Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Keulen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, vrachtwagenbestuurders met een rijbewijs C dienen ook een vakbekwaamheid code 95 op hun rijbewijs te hebben, want anders is dat rijbewijs ongeldig. Om die vakbekwaamheid te verkrijgen, dienen vrachtwagenbestuurders een nascholing van 35 uur of kredietpunten te volgen, gespreid over een looptijd van vijf jaar. Om de vijf jaar dient deze code 95 te worden vernieuwd.
Houders van een rijbewijs C, maar ook C1, C+E, C1+E, afgeleverd voor 10 september 2009 werden vrijgesteld van een examen voor deze categorieën. Deze personen moesten hun eerste nascholing volgen voor 10 september 2016.
Minister, sinds de zesde staatshervorming is de rijopleiding een gewestelijke bevoegdheid. De vakbekwaamheid met betrekking tot de rijbewijzen C en D horen daar bij, maar in het recente verleden hebt u daar als minister al heel wat vragen over gekregen omdat de samenwerking en de overdracht vanuit het federale niveau niet soepel verloopt.
Het bevoegdheidsconflict in dezen lijkt mij van de baan, maar uit het veld krijg ik wel signalen dat binnen het departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) enkele dossiers rond de erkenning van lesgevers en de goedkeuring van opleidingsmodules met een lange doorlooptijd te maken krijgen. Wat betreft de opleidingsmodules en het programma spreekt het KB van 4 mei 2007 van een goedkeuringstermijn van 60 dagen. Die termijn blijkt echter in enkele gevallen ruim overschreden te zijn door uw departement.
Een blijvend probleem met betrekking tot de vakbekwaamheid zijn de vrijstellingen. In voorgaande vragen van collega’s is dit reeds aan bod gekomen en dit blijft voor interpretatie – of liever, interpretatieproblemen – zorgen. In eerste instantie stelde u dat u de vrijstellingen volgde zoals geïnterpreteerd door het federale niveau en op termijn ging u, samen met de sector, bekijken of een andere interpretatie zich opdringt.
Minister, kloppen de signalen die mij bereiken vanuit de sector over de doorlooptijd van goedkeuringen van zowel opleidingsmodules als -programma’s? Indien die kloppen, wat is dan de oorzaak van die vertraging? Op welke wijze probeert het departement MOW hieraan tegemoet te komen naar de sector toe?
Wat betreft de vrijstellingen, is er ondertussen overleg met de sector geweest over een mogelijk andere interpretatie? Indien ja, wat waren de conclusies van dat overleg? Indien neen, is een andere interpretatie van de vrijstellingen nog een denkpiste?
Minister Weyts heeft het woord.
Mijnheer Keulen, tot mijn spijt moet ik u een beetje tegenspreken als het gaat over het bevoegdheidsconflict met betrekking tot de vakbekwaamheid en nascholing die van de baan zouden zijn. Quod non. De federale minister van Mobiliteit heeft immers een vernietigingsprocedure ingesteld tegen het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2015, die de bevoegdheden, overgekomen met de zesde staatshervorming, in Vlaamse regelgeving omzet. Er loopt daar dus een procedure.
Op het Overlegcomité van eind oktober 2015 werd beslist dat de FOD Mobiliteit en Vervoer de bevoegdheden met betrekking tot de vakbekwaamheid van beroepschauffeurs zou overdragen vanaf maandag 23 november 2015 onder voorbehoud van toekomstige andersluidende rechtspraak van de Raad van State. Bij wijze van overgangsmaatregel heeft de FOD Mobiliteit en Vervoer dat op 20 november 2015 meegedeeld aan de sector, zich ook engagerend om in het kader van de continuïteit van de dienstverlening alle tot dan toe ontvangen dossiers nog te behandelen.
