Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil het hebben over suïcidepreventie in het jeugdwerk. Ik wil graag schetsen hoe de vraag tot bij mij is gekomen. Ik doe het met de nodige discretie omdat het over een heel concreet geval gaat.
In een zomermaand doet het volgende zich voor op een jeugdkamp ergens in Vlaanderen. Er is een zeer acute crisissituatie waarbij een jongere, een tiener, suïcidaal gedrag vertoont. De leiding moet daarmee omgaan en doet een beroep op de koepelstructuur. Ze krijgen het advies: bel de zelfmoordlijn. Dat is natuurlijk goed, maar niet goed genoeg. Ik heb het gevoel dat er in die koepelstructuur een draaiboek moet zijn of in ieder geval richtlijnen voor hun leiding, om met dit soort bijzonder moeilijke situaties om te gaan. Uiteraard is de hulpverlening die via de zelfmoordlijn wordt aangeboden, excellent – daar gaat het niet om –, maar dit zou niet de eerste keuze moeten zijn.
Minister, bent u het met mij eens dat ook het jeugdwerk een bijdrage kan leveren in de preventie van zelfdoding? Is preventie van zelfdoding momenteel een aandachtspunt in het jeugdbeleid? Met welke partners wordt hiervoor samengewerkt? Meent u dat bijkomende initiatieven mogelijk zijn? Wordt er binnen het vormingsaanbod voor jeugdwerk aandacht besteed aan het aspect suïcidepreventie?
Minister Gatz heeft het woord.
Collega’s, op de vraag of jeugdwerk een bijdrage kan leveren in de preventie van zelfdoding, is mijn antwoord ja. In het jeugdwerk wordt gewerkt aan de algemene en integrale ontwikkeling van de jeugd. In de preventie van zelfdoding staat dit nu net centraal.
De rol van het jeugdwerk blijkt duidelijk uit het project ‘Suïcidepreventie in het jeugdwerk’, dat uitgaat van de suïcidepreventiewerking van de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s).
Dit project loopt over de periode 2015-2017 en richt zich specifiek op jeugdorganisaties met vertakkingen in het hele Vlaamse jeugdwerklandschap en anderzijds op lokale jeugdwerkinitiatieven binnen de provincie Antwerpen. Het project past binnen het tweede Vlaams Actieplan Suïcidepreventie en heeft als concrete doelstelling deskundigheidsbevordering en beleidsontwikkeling binnen jeugdwerkorganisaties via een structurele inbedding van preventie en ‘postventie’ van suïcidaal gedrag.
Is de preventie van zelfdoding momenteel een aandachtspunt in mijn jeugdbeleid? Eerst en vooral wens ik te verwijzen naar de negende strategische doelstelling van het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan 2015-2019. De beleidsuitdaging die uit het groteprioriteitendebat met het middenveld was naar voren gekomen, is de nood aan structurele aandacht voor psychisch en sociaal welbevinden voor alle kinderen en jongeren. De doelstelling die werd geformuleerd in antwoord op deze uitdaging, luidt als volgt: “In 2019 voelen kinderen en jongeren zich goed in hun vel en kunnen ze aangeven wanneer het niet zo is. Ze weten waar ze ermee terecht kunnen en worden passend geholpen.”
De uitvoering van deze doelstelling is de verantwoordelijkheid van mijn collega bevoegd voor het welzijn en de gezondheid. Mijn inbreng als minister van Jeugd binnen deze doelstelling betreft op de eerste plaats het verstrekken van laagdrempelige informatie aan kinderen en jongeren. De Ambrassade heeft op dat vlak een decretale opdracht en doet dat door middel van de jongerengids en de jeugdinfotheek.
Verder werk ik mee aan de beleidsdomeinoverschrijdende aanpak ter bevordering en bescherming van de fysieke, psychische en seksuele integriteit van de minderjarige in de jeugdhulp en de kinderopvang, het onderwijs, de jeugd- en de sportsector.
Daar waar de focus in de vorige regeerperiode vooral lag op de seksuele integriteit, heb ik die met mijn collega’s van Welzijn, Onderwijs en Sport verruimd naar meer aandacht voor de fysieke en psychische integriteit van de minderjarige, en met name de problematiek van pesten en cyberpesten.
