Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Wynants heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik zei daarjuist dat gezondheid belangrijker is dan voetbal. De vraag die ik nu stel, lijkt me ook belangrijk, voor de sportwereld. Op 24 februari werd de visienota met betrekking tot het statuut van vrijetijdswerk – wij noemden dat ‘semiagorale arbeid’, maar in de titel is dat nu dus vrijetijdswerk geworden – principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Ik schets snel de geschiedenis.
Minister, in 2013 werd op uw vraag een overheidsopdracht toegewezen aan de faculteit Recht en Criminologie van de VUB om een voorstel uit te werken. Het concept, zoals uitgewerkt in het rapport van de VUB van 2013, werd onderschreven door de koepelorganisatie van de Vlaamse sportfederaties en het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk. Ook de Hoge Raad voor Vrijwilligers (HRV) benadrukte in zijn advies van 4 december 2015 de noodzaak van de realisatie van zo’n statuut. Ook in het Vlaamse regeerakkoord voor 2014-2019 werd, op pagina 141, het verdere overleg met de federale overheid over de uitwerking van dit statuut opgenomen: “Verder zal de Vlaamse Regering ook in overleg gaan met het federale niveau over het uitwerken van een nieuw statuut voor de sportbegeleider.”
In augustus 2016 werd een vervolgopdracht gegund aan de VUB om haar vooronderzoek van 2013 gedetailleerd uit te werken en een praktisch implementeerbaar kader te schetsen. Op 6 februari werd dat goedgekeurd.
Het statuut wil de grijze zone tussen de reguliere arbeid en het vrijwilligerswerk oplossen. Minister, we hebben die uitleg van u gekregen over die 5000 euro per jaar die men dan kan verdienen, met die 15 euro per uur en dergelijke. Daar hebben we een duidelijke uitleg over gekregen. Toch heb ik nog enkele specifieke vragen. Hoe schat u eigenlijk zelf de impact in op deze sector, qua controle en dergelijke? Hoe ziet u dat verder? Hoe voorziet u in de opvolging van dit dossier via het overleg met uw federale collega’s? Er is natuurlijk ook uw collega die in de Franse Gemeenschapsregering bevoegd is voor het sportbeleid. Welke waarborgen werden ingebouwd in het voorstel van vrijetijdswerk, zodat enerzijds het echte vrijwilligerswerk niet zal worden uitgehold en er anderzijds geen concurrentie wordt gecreëerd met de reguliere arbeid?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Wynants, ik dank u voor de vraag. Ik ben er zelf echt van overtuigd dat het voorstel dat we hier hebben geformuleerd, voor veel sportclubs en ook veel sportbegeleiders eindelijk een oplossing biedt. We hebben ook hier in de commissie daar al vaak over gesproken in het verleden. Ik denk dat heel veel mensen hier wel weten dat er in de sportsector heel veel en al jaren vraag is naar een oplossing voor een vergoeding van de sportbegeleiders.
In de sportsector, en je zou kunnen zeggen bij uitbreiding in de bredere non-profitsector, zijn er personen die heel wat engagementen op zich nemen, engagementen die verder gaan dan vrijwilligerswerk, maar waarbij je niet kunt spreken van werknemers. Ze vertonen kenmerken van beide groepen, maar beschikken tot op vandaag niet over een aangepast rechtskader. Bij de omkadering en de werking van een sportclub zijn bepaalde competenties en kwalificaties nodig voor bepaalde jobs, maar ook een voortdurend engagement van mensen om op een goede, kwaliteitsvolle en verantwoorde manier de training en de begeleiding te doen van de sporters.
Er was het advies van de HRV om een semiagoraal statuut uit te werken. Zoals u echter hebt begrepen, vond ik ‘semiagoraal’ een zeer weinig omvattend woord. Daarom heb ik er ‘vrijetijdswerk’ van gemaakt. Ook bij het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk was er duidelijk de vraag naar zo’n statuut. Dat, samen met de betrokkenheid van de sportsector bij de reeds verrichte werkzaamheden en de vele positieve reacties die ik ondertussen heb gekregen, sterken me in de overtuiging dat ik ter zake een juiste stap heb gezet.
Bij ‘de Verenigde Verenigingen’ werd mijn voorstel reeds een gespreksthema. Zij hebben daar zelfs een debat over georganiseerd, op 8 maart. Ook daar bleek de interesse bij zowel de sportsector als de ruime non-profitsector. Mijnheer Caron, u zult wel beamen dat mijn voorstel daar zeer veel steun genoot, niet alleen bij de aanwezigen, maar ook bij u, want u nam namens uw partij deel aan dat debat.
