Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de berichtgeving met betrekking tot problemen in de ouderenzorg
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, de kwaliteit van de zorgverlening in onze woonzorgcentra is een thema dat we hier al vaak hebben aangekaart. Het belangt iedereen van ons, ook u, aan.
De laatste weken zijn we in de media overspoeld met berichten, getuigenissen en reacties van verschillende belanghebbenden, actoren en betrokkenen over potentiële of echte tekortkomingen in bepaalde woonzorgcentra. U, minister, hebt daarop gereageerd en ter zake een aantal beloftes gemaakt in de media.
Het begon met de getuigenis van een ex-verpleegster in een woonzorghotel. Wat volgde was een stroom aan reacties, waarbij elk aspect van de woonzorgverlening de revue passeerde. Het aantal pampers, de kostprijs, de kostprijs van het eten, de rusthuisfactuur in het algemeen, de personeelsbezetting: we hebben erover kunnen lezen. Ook al kennen de meesten onder ons redelijk goed het terrein in onze woonzorgcentra, bij sommige beschrijvingen over sommige woonzorgcentra moesten we – of althans ik – toch de wenkbrauwen fronsen.
Ik wil meteen ook een belangrijke kanttekening maken: een ruime meerderheid van de woonzorgcentra en het rusthuispersoneel doet dag in dag uit haar uiterste best om de bewoners te laten genieten van een waardige oude dag. Ze willen met beperkte middelen tegemoetkomen aan de zorgnoden die heersen in die woonzorgcentra. En dat verdient ons respect, daarover mag er geen twijfel bestaan.
Tevredenheidsenquêtes leren ook dat de meeste bewoners en familieleden de kwaliteit van de woonzorgcentra lijken te beamen. Het is zeker niet de bedoeling om een sector of deelsector van onze ouderenzorg te 'culpabiliseren'. Anderzijds kunnen we die berichten van de laatste weken, de stroom aan reacties, ook niet afdoen als uitzonderlijke individuele gevallen of als berichtgeving van kwatongen die de ouderenzorg collectief door het slijk willen halen. Dat is het andere extreme en zou te gemakkelijk zijn. De weerklank die deze reacties, deze berichten hadden, laat mijns inziens zoiets ook niet toe.
Het komt er bijgevolg op aan de gemiddelde grote tevredenheid, zoals die wordt vastgesteld in enquêtes, te trachten te rijmen met de gegronde klachten die er zijn. We zijn er allemaal van overtuigd dat die gegronde klachten er zijn. Het valt op dat de klachten zeer vaak betrekking hebben op of komen van de meest zorgbehoevende bewoners of familieleden, de meest kwetsbare bewoners als het ware. Het gaat vaak over voeding en toediening van voeding, over het aantal pampers en voornamelijk over het aantal minuten dat verplegend personeel of ander zorgpersoneel kan spenderen om de problemen van de bewoner op te lossen en het aantal minuten dat het verplegend of zorgpersoneel per dag met de bewoner kan doorbrengen om kwaliteitsvolle zorg te verlenen.
We moeten in deze erkennen dat er een spanningsveld, een probleem is: de zorgzwaarte in de ouderenzorg is toegenomen en neemt nog steeds toe, terwijl de financiering niet gevolgd is. Dat hebt u in het verleden en ook recent nog erkend: een betere zorgzwaartefinanciering is nodig.
De mismatch tussen financiering en zorgzwaarte is de laatste jaren steeds groter geworden en resulteert nu in sommige woonzorgcentra in onaanvaardbare situaties. Dat hebben de reacties in de media laten uitschijnen. Ruwweg gesteld kan men zeggen: ofwel onvoldoende medische of andere zorg, ofwel onbetaalbare zorg.
Zoals gezegd, vinden de meeste woonzorgcentra terecht dat zij hun best doen om te roeien met de riemen die ze hebben. Die riemen krijgen ze voornamelijk van de Vlaamse overheid. Bewoners, familie en kennissen kijken echter – en evenzeer terecht – vooral naar het resultaat, de kwaliteit van de zorg in de brede zin die ze krijgen in de woonzorgcentra, de levenskwaliteit die wordt geboden aan vader of moeder die in het woonzorgcentrum moet verblijven.
