Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
– Bart Caron treedt als voorzitter op.
Voorzitter, minister, collega’s, de afdeling Jeugd gaf opdracht om een onderzoek te voeren naar de vrije tijd van jongeren die verblijven in een instelling. Daarbij werd vooral gekeken naar het soort activiteiten en in welke mate jongeren in een instelling gebruikmaken van het bestaande jeugdwerkaanbod. Daarnaast werd ook nagegaan hoe ze dat bestaande jeugdwerkaanbod ervaren.
Het onderzoek richtte zich op jongeren tussen de 10 en de 18 jaar. Zo’n 445 jongeren namen eraan deel. De resultaten van het onderzoek zijn opvallend: slechts 30 procent van de voorzieningen slaagt erin om voor meer dan de helft van de jongeren de vroegere tijdsbesteding voort te zetten. Onder andere praktische, organisatorische en financiële redenen zijn hiervoor de oorzaak.
Het onderzoek geeft ook een aantal aanbevelingen mee, zowel aan de instellingen, het welzijnsbeleid als aan het lokale jeugdwerkbeleid. Een daarvan is dat ook het experimenteel jeugdwerk aanwezig zou moeten zijn in de voorzieningen waar jongeren verblijven. Ook een sterkere band met het lokale jeugdwerk wordt nagestreefd.
Minister, welke conclusies trekt u zelf uit het onderzoek dat is opgeleverd door de afdeling Jeugd? Welke aanbevelingen zult u ter harte nemen? Welke specifieke acties plant u in opvolging van het onderzoek? Hebt u reeds overleg gehad met de minister van Welzijn in verband met dit onderzoek? Zo ja, welke initiatieven komen voort uit dat overleg?
Minister Gatz heeft het woord.
Collega’s, alvorens ik op uw concrete vragen inga, wil ik proberen enkele nuances aan te brengen bij de resultaten die u hebt aangehaald.
Deze resultaten zijn de cijfers voor de bevraging van de residentiële voorzieningen zelf, waarvan inderdaad slechts 30 procent van de ondervraagde medewerkers aangeeft dat meer dan de helft van de jongeren hun vrijetijd kunnen voortzetten in de voorziening. Bij de bevraging van de jongeren zelf, geeft 65 procent van deze jongeren aan dat ze hun vrijetijdsactiviteiten gewoon voort kunnen zetten als ze in de voorziening belanden. Deze discrepantie kan te wijten zijn aan het feit dat de meeste jongeren die aankomen, geen vrijetijdsactiviteiten hebben, wat meerdere ondervraagde voorzieningen aangaven en de kwetsbare positie van deze groep aangeeft. Ze antwoorden dus gewoon voor de jongeren die een vrijetijdsactiviteit deden voor ze aankwamen. Bijkomend hebben de voorzieningen geantwoord in de context van voortzetting binnen dezelfde organisatie of club. De helft van de voorzieningen zegt expliciet inspanningen te doen om de hobby’s van de jongeren te laten continueren, al is het dan niet meer in clubverband of op een andere locatie. Dit betekent dat deze 30 procent enkel geldt voor het percentage jongeren dat al een activiteit uitvoerde en deze nu kan voortzetten op dezelfde locatie. Zowel de voorzieningen als de jongeren geven aan dat ze bij het verhuizen naar een instelling ook met nieuwe activiteiten en hobby’s in contact komen. Begrijp me dus niet verkeerd. Het is niet om de resultaten te verbloemen, maar ik wou de resultaten even opentrekken.