In dit kader hebben we ook de jeugdsector geïnformeerd over het belang van het meldpunt 1712 voor geweld, misbruik en kindermishandeling.
Ten slotte verleen ik mijn volle medewerking aan de campagne van de Raad van Europa tegen haatspraak ‘no hate speech’. We zorgen voor de oprichting van een Vlaams No Hate Speech Platform in opvolging van de verlenging van deze campagne in de Raad van Europa. De Stuurgroep No Hate Vlaanderen stelde een actieplan 2016-2018 op.
Het voorzitterschap en secretariaat worden opgenomen door Mediawijs, het Vlaams Kenniscentrum Mediawijsheid. Een projectgroep van Hogeschool VIVES focuste van 25 april tot 21 juni 2016 op online sensibilisering over No Hate Speech met YouTube- filmpjes, en presenteerde educatieve methodieken voor begeleiders van tieners.
Op de Internationale Dag van de Mensenrechten vorige zaterdag, heb ik samen met meer dan veertig organisaties de eerste Vlaamse campagne tegen online- en offline-haatspraak gelanceerd in Mechelen. De campagne wil via sensibilisering en vorming meer weerbaarheid, meer actie tegen haatspraak tot stand brengen bij kinderen, jongeren en jeugdbegeleiders.
Het jeugdwerk vertrekt in de eerste plaats vanuit de sterkte van jongeren. Zo geeft vzw Jong & Van Zin bijvoorbeeld vorming aan jongeren over weerbaarheid en identiteit en over het omgaan met pestgedrag. Dergelijke vormingen zijn zeer belangrijk in het kader van de suïcidepreventie.
Zoals gezegd, heeft de Ambrassade een decretale opdracht op het vlak van jeugdinformatie. In het najaar van 2015 bracht ze de jongerengidsfolder ‘Zelfmoordgedachten. Praat over wat je denkt, voelt en ervaart. Praten lucht op’ uit. Die is ook te downloaden via jongerengids.be.
De vzw Awel besteedt specifieke aandacht aan het thema zelfdoding. Zij organiseerden daar ook al vorming over: in 2015 gaven zij vier keer vorming voor jeugdwerkers over zelfdoding en pesten. Het thema staat in de top tien van de thema’s waarover Awel oproepen krijgt. Uit het laatste jaarverslag van Awel blijkt dat depressie en zelfmoordgedachten in 6 procent van de contacten het onderwerp was; wat in absolute cijfers overeenstemt met 1779 contacten. Daarnaast was ‘niet goed in je vel zitten/ somberheid’ zelfs goed voor 9 procent van de contacten of 3003 in absolute cijfers. Het staat daarbij buiten kijf dat ook de andere thema’s relevant zijn in het kader van suïcidepreventie, zoals daar zijn de relatie met ouders, goed voor 17 procent; verliefdheid, goed voor 1 procent; vriendschap, goed voor 11 procent; problemen of ruzie met vrienden, goed voor 9 procent; relatie met medeleerlingen, 8 procent; angst en spanning, 7 procent; pesten en cyberpesten, 6 procent; en de relatie tot school of leerkrachten, 5 procent.
In 2014 organiseerde Awel een ‘Awel moet je horen’ over het thema suïcide in samenwerking met de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek van de Universiteit Gent. Tegelijkertijd stelden ze het onderzoeksrapport ‘Awel ik zie het niet meer zitten’ voor. Daarin deed Awel aanbevelingen naar overheid en middenveld over de preventie en aanpak van suïcidegedachten bij jongeren. De concrete aanbevelingen kunnen worden nagelezen in het rapport op www.awel.be. Aansluitend daarbij organiseerde het Kenniscentrum Kinderrechten hun eerste ‘Research on Stage’ waarbij beleid, praktijk en onderzoek met elkaar in dialoog gingen over het thema. Awel maakt ook deel uit van de werkgroep suïcidepreventie van de Vlaamse overheid.
