Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, de individuele beroepsopleiding (IBO) is uiteraard een van de meest succesvolle gekende formules in ons arbeidsmarktbeleid. We zijn al jaren bezig met IBO’s. De individuele beroepsopleiding bezorgt de werkzoekende kansen bij werkgevers om in een eerste fase werkervaring op te doen, zonder dat de werkgever daarvoor veel geld moet bovenhalen.
In navolging van deze stage en werkervaring verkrijgt de werkzoekende een contract van onbepaalde duur of bepaalde duur, afhankelijk van de sector. Een duidelijke win-winsituatie: de werkgever kan op een eenvoudige en relatief goedkope manier gepast personeel vinden en omscholen in functie van de noden van de bedrijfcontext. En de werkzoekende heeft uitzicht op een vaste job.
Zoals gezegd, zijn we al jaren bezig met IBO. In 1998 hadden we het dan over 3611 IBO’s. In 2001 was dat al bijna verdubbeld, naar 7190. Die stijgende trend heeft zich het volgende anderhalve decennium duidelijk doorgezet.
In 2012 waren er net geen 12.000 IBO’s, in 2015 waren het er 15.379. Dat was voorlopig het recordjaar. Helaas hebben we in 2016 een lichte terugval gezien, waar we hebben afgeklopt op 15.257.
Uiteraard is dat een zeer goed cijfer. Maar toch gaat het om een kleine terugval. Misschien is het tijd om met de nieuwe campagne de verdiensten en mogelijkheden van IBO in de verf zetten. Ook persoonlijke contacten via consulenten in het kader van het vernieuwde EAD-beleid (evenredige arbeidsdeelname en diversiteit) kunnen in dezen heel nuttig zijn. Ik herinner mij ook de succesvolle IBO-dag die VDAB heeft georganiseerd. Misschien is dat ook nog eens aan herhaling toe.
Hoe dan ook, de IBO-trajecten zijn succesvol, met liefst 80 procent jongeren die na een half jaar nog aan het werk zijn. De helft van deze 15.000 IBO’ers zijn jongeren onder de 25 jaar. Toch worden er nog redelijk wat trajecten ongunstig stopgezet, met een redelijke discrepantie tussen laag- en hooggeschoolden. Bij de eerste groep wordt zo’n 38 procent ongunstig stopgezet, terwijl dit bij de hooggeschoolden slechts 8 procent is. De inspanningen van VDAB dienen zich dan ook voldoende of misschien zelfs meer te richten op die iets moeilijkere doelgroep van laaggeschoolde werkzoekenden. Meer begeleiding van IBO’er én werkgever is in dit kader misschien nodig en nuttig.
We hebben in de loop der jaren een aantal alternatieve IBO’s uitgewerkt, gericht op een specifiek publiek of met een specifieke doelstelling. Zo is er de Curatieve IBO, de Gespecialiseerde IBO en de IBO Taal. Ook daar is er de voorbije jaren sprake van successen. We hopen dan ook dat die successen de komende jaren kunnen worden doorgetrokken en uitgebreid.
Tijdens de krokusvakantie verscheen er in de krant nog een artikeltje over de vergelijking van IBO met andere systemen, zoals PWA. Dat is misschien een wat ongelukkige vergelijking, omdat we over heel verschillende systemen spreken, met heel verschillende doelstellingen en een heel verschillend doelpubliek. De ene groep, PWA, kan nu eenmaal niet onmiddellijk worden gelanceerd in functie van een voltijdse tewerkstelling, terwijl dat bij het IBO uiteraard net het duidelijke doel is.
Minister, hoe verklaart u die kleine terugval in het aantal IBO’s? Hoe lagen en hoe liggen de doelstellingen van VDAB in het kader van dat instrument? Waarnaar streven we de komende maanden en jaren?
Ziet u bij de andere instrumenten een gelijkaardige licht dalende trend doorheen de jaren of in het voorbije jaar?
Worden er voor de verschillende IBO’s, de verschillende alternatieven, charmeoffensieven georganiseerd in de richting van de werkgevers? Is er een rol voor het vernieuwde EAD-beleid in dezen, met de consulenten van bijvoorbeeld werkgeversorganisaties? Met dit instrument, dat door sommige werkgevers nog steeds onvoldoende gekend is, kan de mismatch op de arbeidsmarkt worden aangepakt, door zelf werkzoekenden intern te gaan scholen in functie van de profielen die men nodig heeft. Ongetwijfeld is IBO dus nog een lang leven beschoren.