Een andere vaststelling baart ons ook zorgen, namelijk de opmerking dat onze Zorginspectie er blijkbaar niet voldoende in slaagt om sommige klachten over de kwaliteit van de zorg te detecteren of op te volgen via het agentschap. We hebben in een opiniestuk een repliek mogen lezen die stelt dat er enquêtes worden uitgevoerd bij bewoners in afwezigheid van het personeel, dat vastgestelde gebreken worden opgevolgd en er zelfs sancties kunnen volgen. De verantwoordelijken van de administratie hebben daar publiekelijk op gereageerd. Maar we hebben ook het tegenargument gekregen van degenen die klagen dat de inspectie niet voldoende kon opvolgen of detecteren. Veel ouderen zouden namelijk wegens hun kwetsbaarheid niet de waarheid durven te zeggen uit vrees voor – en nu volgt een heel straf woord – represailles. Ook is er geen of weinig feedback over de opvolging van een klacht naar de klagers en de bewoners toe, niet naar de directie zelf.
Minister, ik hoop dat u concrete antwoorden kunt geven die onze woonzorgcentra, onze rusthuisbewoners verdienen en kunnen geruststellen. Hoe reageert u op de kritieken die de laatste weken in de media werden geuit over de situatie in de Vlaamse woonzorgcentra? Ik neem aan dat u dit niet zult benoemen als uitzonderlijke gevallen. Wordt uw reactie, die we konden lezen in de media, gedeeld door uw collega's binnen de Vlaamse Regering, bijvoorbeeld over de nood aan middelen voor ouderenzorg en welzijn?
Op welke wijze zult u op korte termijn tegemoetkomen aan het huidige gebrek aan zorgzwaartefinanciering? Hoe zult u uw publieke belofte – zo heb ik het toch begrepen – concreet invullen naar de woonzorgcentra toe? En tegen wanneer?
Beaamt u de klachten die er in de media zijn geweest over de Zorginspectie, qua detectie of opvolging? Hebt u aanwijzingen dat er door de gehanteerde methodologie problemen onder de radar van de inspectie blijven? Zo ja, welke maatregelen zult u nemen om dit zoveel mogelijk te voorkomen?
Ten slotte heb ik een specifieke vraag met betrekking tot de opvolging van de activiteiten van de Zorginspectie. Overweegt u een beroepsprocedure in het leven te roepen binnen de klachtenprocedure? Die discussie werd ook al in het verleden gevoerd.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik had ook een vraag over de berichtgeving van de problemen in de ouderenzorg, maar dat was voor mij eerder een aanleiding om te bekijken hoe ver u staat in heel het verhaal over de financiering.
Ik vond dat we de afgelopen weken en maanden zeer eenzijdige verhalen konden lezen in de pers, met zeer eenzijdige reacties, die de sector echt te kort hebben gedaan. We weten allemaal in deze commissie dat er in de woonzorgcentra elke dag zeer veel inspanningen worden geleverd en dat er met heel veel moed wordt gewerkt om de bejaarden een goede zorgverlening te bieden, zowel bij de vzw’s, de openbare sector, als bij de zelfstandige, private voorzieningen.
Ik heb het dossier even nagekeken: wat de kwaliteit betreft, hebben we, ook in deze commissie, andere verhalen gehoord dan de verhalen die we in de pers konden lezen. Het Vlaams Indicatorenproject heeft bij heel veel bewoners een bevraging gedaan naar hun welbevinden in hun woonzorgvoorziening. De resultaten daarvan waren vrij positief. Dat wil niet zeggen dat er af en toe geen dingen fout kunnen lopen die dan moeten worden aangepakt.
