreet moeten omgaan met de problemen. Er zijn sinds deze zomer relletjes, rellen, grote problemen. Het is pas toen er in december in de media zaken aan het licht kwamen, dat u in gang bent geschoten.
Minister, u hebt heel vaak gezegd welke procedures u hebt gevolgd en welke stappen u hebt gezet. Het gaat hier niet om procedures maar om mensen en verantwoordelijkheid en om hoe we omgaan met discrete informatie, met een moeilijke problematiek in onze samenleving. Hoe gaan we hier concreet mee voort? Dan moeten wij vandaag vaststellen dat u rekening wilt houden met de suggestie die vanuit de meerderheid komt voor een actieplan om hiermee ten gronde om te gaan. Maar dit moest er al zijn! Het feit dat u een beslissing neemt zonder stil te staan bij waarom en hoe we dit doen en in welke context, is hallucinant. Minister, dit moest er al zijn.
Dit doet mij concluderen dat u hier niet zozeer het niet-importeren van buitenlandse conflicten hebt vooropgesteld, maar dat u vooral de erkenning of niet-erkenning van een moskee hebt gebruikt om u binnenlands te profileren, in plaats van in te zetten op ernstig beleid en op radicalisering en op het tegengaan van de invloed van Turkije – wat wij allemaal willen. Dit doet mij ook concluderen dat ik u niet geschikt acht om deze dossiers op te volgen. Ik geloof niet dat u ermee om kunt om zo’n gevoelige, discrete informatie aan te pakken. Als onze burgemeesters, die ook dagelijks dergelijke discrete informatie krijgen, op dezelfde manier als u ermee zouden omgaan, zou er elke week een relletje zijn in ons land. U hebt de Staatsveiligheid geschaad. U hebt onze nationale veiligheid geschaad.
Collega’s, ik sluit mij aan bij de oproep van de heer Vandenbroucke. Wat hebben wij aan een coalitie die, rel na rel, in cirkeltjes blijft draaien? Gaat ons dat verbondenheid en meer veiligheid brengen? Of gaat de regering daden stellen, acties ondernemen en minstens deze dossiers, die zo belangrijk en gevoelig zijn, weghalen bij deze minister?
Mevrouw Turan heeft het woord.
Ik heb vandaag en de afgelopen dagen veel geluisterd en gehoord. Spektakelpolitiek. Dagjespolitiek. Profileringsdrang. Onzorgvuldigheid. Schending van de beslotenheid van een vergadering. De geloofwaardigheid van de Staatsveiligheid in het gedrang brengen. Ik trek daaruit één conclusie: dit bestuur heeft vandaag geen goede beurt gemaakt.
Collega’s, ik sta er midden in. Voorzitter, ik sta er midden in. Minister, meer dan u, vrees ik. Ik zie en ik hoor veel. Minister, elke keer dat u communiceert over dit soort aangelegenheden, polariseert u zelf! U culpabiliseert een hele groep hardwerkende en goedbedoelende burgers.
Dat is wat burgemeester Somers ook heeft gepoogd naar voren te brengen. Actieve participatie van de mensen zelf opzoeken, is niets voor u. Gaan voor verbondenheid, minister, daar hebben we nog niet veel van gezien. U hebt daar een verantwoordelijkheid in, maar ook de leden van de Turks-Vlaamse gemeenschap. Zij moeten ook meewerken aan de samenleving en ze mee opbouwen. Ik hoor u graag zeggen, mijnheer Diependaele, dat er een inclusief beleid moet worden gevoerd. Ik ben heel blij dat u daar zelf van overtuigd bent. U moet ook eens omkijken wat de anderen van uw inclusief beleid vinden. Ik zal niet opsommen wie er allemaal verweesd achterblijft en waarom.
Minister, ik heb goed nieuws voor u. Heel veel leden van de Turks-Vlaamse gemeenschap staan klaar om mee die verantwoordelijkheid op te nemen. Doe daar iets mee. U luistert er echter niet naar. U hanteert een verrottingsstrategie in verband met een deel van onze gemeenschap, vooral in verband met de moslimgemeenschap.
Collega’s, ik ben het volledig met u eens. Wanpraktijken, bepaalde criteria die aanleiding geven om bepaalde erkenningen in te trekken: het is de verdomde plicht van de minister om daar iets mee te doen, om dat te onderzoeken. Ik hoor het haar fractieleider heel graag zeggen dat het om correcte en concrete informatie moet gaan. Minister, u bent er vandaag niet in geslaagd om uw meerderheid van die correcte en concrete informatie te overtuigen in verband met een specifieke moskee die u hebt gekozen om op in te hakken. De concrete en correcte informatie …
Minister, het zou u ook sieren om een beetje consequentie te hanteren. Als de criteria voorhanden zijn om bepaalde moskeeën te erkennen, dan moet u dat ook doen. Tientallen moskeeën staan klaar en voldoen aan de criteria om erkend te worden. Mijnheer Kennes en burgemeester Somers, ik hoor het u heel graag zeggen, want dit bestuur is niet alleen de N-VA, maar ook u. De moskeeën die klaarstaan om erkend te worden, de dossiers die klaar zijn: waar bent u in dezen?