Er werd terecht de vraag naar de verdere werkzaamheden en contacten gesteld. Mijn collega’s van de Franse en de Duitstalige Gemeenschap zijn in het verleden altijd op de hoogte gebracht van de stand van zaken, en ook nu heb ik hen geïnformeerd over de jongste stappen die zijn gezet. Ik heb hun met name de goedgekeurde visienota overgemaakt.
Wat de federale collega’s betreft, kan ik u meegeven dat de eerste contacten zijn gelegd. Gisteren, en dat is heet van de naald, is er een eerste gesprek geweest met het kabinet van collega De Block. Zij zijn in elk geval bereid om de invoering van het statuut te ondersteunen, en te bekijken hoe het zou kunnen worden geïmplementeerd. Uiteraard moeten andere collega’s, zoals minister Van Overtveldt en minister Peeters, nog volgen.
Een van onze uitgangspunten is dat we erover willen waken dat dit derde stelsel geen negatieve invloed heeft op de bestaande stelsels, dus geen negatieve invloed op het vrijwilligerswerk, maar ook geen negatieve invloed op de reguliere arbeid. Daarom ook zeg ik altijd dat mijn voorstel alleen een voorstel voor de sportsector is, omdat men in die studies net is gaan bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat er geen negatief effect is op het vrijwilligerswerk of de klassieke, bestaande reguliere arbeid. Wij hebben, met de studies die we hebben gedaan, voldoende veiligheidsmechanismes ingebouwd, meen ik.
De ingebouwde plafonds die u zelf hebt aangehaald voor het toegestane aantal uren en de maximale uur- en jaarvergoedingen zijn daar voorbeelden van. Die plafonds zijn bescheiden gebleven, maar dat is net nodig, omdat we ervan uitgaan dat geldgewin niet het uitgangspunt mag zijn. Er is een maximum van 500 uur per jaar, een maximale regeling van 15 euro per uur en een maximale jaarvergoeding van 5000 euro. Voor wie kan rekenen, dat betekent dat diegenen die 15 euro krijgen, niet het volledige pakket van 500 uur kunnen doen. Dan is het dus wat minder. Daar heb je eigenlijk een goede combinatie. Als je van 5000 euro per jaar netto 4125 euro per jaar kunt overhouden, dan denk ik dat je voor zo’n bedrag je reguliere job niet kunt laten staan. Uit overleg met de sector blijkt echter dat dat wel ruim voldoende is om de huidige situatie in het veld te kunnen ondervangen. Met het oog op het beschermen van reguliere arbeid bevelen de onderzoekers aan om de combinatie van het statuut van vrijetijdswerk tijdens de duur van de gesloten overeenkomst met de hoedanigheid van werknemer, zelfstandige of ambtenaar binnen dezelfde organisatie uit te sluiten. Het lijkt me heel duidelijk dat ook dat ervoor zorgt dat het ene het andere niet vervangt.
Het statuut van vrijetijdswerk mag binnen dezelfde organisatie in eenzelfde periode ook niet worden gecombineerd met het statuut van vrijwilliger, in die zin dat men geen bijkomende vrijwilligersvergoeding mag krijgen. Je mag natuurlijk gratis vrijwilliger zijn. Ik zal het anders zeggen: je mag vrijetijdswerk doen en daarna gratis nog een uurtje in de bar tappen. Dat is iets anders. Het wordt aanbevolen om de combinatie van vrijwilligerswerk en vrijetijdswerk in eenzelfde periode wél toe te laten als de sportbegeleiding wordt verricht voor een andere organisatie, maar dus niet binnen dezelfde organisatie. Het zou ook mogelijk moeten zijn om binnen dezelfde organisatie het statuut van vrijwilliger te laten volgen door het statuut van vrijetijdswerk. Iemand die bijvoorbeeld is gestart als trainer-vrijwilliger, kan na afloop van die overeenkomst dan overschakelen op vrijetijdswerk, bijvoorbeeld als gevolg van het volgen van een opleiding bij de Vlaamse Trainersschool.
Een omgekeerd scenario, waarbij een overeenkomst inzake vrijetijdswerk na afloop wordt gevolgd door vrijwilligerswerk, zou eveneens mogelijk moeten zijn, ook binnen eenzelfde sportorganisatie. Zo kun je toch een beetje een soepele overgang hebben van het ene naar het andere.