Wat zijn dan de conclusies die ik zelf trek uit dit onderzoek? Eerst en vooral dat het onderzoek naar vrije tijd van jongeren in residentiële voorzieningen erg nuttig was. Het waarborgen van het recht op vrije tijd voor alle Vlaamse kinderen en jongeren is een prioriteit. Net deze groep jongeren kan gebaat zijn bij een lonende en uitdagende vrijetijdsbesteding. Vrije tijd en participatie aan georganiseerde vrijetijdsactiviteiten kunnen verschillende functies invullen: van plezier en ontspanning, over het ontdekken en ontwikkelen van talenten en competenties naar het oefenen van sociale vaardigheden, groeien in vriendschappen of uitbouwen van een sociaal netwerk. De vrijetijdsruimte biedt andere en bijkomende mogelijkheden voor ontwikkeling dan die die thuis, op school of binnen de hulpverlening gegeven worden. Uit het onderzoek concludeer ik dat de meeste jongeren, 76 procent, die in residentiële voorzieningen verblijven, rapporteren tevreden tot zeer tevreden te zijn met de besteding van hun vrije tijd. Een kleine minderheid, 8 procent, is zeer ontevreden over zijn/haar vrijetijdsbesteding.
We zien dat plaatsing voor sommige jongeren betekent dat ze jammer genoeg moeten inboeten op vrije tijd en vrijetijdsbesteding. Als reden geven de voorzieningen zelf hier onder andere praktische of financiële belemmeringen voor op. De jongeren zelf zeggen in te leveren op recreatieve spontane activiteiten of hobby’s, op het sporten in clubverband en op sociale- en jeugdwerkactiviteiten.
Er zijn ook jongeren die dankzij de voorziening kennismaken met een passend vrijetijdsaanbod. Dat bestaat gelukkig ook. Maar wanneer ze de voorziening verlaten of ze verhuizen van de ene naar de andere voorziening, kan het niet worden voortgezet. Er is een gebrek aan continuïteit, waardoor ze weinig of niet profiteren van de krachten en mogelijkheden van een passend vrijetijdsgebeuren, dat dan wel door de voorzieningen werd aangeleverd. Zo blijkt dat de voorziening tijdens de vakantieperiodes vaak een rol als bruggenbouwer speelt en kinderen en jongeren de weg wijst naar externe kampen en vakanties. Deze rol spelen ze niet voor jongeren die de vakanties thuis doorbrengen. Sommige voorzieningen erkennen het belang van de deelname van hun jongeren aan extern jeugdwerk en brengen jongeren in contact met verenigingen, maar dit kan sterker.
Vanuit het jeugdwerk zijn er vele ‘good practices’ te vinden, vooral bij de Werking Met Kansarme Jongeren (WMKJ). WMKJ’s sluiten goed aan bij de werking van de voorzieningen en hun publiek. Ze hanteren een aangepaste benadering, een flexibele omgang en stellen weinig eisen met betrekking tot de aanwezigheid.
Ik neem alle aanbevelingen die uit het onderzoeksrapport kwamen, ter harte, maar zal specifiek inzetten op een selectie ervan. Ik geef prioriteit aan de aanbeveling dat de rol van bruggenbouwer voor het lokale jeugdwerk verder moet worden uitgebouwd. Ook met de aanbeveling over het inzetten op de continuering van vrije tijd van jongeren als ze aankomen in de voorziening en als ze weer vertrekken, ga ik aan de slag. De onderzoekers geven als concrete aanbeveling om de participatie van jongeren aan hun eigen vrije tijd te versterken, en het onderzoek beveelt ook aan vrije tijd voortdurend voorwerp te laten zijn van kritische reflectie.
Ik geloof dat onze onderzoeksagenda hieraan tegemoetkomt door onderzoek over vrijetijdsbeleving prioriteit te geven. Meer specifiek kan ik verwijzen naar een paar acties uit mijn beleidsbrief Jeugd 2017.
Met het diversiteitstraject dat we al een tijd lopen, trachten we jeugdwerk voor iedereen toegankelijk te maken en het jeugdwerk zelf zo divers mogelijk te maken. Hieronder valt zeker ook de kwetsbare doelgroep van jongeren in residentiële voorzieningen. Zoals u weet, lanceerde ik een projectoproep ‘Bruggenbouwers binnen en naar het jeugdwerk’ in december 2016. Op lokaal niveau wordt er dus een duidelijke impuls gegeven om bruggen te bouwen in de jeugdwerksector maar ook sectoroverschrijdend. We hopen interessante projecten binnen te krijgen, mogelijk ook in het domein van de residentiële voorzieningen zodat er een sterkere band met het jeugdwerk kan worden opgebouwd.