Minister, wat u doet, is geen problemen oplossen, is geen polarisatie tegenwerken, integendeel. U maakt het probleem groter. Ik wil vandaag een oproep doen naar u en alle leden van de meerderheid maar ook van de oppositie in het belang van onze samenleving: stop daar alstublieft mee, pak de problemen aan en doe dat sereen en doe het samen met de gemeenschappen die er klaar voor staan. Dat hoort u te doen, minister.
De heer Kennes heeft het woord.
De heer Diependaele heeft daarnet een aantal keren het woord ‘signaal’ gebruikt. Ik krijg ook sterk de indruk dat er hier sprake is van een signaal. Signalen hebben vele interpretaties. Ik hoor zeer uiteenlopende interpretaties. Ik hoor interpretaties van mensen die zeggen dat minister Homans nu eindelijk eens schoon schip heeft willen maken en eindelijk optreedt. Ik hoor anderen zeggen dat de Turkse gemeenschap zich geviseerd voelt. Anderen hebben er nog andere interpretaties aan gekoppeld. In elk geval is er op dit moment een signaal vertrokken.
Mijn zorg – en die heb ik de afgelopen dagen en ook vandaag verwoord – is dat we vertrokken zijn voor een juridisch-administratieve procedure. Dat is geen procedure om signalen te geven, maar heeft eigen spelregels. Het getuigt ook van respect voor de Vlaamse waarden en normen om die procedure niet politiek te gebruiken, niet als signaal, maar om ze te gebruiken waarvoor ze dient. We zullen zien hoe ze verder verloopt. Ze is niet afgelopen, maar gestart. We wachten op het verdere verloop.
Nog een slotbeschouwing. Er hebben vandaag veel mensen verwezen naar de polarisatie, ook binnen de Turkse gemeenschap, waarvan we al vroeger in dit parlement hebben gezegd dat we dit niet willen in Vlaanderen. We willen dit niet. Mijn zorg is dat de aanpak die nu wordt gekozen om iets te doen aan de polarisatie, niet leidt tot een verdere polarisatie binnen de bredere Vlaamse gemeenschap, want dan zijn we nog verder van huis. De vraag om meer met een aantal mensen in dialoog te gaan, kunnen we zeker onderschrijven. Ik weet dat er soms dovemansgesprekken zijn. De minister heeft er ook naar verwezen. Dat is echter geen reden om te stoppen met spreken, om de dialoog stop te zetten. Het is eigenlijk een reden om daar nog meer in te investeren. Dat is een van de conclusies van vandaag: er is nood, ook wanneer er problemen zijn, om meer in overleg te gaan, ook met de lokale bestuurders en lokale geloofsgemeenschappen. Op die manier zullen we verder geraken dan enkel met juridische procedures. Die zijn nodig en we zullen zien hoe het verder verloopt.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, ik wil nog even terugkomen op de procedure voor de opheffing van de erkenning. Als u verwijst naar het besluit van de Vlaamse Regering van april 2014, waarin staat dat er een adviesprocedure is van 60 dagen, dan staat daar onmiddellijk na een paragraaf die zegt dat als de procedure wordt opgestart omdat de erkenningsvoorwaarden niet worden nageleefd – wat in dezen het geval is –, u een beslissing kunt nemen zonder advies te vragen. Dat staat in hetzelfde besluit. U had dus al een beslissing kunnen nemen zonder de tijdrovende procedure op te starten.
Er is nog nooit een intrekking van een erkenning van een moskee in Vlaanderen gebeurd tot nu toe. Het is nog maar zeer de vraag of dat nu wel zal gebeuren en of u in dat geval de willekeur aanhoudt en de perceptiepolitiek volhoudt door één moskee te viseren en tegelijkertijd twaalf andere Diyanet-moskeeën met rust te laten. De intrekking van de erkenning of ten minste het opstarten van de procedure van alle dertien Diyanet-moskeeën zou niets te maken hebben gehad met het stigmatiseren van de Diyanet-structuur maar alles met consequent zijn. Want waarom de ene wel en de andere niet? Dat is de vraag die vandaag nog altijd niet werd beantwoord.
Minister, ik blijf hier dus bij: de procedure die u nu hebt opgestart, was een politieke stunt om uw gebrek aan daadkracht te maskeren, daadkracht die u had moeten tonen toen u op 11 januari 2017 dat rapport van de Staatsveiligheid ontving, dat u alle elementen en instrumenten gaf om de intrekking van de erkenning van de Diyanet-moskeeën op te starten.
Dank u wel aan iedereen voor de nuttige bijdragen. Ik wens u een behouden thuiskomst.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.