Om het risico op het uithollen van het vrijwilligerswerk te vermijden, hebben de onderzoekers bewust gekozen voor een alternatieve fiscale regeling voor het vrijetijdswerk, waar reeds van bij de eerste euro wordt belast. Ook het feit dat je pas vrijetijdswerker kunt worden als je al een reguliere job hebt, speelt mee in die filosofie.
Het personele toepassingsgebied wordt beperkt tot wie welbepaalde, limitatief opgesomde sportbegeleidingsactiviteiten verricht, waarbij de focus ligt op de maatschappelijke en sociale meerwaarde daarvan. Ook dat moet verhinderen dat vrijetijdswerk wordt uitgehold. Laat me immers heel duidelijk zijn: vrijetijdswerk komt niet in de plaats van vrijwilligerswerk. Dat is niet de bedoeling. Dit geldt heel duidelijk voor sporttrainers, sportlesgevers, sportcoaches, jeugdsportcoördinatoren, sportscheidsrechters, juryleden en stewards. Die moeten echter niet automatisch vrijetijdswerker worden. Dat wil overigens niet zeggen dat er in de sport geen beroep meer kan worden gedaan op vrijwilligerswerk, zelfs in die jobs.
Collega’s, we hebben in dit dossier reeds een aantal belangrijke stappen gezet. We hebben daar lang en hard aan gewerkt. We hebben alle mogelijke paden onderzocht om tot dit voorstel te komen. Ik zal er ook verder naar streven om dit nu te realiseren met de federale collega’s.
De heer Wynants heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw inzet. Ik denk dat iedereen hier al weet hoe snel het altijd moet gaan, maar dat het altijd zeer moeilijk is om iets te realiseren, omdat je veel tegenkanting hebt.
Ik heb nog een kleine vraag, misschien een vervelende vraag. U had het daarjuist over een vrijwilliger die lessen gaat volgen, om dan eventueel over te schakelen naar vrijetijdswerk. Als hij lessen gaat volgen, telt dat mee voor dat vrijetijdswerk?
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad positief dat de denkoefening inzake vrijetijdswerk is uitgebreid naar andere sectoren en niet beperkt is gebleven tot het domein van de sport.
Ik heb twee concrete vragen. Federaal wordt er bijkomend onderzoek besteld bij de VUB. Ik denk dat dat pas na het zomerreces zal worden opgeleverd. Wat is de impact van die studie op de uitvoering van die visienota quater, uiteraard dan vooral op de timing? In hoeverre hebt u overleg met de Franse Gemeenschapsregering en wat is haar positie?
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Ik heb een klein vraagje. Een paar weken geleden heb ik de nota ook eens doorgenomen. Wat me opviel, is dat, als het van de Vlaamse Regering zou afhangen, er zou worden gevraagd dat de mensen die vrijetijdswerk gaan doen, daarnaast een reguliere job hebben, of een pensioen enzovoort. Ik denk dat dat niet exhaustief was. Ik vroeg me dan toch meteen af hoe het dan zit met studenten, omdat je vooral net in de sport heel wat jonge mensen hebt die student zijn en daarbuiten nog trainer in de plaatselijke voetbalclub enzovoort. Is er gedacht aan de studenten?
De heer Bajart heeft het woord.
Voorzitter, minister, hoewel de sportsector natuurlijk een van de sectoren is waar het vrijetijdsstatuut zou kunnen helpen, is dat natuurlijk niet de enige sector. U hebt dat aangehaald. Er is de cultuursector, de jeugdsector, de welzijnssector. Ik weet natuurlijk dat u consistent de grijze zone tussen vrije tijd en arbeid wilt aanpakken, dat u dat zo goed mogelijk wilt invullen. U hebt ook aangehaald dat het niet enkel gaat over de sportsector, maar misschien is het me wat ontgaan hoe men dat dan gaat aanpakken om die andere sectoren daar toch zo veel mogelijk bij te betrekken.
Het zou immers een gemiste kans zijn om naar de federale overheid te gaan alvorens dit duidelijk is.
De heer Moyaers heeft het woord.
Minister, ik ken persoonlijk ook wel een aantal mensen voor wie die maatregel nu van toepassing zal zijn. De reacties daarop zijn natuurlijk altijd wel een beetje verdeeld. Sommigen hebben dan een negatieve reactie, zo van ‘nu gaan ze het beetje geld dat we nog voor onze hobby krijgen, ook nog afpakken’. Ik ben het daar echter niet mee eens. Ik vind het absoluut heel positief dat er ook werk is gemaakt van een statuut dat die grijze zone tussen die reguliere arbeid en dat vrijwilligerswerk nu gaat invullen. Bovendien lijkt de belasting die men daarop zou willen laten doorvoeren, me ook meer dan redelijk.