Is er een apart beleid van begeleiding en opvolging van IBO’ers met het oog op het profiel van de IBO’er? Zeker met betrekking tot het hoge aantal ongunstige stopzettingen voor laaggeschoolde werkzoekenden is een apart beleid in dezen noodzakelijk.
Hoe staat u ten slotte tegenover de vergelijking die werd gemaakt met het PWA-systeem?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, de globale IBO-cijfers worden uiteraard continu gemonitord. Tussen 2015 en 2016 is het totale aantal gestarte IBO’s effectief gedaald met 0,8 procent. Ik denk dat dat te klein is om inderdaad te kunnen spreken van een terugval. Statistisch is dat wellicht te weinig. Het gaat over nog geen 120 minder.
Voor het aantal IBO’s zetten wij geen jaarlijkse doelstellingen uit. Ik denk dat dat logisch is. IBO is geen doel op zich, maar een middel om de competentiekloof tussen een job bij de werkgever en de werkzoekende te overbruggen. Voor mij is het een heel goed instrument. Ik zou het zwart-wit kunnen zeggen: het kan mij ook niet schelen hoeveel mensen op de websites van VDAB gaan kijken, zolang het resultaat maar is dat er meer mensen aan het werk geraken. Hoe ze dat bereiken, is aan hen om in te vullen. IBO is zonder twijfel, zoals u zelf zei, een zeer goed instrument.
Het is ook een instrument dat uniek is in zijn doelstelling. De competentieversterking in het kader van een heel specifieke vacature doen we alleen daar, mét tewerkstellingsresultaat, zoals u weet. De andere werkplekleerinstrumenten worden ingezet in een andere fase en een andere context binnen een zoektocht naar werk, bijvoorbeeld voor het bepalen van de competentiekloof, voor de verdieping van de competenties na opleiding, voor het verwerven van relevante ervaring enzovoort.
De toepassing van die andere instrumenten is ook recenter dan de IBO. Qua cijfers moeten we ze dan ook niet vergelijken. Alle cijfers van alle instrumenten vindt u terug in de VDAB-cijfers.
Het is juist, de verschillende soorten IBO’s nemen steeds meer een prominente plaats in, ook in de campagnes over efficiënt aanwerven bij werkgevers. VDAB kijkt regelmatig samen met de werkgeversorganisaties en sectoren na welke rol eenieder kan opnemen om nog meer bekendheid te geven aan die IBO. U hebt daar zelf voorbeelden van gegeven.
IBO is een van de instrumenten die duidelijk perfect aansluiten bij het nastreven van een evenredige arbeidsdeelname. De ‘nog niet perfecte’ kandidaat kan dan via opleiding groeien tot een ‘geschikte werknemer’ waaraan het bedrijf behoefte heeft. Zowel de werkzoekende als de werkgever krijgt daarbij ondersteuning. Dat maakt juist het succes. Het is niet alleen die werknemer die daarbij ondersteund wordt, maar ook de werkgever. En dat heeft mee te maken met het succes.
Voor de begeleiding van werkzoekenden met een grote, maar overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft VDAB partners aangetrokken en dat binnen onder meer de Tender Intensief Werkplekleren (TIW). U weet, dat is die groep die een nog grotere afstand tot de arbeidsmarkt heeft.
Maar de consulenten van die partnerorganisaties gaan dan gericht op zoek naar vacatures voor hun cliënteel. Om een werkgever voor sommige gevallen over de streep te halen om een minder voor de hand liggende kandidaat een kans te geven, worden de voordelen van een specifieke IBO heel vaak onder de aandacht gebracht van die werkgever. De begeleidingsintensiteit van de cursist en de werkgever wordt steeds afgestemd op de inschatting van de behoefte aan ondersteuning om zo de slaagkansen te bevorderen. Maar, als je meer kansen wilt geven aan bepaalde groepen van mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, dan is de kans op falen natuurlijk ook wat groter. Het is daarom logisch dat kansengroepen in IBO een hoger stopzettingspercentage hebben.
We moeten dat natuurlijk altijd, daarover ben ik het met u eens. Maar dat in de begeleiding op maat naar het individu, zeker met die Tender Intensief Werkplekleren, het instrument IBO gebruikt wordt, heeft juist tot bedoeling dat die werkgever en die werknemer intenser begeleid worden om meer slaagkans te hebben. Maar ik wil het ook wel echt inzetten als een instrument daar waar er echt twijfel is.