Vandaag zitten we, wat woonzorginitiatieven en de financiering daarvan betreft, onder andere met het probleem van de zesde staatshervorming. Minister, tijdens de vorige legislatuur had u die bevoegdheid nog niet. Een aantal jaren geleden werd die bevoegdheid overgeheveld. Het ouderenbudget is niet in gelijke mate overgekomen vanuit het federale niveau. In het groenboek van de zesde staatshervorming stond al dat we sowieso met financieringsproblemen zouden worden geconfronteerd. Niet alleen door de vergrijzing, waarvan iedereen weet dat die er is, maar ook door het feit dat de kosten binnen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) veel hoger stijgen dan het globale budget de voorbije tien jaar gestegen is. Ik heb in mijn schriftelijke vraag de cijfers vermeld. De RIZIV-uitgaven voor het ouderenzorgbeleid stegen de voorbije tien jaar met gemiddeld 9,7 procent per jaar. Het globale RIZIV-budget kende in die periode een gemiddelde stijging van 6,27 procent. Dat toont aan dat de vergrijzingskost zeer groot is. Met de nieuwe bevoegdheid hebben we daarvoor in eerste instantie niet voldoende middelen gekregen.
Minister, dat zijn de feiten. Ondertussen hebt u niet stilgezeten. De conceptnota ‘Ouderenbeleid’ wordt nog verder besproken in de commissie. Voor de financiering van de infrastructuur hebt u ook al een aantal stappen gezet. Maar mijn fractie heeft een belangrijke vraag. Wij denken dat de persoonsvolgende financiering een oplossing zou kunnen bieden – ik ga dat nu niet als een vaststaand feit poneren. Als wij de ouderen zelf de middelen in handen geven, zou het ertoe kunnen leiden dat zij zelf bepalen welke zorg zij nodig hebben en welke kwaliteit, die zij nodig hebben in de zorg, er moet worden gerealiseerd. In het regeerakkoord staat heel duidelijk dat wij gaan onderzoeken hoe het concept van de persoonsvolgende financiering in de ouderenzorg kan worden uitgerold, wat daar de knelpunten en opportuniteiten zijn. Daar is zeker nog meer onderzoek nodig. De heer Persyn heeft daarover ook al een schriftelijke vraag gesteld. U antwoordde toen dat dat verder zou worden bekeken in de schoot van de Vlaamse sociale bescherming.
Minister, wij weten wel dat er een voorbereidend onderzoek naar de persoonsvolgende financiering is besteld bij de KU Leuven en het LUCAS-instituut. Er zijn op dit moment nog geen pilootprojecten. Wij denken wel dat het belangrijk is dat dit verder wordt uitgerold, zeker om tot een oplossing te komen voor de financiering van die complexe problematiek, niet alleen in de residentiële sector maar ook in de thuiszorg.
Minister, zijn de aangekondigde onderzoeken naar de persoonsvolgende financiering al afgerond? Hoever staat het met de aangekondigde conceptnota persoonsvolgende financiering? Wat is daarin de verdere timing?
Bent u, naar aanleiding van de signalen die ons via de pers hebben bereikt, van plan om bijkomende maatregelen te nemen? Ik las vandaag nog dat u op de studiedag van Zorgnet-Icuro enkele beleidsinitiatieven in verband met de controle en evaluatie van kwaliteitsvolle zorg in het vooruitzicht hebt gesteld. Ook daar interesseert het mij ten zeerste welke stappen u daar verder zult in zetten.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De recente persartikels en getuigenissen in de media hebben uiteraard ook bij ons heel wat aandacht gekregen, en wel om twee redenen. Enerzijds omdat dagelijks zeer veel woonzorgcentrummedewerkers zich met hart en ziel engageren om kwaliteitsvolle, goede en menselijke zorgen te verstrekken en daar ook in slagen. Anderzijds omdat de berichten uiteraard getuigen van het feit dat het zeker niet in alle woonzorgcentra vlekkeloos loopt.