Als ik het goed heb begrepen, is dat een vergoeding voor vrijetijdswerk die uitsluitend bedoeld is voor sportbegeleiders. Denkt u dat het misschien ook zinvol kan zijn om die maatregel algemeen toe te passen binnen die sportsector, bijvoorbeeld ook voor sportbeoefenaars?
Ik wil me ook graag nog even aansluiten, omdat ik zelf op dat bewuste debat ook in het panel zat, en op die manier de materie goed heb geleerd.
Ik wil eerst eens een politieke opmerking maken. Ik wil een citaatje voorlezen uit het programma van Groen van 2014. Wij stelden daarin geen vragende partij te zijn om het plafond voor de vergoedingen in het kader van het vrijwilligerswerk op te trekken. Ik citeer: “Discussies over (...) toepassingen in de semi-agorale sfeer moeten buiten de context van de vrijwilligerswet worden gevoerd.” We hadden het over een correcte en behoorlijke vergoeding van sportbegeleiders en een eenduidig statuut. We hebben pleitten ook voor “een adequate aanpak van het zwartwerk via een aangepast fiscaal regime met een bevrijdende voorheffing zoals in de auteursrechten.” Ik ga daar straks nog iets over zeggen. Daar bestaat dat ook. We stelden ook dat een eenmalige bevrijdende belastingheffing van 15 procent heel veel problemen zou kunnen oplossen.
Minister, dat is bijna een kopie van het veel beter uitgewerkte statuut van uw diensten. Ik wil maar zeggen dat dat bij ons ook in het hoofdstuk over cultuur stond, als het ging over dirigenten van koren of van harmonieorkesten, over regisseurs in het theater. Dat is dus vooral in de sfeer van de amateurkunsten, maar het ging ook over sprekers in het sociaal-cultureel werk, een thematiek die veel voorkomt. Ik meen dat er tijdens dat debat een zeer grote consensus was op basis van het voorstel dat u doet. Noch wij, noch uw partij zijn de enigen die daar al over hebben nagedacht. Er was overigens iemand van het kabinet-De Block die meteen over de fiscale zorgen begon, alsof er veel geld verloren zou gaan voor de overheid met de invoering van dat semiagoraal statuut. Ik heb er een halve persiflage van gemaakt, in alle eerlijkheid, maar ik denk eerlijk gezegd dat de federale staat daar geld aan gaat verdienen. Zoals ik daarnet zei, gebeurt immers heel veel in de grijze tot donkergrijze en pikzwarte zone. We kennen Vlaanderen. Er zijn ook geen alternatieven daarvoor. Dat is het sterke. Mensen kunnen het bijna niet correct doen zonder in problemen te verzeilen met hun andere statuut als loontrekkende of zelfstandige. Er zijn allerlei fiscale problemen waar clubs en verenigingen dan het slachtoffer van zijn. Laten we alstublieft de mist doen optrekken, met een helder statuut.
Voor wie daarnet ook daarover iets heeft gezegd, wil ik zeggen dat zowel Lode Grossen van de Vlaamse Sportfederatie (VSF) als Lien Verwaeren van het Forum voor Amateurkunsten dat mee heeft ingeleid, en dat er zowel tijdens het debat als achteraf een absolute unanimiteit bleek te zijn, zowel in de sportsector als in de cultuursector, om zo’n statuut in te voeren. Eindelijk duidelijkheid, helderheid. Er is daarbij inderdaad sprake van plafonds, opdat men vanonder niet zou raken aan de vrijwilligersregeling en vanboven niet aan de normale arbeidsrechtelijke statuten die bestaan. Minister, ik ben dus echt mee pleitbezorger om dit te doen. Natuurlijk, u bent niet helemaal bevoegd, u kunt het alleen maar voorstellen, maar veel leden hier hebben toch enige betrokkenheid bij de federale regeringspartijen, dus ik zou zeggen ‘go for it’. Ik denk dat onze sectoren er allemaal belang bij hebben dat dat zo snel mogelijk gebeurt, en op die manier kunnen we ook de vrijwilligersregeling en -wetgeving zuiver houden. Het is inderdaad ook waar dat het kabinet van minister De Block enige terughoudendheid heeft laten merken ten aanzien van de verbreding. Het is duidelijk dat men in eerste instantie met een beperktere sector zou willen beginnen, om te kijken naar de effecten, dat men dat niet meteen voor heel het vrijetijdswerk wil doen. Men ging ook aanvullend onderzoek bestellen bij de VUB, tegen de zomer, om die verbreding, maar ook de arbeidsrechtelijke statuten en de effecten daarop in kaart te brengen.