Dit biedt een duidelijk antwoord op de bevindingen van het onderzoek, die wijzen naar de mogelijkheid om sterkere bruggen te slaan tussen jeugdwerk en voorzieningen.
Een volgende verdiepingsstudie op de kinderrechtenmonitor, meer bepaald een onderzoek naar de beleving van de vrije tijd in een subgroep van de jongeren in residentiële voorzieningen, namelijk de minderjarigen in asielcentra, behoort tot de mogelijkheden. Door dergelijk onderzoek zouden we duidelijker te weten kunnen komen hoe we kunnen ingrijpen om het recht op vrije tijd voor deze kwetsbare groep te waarborgen.
Er wordt op dit moment ook onderzocht of er een vervolgonderzoek kan worden uitgeschreven voor het ontwikkelen van een reflectie-instrument om vrijetijdsbeleving te meten bij jongeren in residentiële voorzieningen op basis van de vragenlijst van het huidige onderzoek. Dit zou de participatie aan vrijetijdsinvulling voor jongeren in voorzieningen kunnen stimuleren en verbeteren. We verkennen ook de mogelijkheden om lokale jeugddiensten aan te moedigen een proactieve houding aan te nemen door systematisch contact op te nemen en informatie te bezorgen aan de voorzieningen in de regio. We willen lokale jeugdwerkinitiatieven aanmoedigen om zich te komen voorstellen in de voorzieningen. We bekijken de mogelijkheid tot ontwikkeling van een specifiek aanbod door samenwerking tussen voorzieningen en jeugdwerkinitiatieven.
Een overleg met de minister van Welzijn staat ingepland kort na het krokusreces. Nadien valt zeker te bekijken welke bijkomende mogelijke initiatieven realiseerbaar zijn.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. De cijfers zijn inderdaad genuanceerd. Ik heb in mijn vraag ook gezegd dat 30 procent van de voorzieningen aangaf dat het voor jongeren die al een vrijetijdsbesteding hadden, moeilijk is om die op dezelfde manier voort te zetten. Het is natuurlijk ook goed dat 65 procent aangeeft dat zij wel degelijk hun vrijetijdsbesteding kunnen voortzetten, al is dat dan op een andere manier.
Voor ons is dit zeker een nuttig onderzoek geweest. Als ik me niet vergis, is het een van de eerste onderzoeken, specifiek naar de vrijetijdsbeleving van jongeren die in een voorziening verblijven. Het gaat natuurlijk over zeer kwetsbare jongeren die in een zeer moeilijke situatie zitten, en het jeugdwerk kan wel helpen om even aan die moeilijke situatie te ontsnappen. Er is hier niemand in de commissie die het belang van jeugdwerk daarin ontkent.
Ik ben ook blij dat u zegt dat de voorzieningen expliciete inspanningen leveren om zo veel mogelijk – waar het kan, want er zijn natuurlijk soms praktische belemmeringen – die vrijetijdsbesteding van jongeren voort te zetten.
U haalde ook de rol van bruggenbouwers aan in het jeugdwerk. Ik ben zeer benieuwd welke projecten binnenkort – als ik me niet vergis, hebben ze nog een aantal dagen tijd – zullen worden ingediend onder de projectoproep. Het zou goed zijn indien daar ook projecten tussen zouden zitten die extra aandacht hebben voor jongeren die in een dergelijke voorziening verblijven.
U zegt dat u daarover nog geen overleg hebt gehad met de minister van Welzijn, dat dit voor binnenkort gepland is. Ik stel voor dat ik voor de opvolging daarvan nog eens terugkom met een vraag in de commissie of eventueel met een schriftelijke vraag.
De vraag om uitleg is afgehandeld.