Zoals ik eerder al aangaf, staan wat mij betreft de financiële toegankelijkheid en de kwaliteit van de zorg onbetwistbaar voorop. De kwaliteit van de zorg kan natuurlijk enkel gegarandeerd worden als er ook de nodige middelen zijn, in relatie tot de zorgzwaarte in onze woonzorgcentra.
De samenleving vergrijst. Dat betekent uiteraard dat we nu al moeten nadenken hoe we de zorgnoden van de toekomst, die zich vandaag al aankondigen of manifesteren, zullen invullen.
De Vlaamse Regering is zich bewust van de toenemende zorgzwaarte in de woonzorgcentra. We hebben dan ook niet gewacht op een mediadebat om acties te ondernemen. De Vlaamse Regering keurde al enkele maanden geleden de conceptnota ‘Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen. Dichtbij en integraal. Visie en veranderingsagenda’ goed. Deze conceptnota heb ik in de vergadering van deze commissie toegelicht op 5 juli 2016. Ze zal het onderwerp uitmaken van een grondige bespreking tijdens een van de volgende vergaderingen. De conceptnota somt de punten op die moeten worden opgenomen om de zorg van de toekomst geleidelijk aan uit te bouwen.
Zoals bekend, is de problematiek van de onderfinanciering van de zorg in de woonzorgcentra niet nieuw. Al voor de staatshervorming is de federale overheid er nooit in geslaagd om voor alle zwaar zorgbehoevende bewoners in een rust- en verzorgingstehuis (rvt)-zorgforfait te voorzien.
Om een antwoord te bieden op deze toenemende noden voorziet het regeerakkoord 2014-2019 in een groei van het aantal woongelegenheden in woonzorgcentra, met een financiering die aangepast is aan de zorgzwaarte-inschaling. Dit laatste beogen we te bewerkstelligen via een persoonsvolgende financiering die is ingebed in de Vlaamse sociale bescherming.
Met de erkenningskalender werd intussen een uitbreiding goedgekeurd van 2348 woongelegenheden in 2015, 3287 woongelegenheden in 2016, 1389 woongelegenheden in 2017 en 1389 woongelegenheden in 2018. De Vlaamse Regering heeft op 16 september 2016 bovendien een besluit goedgekeurd dat ertoe bijdraagt dat initiatiefnemers die kunnen aantonen dat ze al voor 1 mei 2015 met hun bouwwerken begonnen waren, in het najaar opnieuw een erkenningskalender kunnen aanvragen voor de jaren 2017 en 2018. Dit betekent dat naast de al toegewezen erkenningskalender met 8413 woongelegenheden, er nog eens 1389 bijkomende woongelegenheden erkend kunnen worden. Dit brengt het totaal voor de periode 2015-2018 op maximaal 9802 bijkomende woongelegenheden in Vlaanderen. Gemiddeld betekent dit 2450 woongelegenheden per jaar.
Het is voor het eerst dat een aangroei van het woonzorgaanbod zich met dit tempo in Vlaanderen voordoet. Daarbij wordt gelet op een gezonde balans tussen de noodzakelijke aangroei in functie van de vergrijzing en zorgnood enerzijds en de budgettaire mogelijkheden anderzijds.
Daarnaast werd bij de begrotingsopmaak 2016 effectief meer geïnvesteerd in ouderenzorg. Zo is er in 10.816.000 euro aan middelen voorzien zodat aan 1226 woongelegenheden bovenop de basiserkenning als woonzorgcentrum een bijkomende erkenning als RVT kan verleend worden. Bovendien werd er, zoals u weet, voor de financiering van de zorgkost van de stijging, veroorzaakt door de stijging van de zorgzwaarte binnen de erkende rob-bedden (rustoord voor bejaarden), 16,1 miljoen euro voorzien in de begroting.
De hogervermelde 1226 bijkomende erkenningen als rvt waren een eerste stap naar een betere financiering van de zorg ten gevolge van de zorgzwaarte. Ook in de komende jaren zullen we nog bijkomend moeten inzetten op een financiering die meer tegemoetkomt aan de reële zorgzwaarte in de woonzorgcentra. Het is echter onmogelijk om de bestaande structurele onderfinanciering, die op federaal niveau historisch gegroeid is, op één jaar recht te trekken.