Daar maakt men zich toch ook wel wat zorgen over. Ik geef dat maar mee. Minister, ik denk dat mijn informatie klopt, maar uw medewerker Brecht De Vos was aanwezig, en die kan u en ons allemaal nog beter informeren.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik geef een paar reacties. Vrijetijdswerk geldt alleen voor het uitoefenen van bepaalde functies. Als we dat opnieuw gaan verruimen, dan belanden we in de discussie of het dat is of niet. Ik geef een voorbeeld. Als je coach bent, dan krijg je dat voor elk uur dat je coach bent. Dan mag je daarnaast nog gratis tappen, maar tappen is geen element van vrijetijdswerk. Ik denk dat we de zaken zuiver moeten houden. Dus, wat opleiding betreft, om een incentive te geven aan een vrijwilliger die een opleiding in de trainersschool gaat volgen, zou het kunnen dat we hem na de trainersschool en zes maanden – bijvoorbeeld – het statuut van vrijetijdswerker geven. Dat is de filosofie.
Mijnheer Poschet, dan is er dat bijkomend onderzoek. Het is goed dat de heer Caron het zei, want ik heb het niet van Brecht gehoord, wellicht omdat hij paar dagen geleden vader is geworden. Ik wil wat dieper ingaan op die verbreding. Wat ik vraag, is: laat ons starten met vrijetijdswerk. Wij hebben de nodige studies gedaan, twee keer. We hebben een studie gedaan in de vorige legislatuur. We hebben het helemaal laten uitwerken. Idealiter zou elke sector die dat wil doen, dat eigenlijk zelf moeten doen. Men zou zelf moeten afbakenen voor welke functies men dat wel of niet wil doen.
Dat is het eerste. Vervolgens moet men bekijken wat voor die sector goed is qua uurloon, qua maximaal aantal uren en qua maximumbedrag per jaar, om niet in de situatie te zijn dat dit in de plaats komt van het werknemersstatuut, het klassieke, reguliere arbeidsstatuut, of van het vrijwilligersstatuut. Wij zijn daar drie jaar mee bezig geweest. Ik denk dat anderen daar nu van kunnen ‘profiteren’, maar in dezen is het belangrijk dat er een minimaal basisonderzoek is, een bevraging van de sector, dat er eensgezindheid en een draagvlak daarvoor bij de sector komt. Als immers de dag komt dat dat vrijetijdswerk bijvoorbeeld het vrijwilligerswerk gaat verdringen, dan zijn we verkeerd bezig, dan wordt de sector veel te duur. Dit kun je dus alleen doen als je de oefening doet die wij ook hebben gedaan. Daarom blijft mijn voorstel: laten we beginnen met sport. Het draagvlak is er. De afbakening is gebeurd.
Wat de verdringingseffecten betreft, ben ik het niet eens met diegenen die zich afvragen of men hun vrije tijd ook nog eens gaat belasten. Neen, natuurlijk niet. Mijnheer Moyaers, u zei dat ook. Als je vrijwilliger bent en een onkostenvergoeding krijgt, dan ben je vrijwilliger met een onkostenvergoeding, maar dat gaat over iets anders dan wat we hier doen. Uw reactie in dezen is heel juist en is ook de mijne. Als dat bijkomend onderzoek, zoals de heer Caron zei, onder meer gaat over die verbreding en het arbeidsrechtelijk statuut, dan is dat prima. Nu, dat statuut zelf hebben we wel bekeken. De belasting op diverse inkomsten is een bestaande fiscale regeling. We zijn dus gewoon blijven werken met een bestaande regeling in de fiscaliteit. De aftrek voor onkosten van 30 procent bestaat inderdaad al. Er moet dus geen nieuwe regeling zijn.
De collega’s van de Franse en de Duitstalige Gemeenschap zijn in het verleden altijd mee gevolgd. Uiteraard heb ik pas nu de jongste visietekst overgemaakt, maar in het verleden zaten ze mee op de lijn dat dit nuttig en zinvol is. Ik verwacht ter zake eerlijk gezegd ook echt geen tegenstand wat de federale overheid betreft.