Zoals u zelf naar voren hebt gebracht, is het een mooi instrument. Ik zou het niet willen hypothekeren door te zeggen dat de stopzettingspercentages te hoog zijn. Want die persoon die IBO heeft gehad, heeft, zelfs met stopzetting, ondertussen toch weeral ervaring opgedaan.
Een vergelijking maken tussen instrumenten met een zeer verschillende doelstelling heeft weinig zin. Ik zei het daarnet al. PWA is een stap in de activering van de werkzoekenden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, voordat zij effectief naar een job kunnen gaan. Ik heb dat ook altijd gezegd met de omvorming naar wijkwerken. De bedoeling van wijkwerken is niet dat ze daarna in het normale economisch circuit stappen. Het is een eerste stap in een heel proces. Ik denk dat een vergelijking van resultaten van PWA of IBO niet echt zinvol kan worden genoemd.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord.
Die vergelijking met PWA is in dezen inderdaad niet aan de orde en niet nuttig. Een aantal andere elementen zijn dat zeker wel. Die goede inschatting van de behoefte en ondersteuning van zowel werkgever als de betrokken werkzoekende, is bijzonder belangrijk. Het accent op kansengroepen en laaggeschoolden is daarbij een zeer goede zaak. Het is goed dat daar meer op wordt ingezet. Misschien moet dat nog worden opgedreven of nog beter worden opgevolgd. De cijfers over de ongunstige stopzettingen zijn wel nog altijd een werkpunt.
De vraag daarbij is ook: wat na een ongunstige stopzetting? De betrokken werkzoekende heeft inderdaad een werkervaring opgedaan, maar heeft tegelijk ook een faalervaring moeten meemaken. Ik denk dat daar een belangrijk aandachtspunt zit, om daar speciale aandacht voor te hebben, zodat die werkervaring op een positieve manier in het traject kan worden ingepast en we daarmee dan aan de slag kunnen gaan.
U hebt ook gelijk dat IBO in het kader van het EAD-beleid een heel belangrijke rol kan spelen. Ik hoop dat u met de sectoren een aantal bijkomende stappen kunt zetten om de bekendmaking van het instrument te verhogen.
Niet alleen ik zeg dat, maar ook VDAB. Vorige week las ik een artikel dat stelde dat de werkgevers nog te weinig aandacht hebben voor werkplekleren. Veel werkgevers gebruiken IBO, maar helaas zijn er ook nog heel veel die het niet kennen en gebruiken. VDAB voelt dat aan als een tekort, als een werkpunt. Ik hoop dat er nieuwe initiatieven worden genomen om de bekendheid van werkplekleren en IBO in het bijzonder te verhogen.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, ik ga ervan uit dat u ook mij aanspreekt naar aanleiding van dat artikeltje in De Tijd. Het is jammer dat u mij onrechtstreeks vermeldt, maar mijn naam niet vernoemt.
Het klopt dat beide maatregelen, IBO en PWA, een verschillend doelpubliek hebben. Wat ik bedoelde met mijn uitspraak, is dat trajecten die competenties versterken en opbouwen, een veel efficiëntere en effectievere manier zijn om op de arbeidsmarkt terecht te komen. Systemen zoals PWA, die een bepaald doelpubliek bereikten, hadden in the long run niet genoeg uitstroom naar een reguliere job zonder overheidstussenkomst. Een onmiddellijke lancering naar een voltijdse tewerkstelling was niet mogelijk. Op de duur is dit zodanig scheefgegroeid en werd er geen doorstroom gerealiseerd.
In IBO gebeurt dat wel. IBO versterkt competenties en zorgt voor een echte job voor veel jongeren, maar ook voor veel andere werkzoekenden. IBO is echt een succesvol instrument. Werkgevers zijn daar over het algemeen zeer enthousiast over. Natuurlijk blijft het aantal stopzettingen zeker een aandachtspunt. Kansen geven aan werkzoekenden, betekent ook dat men een stopzettingspercentage moet incalculeren. Dat kan elk jaar fluctueren. Als er meer IBO’s worden afgesloten, zal het stopzettingspercentage misschien hoger zijn.
Uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag blijkt dat bij ongunstige stopzettingen vooral ongeschiktheid volgens de werkgever het grootste struikelblok is. Er moet natuurlijk wel een klik zijn tussen de werkzoekende en de werkgever. Als de klik er niet is, heeft de werkgever hiervoor een verklaring. Dat wordt dan ook meegenomen door VDAB in het dossier van de werkzoekende. Er wordt dan zeker en vast rekening mee gehouden in de zoektocht van de werkzoekende. Dat is een verduidelijking bij het artikeltje dat verscheen in De Tijd.