Die overdracht van dossiers heeft plaatsgevonden zonder transfer van de vereiste middelen en personeelsleden. Dat heeft er natuurlijk toe geleid dat er de nodige kinderziekten geweest zijn. In de eerste dagen en weken heeft mijn administratie onmiddellijk het nodige gedaan om de sector op de hoogte te stellen, maximaal te informeren en postadres en digitaal platform aan te kondigen waarop de verschillende aanvragen konden worden ingediend. Het heeft echter zeker nog tot eind maart geduurd vooraleer mijn administratie – na mijn aandringen bij de federale minister – rechtstreeks toegang heeft gekregen tot het elektronisch platform waarin de verleende erkenningen worden beheerd en via hetwelk de opleidingsinstelling attesten kunnen afleveren aan hun cursisten. We hadden dus wel de bevoegdheid, maar we hadden zelfs geen toegang tot dat platform. Dat was totaal onwerkbaar. Na mijn tussenkomst bij mijn federale collega heeft men dat dan wel toegestaan.
Bij de initiële overname van de bevoegdheid had mijn administratie, aangezien met de overdracht van de bevoegdheden noch het personeel, noch de middelen werden overgeheveld, de beschikking over welgeteld één personeelslid met kennis van zaken. Dat personeelslid kon dan ook nog enkel deeltijds worden ingezet omdat die persoon ook inspecteur was in het kader van de rijopleiding.
Dat was natuurlijk geen volwaardig tegengewicht voor de dienstverlening die tot op dat moment bestond op het federale niveau.
Mijn administratie heeft dan ook binnen de marges van haar mogelijkheden voor een bijkomende inzet gezorgd door nog een viertal tal mensen deeltijds met deze taak te belasten. In beide gevallen was en is opleiding on the job een vereiste. Het is een proces dat tijd vergt.
Intussen heeft zich een nieuw politiek feit voorgedaan dat ik wil aangrijpen om nu eindelijk het personeel en de middelen te krijgen waarop het gewest recht heeft om deze bevoegdheid naar behoren te kunnen uitvoeren.
Ik heb eerder dit jaar een brief gekregen van de federale minister van Mobiliteit waarin de zienswijze van het Vlaamse Gewest, namelijk dat de toegang tot het beroep voortaan een gewestelijke materie betreft, wordt erkend. In diezelfde brief stond ook dat er afspraken moeten worden gemaakt over de kennisoverdracht en de overdracht van de individuele dossiers en van de informaticatoepassingen die gebruikt worden. Er was geen sprake van een overdracht van mensen en middelen. Ik zal me dan ook opnieuw richten tot de federale minister.
Tenslotte is het in de huidige regeling nog altijd zo dat ik zelf deze erkenning of niet-erkenning moet ondertekenen. Ik heb dan ook aan mijn administratie gevraagd om een delegatieregeling op te maken.
Ondanks al deze inspanningen is het vandaag inderdaad nog altijd moeilijk om de dossiers binnen de voorziene tijd af te sluiten. Ik blijf wel naarstig zoeken naar een oplossing voor de meest prangende problemen.
In juni vond een eerste verkennend gesprek plaats op mijn kabinet met vertegenwoordigers van de sector en van mijn administratie. Daar is overeengekomen dat de sector een eerste voorzet zou geven voor voorstellen en dat zou worden gezocht naar betrokkenheid van de handhavers. Dat vervolgoverleg moet nog plaatsvinden, maar zal zo spoedig mogelijk worden belegd.
Op het vlak van homologatie, waar zich gelijkaardige problemen met personeel en middelen hebben voorgedaan, zijn we er toch in geslaagd om op korte termijn aan dat euvel te verhelpen. Ik ga ervan uit dat we ook in deze opdracht zullen slagen en kunnen verhinderen dat de sector de dupe wordt of blijft van die politieke disputen.
De heer Keulen heeft het woord.
Ik neem akte van uw antwoord. Het is wat kafkaiaans, maar u kunt er ook niets aan doen. Onze interne besognes en beslommeringen in het kader van bevoegdheidsoverdrachten mogen nooit ten koste gaan van de dienstverlening, het moet net leiden tot een betere dienstverlening. Indien wij u vanuit onze functie zouden kunnen helpen, zijn wij bereid om vanuit de partijpolitiek bruggen te slaan. We moeten zorgen voor een goede afhandeling, stroomlijning en dienstverlening. Mensen werden in het verleden goed bediend en wij moeten, nu de Vlaamse overheid bevoegd is, datzelfde niveau kunnen handhaven. Wat de strubbelingen, haperingen en turbulenties betreft die er vandaag zijn, wijs ik u zeker niet met de vinger, integendeel.
De vraag om uitleg is afgehandeld.