Ook op korte termijn bekijken we wat er mogelijk is, zoals de bijkomende erkenningen als rvt. Waar mogelijk en relevant proberen we ook de zorgzwaarte mee in overweging te nemen binnen andere financieringsstromen. De nieuwe animatiefinanciering is hier het uitgelezen voorbeeld van. Niet enkel krijgen vanaf 1 juli 2016 alle woonzorgcentra animatiesubsidies, die subsidies worden ook gekoppeld aan het zorgzwaarteprofiel van de opgenomen bewoners in de woonzorgcentra. Dit is alvast een stap van de huidige instellingsfinanciering op Vlaams niveau naar een meer persoonsvolgende financiering. De werkingsmiddelen voor de animatiefunctie worden vanaf 1 juli 2016 gekoppeld aan de zorgzwaarte van de bewoners en verdeeld over alle woonzorgcentra. De verplichte personeelsnormen voor de animatiefunctie blijven ongewijzigd.
Door de financiële ruimte die vrijkomt in het kader van de federale taxshift kunnen de woonzorgcentra de kwaliteit en de capaciteit in hun werking verbeteren. Voor de openbare woonzorgcentra, die niet genieten van de taxshift, wordt vanuit Vlaanderen vanaf 2017 in een extra financiering voorzien voor het personeel dat ze boven de norm inzetten. Ook hiervoor werden door de Vlaamse Regering afgelopen vrijdag de noodzakelijke besluiten definitief goedgekeurd.
Ter informatie geef ik u mee dat de Vlaamse Regering voor de volgende jaren in een groeipad voorziet voor het budget animatiesubsidie, zodat deze subsidie ook kan worden gevrijwaard voor de geplande groei van het aantal woongelegenheden in de woonzorgcentra.
De financiering van het infrastructuurforfait voor de woonzorgcentra en de centra voor kortverblijf wordt kortelings in de regelgeving verankerd en operationeel gemaakt. U zult dat korte ontwerp van decreet binnenkort kunnen behandelen. Hierbij wordt prioritair voorrang verleend aan die initiatiefnemers die voor 31 december 2014 een ontvankelijk technisch-financieel plan hebben ingestuurd en een goedkeuring ontvingen van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) voor een autofinanciering. Het infrastructuurforfait wordt toegankelijk gemaakt voor alle initiatiefnemers, ongeacht hun juridisch statuut. De geharmoniseerde infrastructuurnormen voor de woonzorgcentra en de centra voor kortverblijf worden geïmplementeerd.
De tegemoetkoming van de hulp aan bejaarden die rekening houdt met de zorgzwaarte en het inkomen van de oudere, levert naast de tegemoetkoming van de zorgverzekering, een belangrijke bijdrage aan de financiële toegankelijkheid van de residentiële ouderenzorg. De zorgkas zal die vanaf 2017 uitbetalen waardoor deze ook het unieke loket wordt. Daarnaast voeren we, zoals u weet, een proactief dagprijzen- en supplementenbeleid en zorgen we voor een permanente monitoring van de dagprijzen door de invoering van transparante evaluatiecriteria, waarbij we ook de belangen van bewoners en kandidaat-bewoners ter harte nemen. Een onderzoek is lopende om in te schatten hoe de prijscontrole het best wordt ingezet. We volgen de dagprijzen op via jaarlijkse monitoring. We proberen ondertussen een nulmeting te finaliseren om een zo duidelijk mogelijk zicht te krijgen op de prijzen die onze 797 Vlaamse woonzorgcentra hanteren. Zodra we alles binnen hebben, kunnen we de resultaten van die meting bekendmaken.