Mevrouw Brouwers, waarom studenten niet? Studenten hebben natuurlijk een heel goed statuut, namelijk de studentenjob. Die geeft mogelijkheden voor studenten qua vrijetijdswerk. Het zou raar zijn dat we dat nu zouden doen verplaatsen, terwijl er bij een studentenjob geen belastingen, noch RSZ moeten worden betaald. Neen, de filosofie is: je hebt al belastingen betaald en je hebt al een RSZ-statuut, en als je dat hebt, dan kom je hiervoor in aanmerking. Studenten voldoen daar niet aan, maar ik vind dat niet zo erg, want zij hebben andere mogelijkheden. Een club die een student wil inschakelen, doet dan een beroep op de studentenjob. Ik denk dat dat ondertussen veel beter gereglementeerd is: geen RSZ én geen belastingen, de kinderbijslag blijft behouden. Als ik dat erbij neem, dan zitten we weer in een héél andere situatie, en dan moet dat alles worden geregulariseerd, wat veel moeilijker is. Laat dat dus zoals het is, en dit is voor andere situaties.
Mijnheer Moyaers, ik dank zeker ook u voor de ondersteuning. Ik heb ook zo één negatieve reactie gehad, zo van ‘je gaat toch niet mijn vrijwilligerswerk nu nog belasten’. Neen, daarover gaat het niet. Het gaat over iets anders.
De sportbeoefenaars komen niet in aanmerking, omdat je daar daadwerkelijk steeds meer de situatie zou kunnen hebben dat er enige verdringing is. Ofwel krijgen ze een onkostenvergoeding ofwel hebben ze een statuut als zelfstandige, zelfstandige in bijberoep of andere statuten. We doelen hier echter niet op iemand die elke week wordt vergoed voor zijn sportprestatie. Je moet een volwaardige job hebben. Ik denk dat je met 4125 euro per jaar ook niet toekomt. (Opmerkingen van Bert Moyaers)
Ja, maar zelfs dan. Dan moet je het doen voor het plezier, bij wijze van spreken. Daarom hebben we dat niet gedaan. Dat is ook altijd in overleg met de sector geweest. Zoals de heer Caron heeft gezegd, ik denk dat ons voorstel echt mee door de sector wordt gedragen.
Ik denk dat dat onderzoek van de VUB overigens ook te maken heeft met Dimona (Déclaration Immédiate/Onmiddellijke Aangifte). Er is de afstemming met die aangifte en de vraag hoe men ter zake organisatorisch een en ander zou kunnen regelen.
Het is goed dat de federale collega’s zich daar mee achter willen scharen. Mijnheer Bajart, ik denk ook dat ik daarjuist uw vragen al heb besproken. Mijnheer Caron, ik steun uw oproep: ik hoop echt dat men daar federaal ook achter wil staan. Er werd verwezen naar de culturele sector. Ik wil het zo zeggen. Vandaag heb je het huis van de reguliere arbeid en heb je het huis van het vrijwilligerswerk, en daartussen heb je wat koterijen, uitzonderingen hier en uitzonderingen daar. Wel, als we nu het vrijetijdswerk als derde huis zouden hebben, dan kunnen de koterijen worden opgeheven en binnen het vrijetijdshuis worden ingebracht. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de vrijwillige brandweer, aan vrijwillig ambulanciers enzovoort. Misschien kan dat ook daar, maar opnieuw, laat elke sector het waar en hoe onderzoeken, zodat de twee verdringingen niet gebeuren.
De heer Wynants heeft het woord.
Mijnheer Caron, ik moet u ook bedanken omdat dat in uw programma voor 2014 stond, maar als je bekijkt wat wij hebben gezegd, dan staat dat statuut er bij ons ook in, en onze minister heeft er niet alleen aan gedacht, hij heeft het ook aangedurfd om dat te doen.
Het is waar. Dat mag worden gezegd. Alleen, wij hebben niet meteen zo’n kabinet. (Gelach)
Ik denk dat dit breed wordt gedragen. Ik zal niet snel met bloemen zonder potten gooien naar de meerderheid. Ik heb het in dezen gedaan. Minister, ik heb het ook publiek gedaan in het debat, omdat wij ook al jaren vragende partij zijn, maar u bent wel de eerste minister die die regeling ook heeft onderzocht en uitgewerkt, en die ook de stappen zet ten aanzien van de federale overheid om dit te realiseren. Dat is in ieder geval een feit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.