Ik maak even een zijsprongetje. Vorige maandag was ik in Rijsel. Daar had ik een vergadering bijeengeroepen met arbeidsmarktspecialisten van Noord-Frankrijk en Henegouwen. Ik werd op mijn wenken bediend, want ook de Parijse Nouria Messaoudi was daar aanwezig, en ook de baas van de Waalse vakbond CSC was er.
We hebben het gehad over de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en wat we allemaal zouden kunnen doen. Er kwamen zeker acht of negen voorstellen uit. Het stimuleren van de grensoverschrijdende IBO heeft het gehaald als prioriteit nummer een. Voor de drie regio’s is dat de belangrijkste prioriteit.
Minister, in 2013 hebt u het mogelijk gemaakt dat men die IBO grensoverschrijdend kan doen. Sindsdien zijn er eigenlijk nog maar 34 door Fransen gedaan en 50 door Walen. Frankrijk en Wallonië zijn daar heel diep beschaamd over. Zij willen daar nu heel voluntaristisch aan voortwerken. Dat is een goede zaak.
Frankrijk gaf ook een natte droom mee, en dat is l’enseignement/apprentissage. Dat is een soort leercontract, maar dat zit daar in het arbeidsrecht. Ze zeiden dat ze enkele jaren geleden voor België en Frankrijk ei zo na naar één stelsel gingen. Wallonië heeft dat geblokkeerd. Dat willen ze nu deblokkeren. Dat zeg ik omdat IBO en werkplekleren, zeker in tijden van arbeidskrapte, en zeker in de publieke context van een vrij hoge loonkost, zalige maatregelen zijn voor bedrijven om mensen te coachen en te ontwikkelen. Met Fransen en Walen is er een risico. Gaat dat met de taal? Gaat dat met een vooropleiding?
Minister, op dat niveau werken we verder en we hopen daarbij op uw steun.
Minister Muyters heeft het woord.
Iedereen ondersteunt de maatregelen van werkplekleren en IBO. Voor Henegouwen en Frankrijk zijn er zeker nog verbeteringen mogelijk, maar ik ben blij dat ze dat opnemen. Ik ben altijd bereid om samen met anderen te bekijken hoe we onze manier van werken kunnen verbeteren.
Mevrouw Van Eetvelde, ik ben het helemaal met u eens. PWA had inderdaad verdiensten, maar was uiteindelijk niet zo vaak een opstap om tot het normale economische circuit toe te treden. Daarom heb ik die omvorming voorgesteld.
Mevrouw Van Eetvelde en mijnheer Bothuyne, aan de stopzettingen moeten we natuurlijk ook een opvolging geven. Dat wordt meegenomen in het leerproces. Het goede is dat de werkgevers een verklaring moeten geven waardoor je dat in een leerproces kunt meenemen. We hebben de Tender Intensief Werkplekleren. Bij een leerervaring via IBO zal er de nodige begeleiding zijn voor de werkzoekende om dat op een goede manier te kaderen.
U had het over het gebrek aan werkplekleren waarmee u verwees naar een artikeltje in De Tijd. Daar werd een en ander door elkaar gehaald. Duaal leren en werkplekleren werd op een grote hoop gegooid. Deze week hadden we een beleidsraad Werk. Syntra beschikt vandaag al over 8000 bedrijven die bereid zijn om werkplaatsen te plannen in duaal leren. Meer dan in het verleden zetten we in op werkplekleren. We moeten nog meer werkgeversorganisaties en bedrijven overtuigen om de stap naar werkplekleren mee te ondersteunen. Dat is ongetwijfeld zo. Zeggen dat we vandaag in een crisis zitten en dat we veel te weinig werkplekken hebben, is zeker niet waar. Dat we daar hard aan moeten blijven werken, is zeker ook waar.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Een en al consensus in deze commissie. Kwalitatief kunnen we zeker nog stappen vooruit zetten met de Tender Intensief Werkplekleren en de begeleiding daarbij. De ongunstige stopzettingen, zeker bij laaggeschoolden, zijn een aandachtspunt. Dat is al langer geweten en daar moeten we verder op inzetten.
Ook kwantitatief kunnen we nog meer inzetten op alle mogelijke vormen van werkplekleren, maar zeker ook op IBO, door nog meer werkgevers ertoe aan te zetten nog meer werkzoekenden aan de slag te helpen. We moeten dus verder gaan op de ingeslagen weg en het systeem op een goede manier blijven opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.