Ten slotte vindt er op 15 december een gratis vorming plaats over suïcidepreventie voor jeugdwerkers. Deze vorming richt zich naar jeugdwerkers uit het brede jeugdwerklandschap. Ook geïnteresseerde vrijwilligers in het jeugdwerk zijn welkom op de vormingsdag.
Daarbij wil men een antwoord trachten te bieden op een aantal belangrijke vragen zoals: welke jongeren zijn kwetsbaar voor psychische problemen zoals depressie? Geven jongeren signalen wanneer ze denken aan zelfdoding? En kunnen we deze als jeugdwerk herkennen? Wat kan de rol van het jeugdwerk zijn als het gaat over psychische moeilijkheden bij jongeren en zelfmoordpreventie? Wat is een goede manier om een groep te begeleiden na een zelfdoding van een lid, animator of vrijwilliger?
– Bart Caron treedt als voorzitter op.
Zonder u ervan te willen overtuigen dat we de perfectie bereiken, wil ik aangeven dat er al heel wat gebeurt.
Ik wil nog even ingaan op het begin van uw vraag. Ons jeugdwerk bestaat in grote mate uit jonge, geëngageerde vrijwilligers, wat de kracht ervan uitmaakt. Het zal natuurlijk altijd een moeilijk spanningsveld blijven tussen in hoeverre die vrijwilligers altijd de ernst van dergelijke situaties snel en goed genoeg kunnen herkennen, en daarnaast een deskundige begeleiding hebben die het een stukje van hen kan overnemen, want het zijn ernstige situaties die een gemiddelde jeugdleider of -leidster op kamp het liefst niet meemaakt. Met andere woorden: het kan in eerste instantie lijken dat de zelfmoordpreventielijn niet meteen adequaat is, maar tegelijkertijd kan men van daaruit – want daar zit de kennis bijeen – snel schakelen naar andere soorten begeleiding. Het voornaamste is dat men zich bewust is waar men met een vraag op een snelle en deskundige manier terechtkan. Als we met vorming nog verder kunnen gaan en meer leiders, leidsters en jeugdwerkers kunnen vormen, gaan we nog vooruitgang boeken. Het blijft wel op de grens liggen tussen het klassieke jeugdwerk en het jeugdwelzijnswerk, dat onrechtstreeks ook even aan bod is gekomen.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Ik weet uiteraard dat dit een aandachtspunt is, maar ik vond het zinvol om het toch nog eens gecondenseerd en overzichtelijk gepresenteerd te krijgen, omdat het aantoont dat het een werk is waar velen verantwoordelijkheid in dragen, een werk dat uit overtuiging wordt gedaan. Het is een werk waar nooit een einde aan komt.
Wat me het meest frappeerde – en dat was misschien niet helemaal duidelijk in mijn inleiding – is dat de leiding zelf meteen de ernst van de situatie inzag, zich beriep op hun nationale structuur, die dan, met de allerbeste bedoelingen, een advies gaf dat wel zinvol was, maar tegelijkertijd wel een beetje tekort schoot, zeker gezien het ruime aanbod dat ook aan koepelstructuren wordt aangeboden. De nationale structuur zou in dergelijke zeer moeilijke situaties toch iets directer hun leiding kunnen assisteren. Ik wil dat ene voorbeeld niet verabsoluteren. Uiteindelijk is het in dit specifieke geval goed afgelopen.
Ik ben tevreden dat de minister dit probleem als een aandachtspunt binnen het beleidsdomein Jeugd blijft zien, dat er verschillende actoren initiatieven ontwikkelen, samen met de experten die in Vlaanderen actief zijn – u hebt verwezen naar de eenheid zelfmoordonderzoek die mee initiatieven ondersteunt. Dat is in ieder geval de goede weg, dat we het taboe dat veel te lang rond suïcide heeft gehangen, zeker bij jongeren, durven te doorbreken in een vormingsaanbod. Ik kan alleen maar hopen dat alle jeugdbewegingen en jongerenorganisaties zelf ook de ernst van de situatie inzien en op gepaste tijde ingaan op het aanbod dat op hen wordt afgestemd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.