Op middellange termijn zullen we, zoals uitdrukkelijk bepaald in het regeerakkoord, komen tot een persoonsvolgende financiering in de residentiële ouderenzorg, gekoppeld aan de zorgzwaarte. Een nieuw financieringsmodel wordt hiertoe uitgewerkt. Dit vereist echter het nodige onderzoek, overleg, wetenschappelijke onderbouwing met betrekking tot de inschaling en de aan een bepaald niveau van zorgzwaarte gekoppelde bedragen, onderzoek naar de effectieve en objectieve noodzakelijke omkadering voor een bepaalde zorgzwaarte, het opzetten van een IT-infrastructuur, IT-processen en dergelijke meer. Dit is geen model dat met enkele pennentrekken geïmplementeerd kan worden. Het is momenteel nog te vroeg om te zeggen wanneer dit operationeel zal zijn.
Het Agentschap Zorg en Gezondheid werkt samen met het kabinet en de koepelorganisaties in de ouderenzorg aan een concept dat decretaal zal worden verankerd en waarbij de principes van de persoonsvolgende financiering worden vastgelegd voor de diverse pijlers binnen de Vlaamse sociale bescherming.
Ik wil hierbij nog twee zaken in overweging geven. Ten eerste moeten we ons realiseren dat de financiering van de residentiële ouderenzorg op dit moment een gesloten enveloppe is. Het is geen openendfinanciering, behalve voor de zorgzwaarte die we inschalen via de rob-forfaits. Iedereen die spreekt over een persoonsvolgend financieringssysteem, waarbij je de middelen, ongeacht de context en de keuze, residentieel dan wel thuis kunt inzetten, moet zich daarbij realiseren dat, zoals het staat in de conceptnota Vlaamse sociale bescherming, voor een deel van het aanbod nog altijd moet worden gewerkt met erkenningsinstrumenten.
Ten tweede is het ook belangrijk en is het een essentieel punt in het ontwikkelen van het persoonsvolgend financieringsconcept, dat iedereen beseft dat de keuze waar je je zorg gaat organiseren, ook bepaalt wie als overheid bevoegd is voor de financiering van die zorg. In een rob-forfait zitten verpleegkundige prestaties. In een rvt-forfait zitten bovendien de kine-prestaties. In een thuissituatie zijn het onder meer de prestaties die RIZIV-gefinancierd zijn.
Een laatste bedenking ter informatie: u weet dat er federaal een project is opgezet rond innovaties in de financiering van de chronische zorg. Federaal minister De Block heeft daar een grote oproep voor gedaan en er zijn een aantal projecten erkend. De Vlaamse Gemeenschap wil daar uitdrukkelijk aan meedoen en heeft, zoals u kunt lezen in de documenten die daaromtrent zijn opgesteld, als ambitie gesteld dat de projecten die daar worden ontwikkeld, ons ook moeten leren over de persoonsvolgende financieringsprojecten voor de Vlaamse Gemeenschapsbevoegdheden.
Wij hebben hier in deze commissie en in de plenaire een aantal decretale bepalingen goedgekeurd die ons met name toelaten om regelluwte te organiseren voor die actoren uit gezinszorg en residentiële ouderenzorg die aan zo een chronisch innovatief project deelnemen en waarbij we precies graag die projecten ondersteunen die ons zullen leren hoe je meer persoonsvolgend kunt financieren. We doen dat in een unieke context met de federale overheid omdat dat het precies mogelijk maakt om ook die federale financieringen in dat concept mee te nemen. Dat is een unieke opportuniteit voor ons. Dat is ook de reden waarom we het initiatief van minister De Block zeer sterk hebben ondersteund en wij wellicht als eerste overheid de wettelijke basis om die regelluwte te creëren al hebben gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Ik kom tot de onderzoeken die onze operatie moeten onderbouwen. Het regeerakkoord stelt dat een aantal sectoren in de toekomst zullen worden geïntegreerd in de Vlaamse sociale bescherming. Daarbij wordt uitgegaan van het principe van persoonsvolgende financiering (PVF). Om deze PVF in de verschillende sectoren op een consistente wijze uit te bouwen, is een wetenschappelijke basis nodig. Daartoe werden enkele onderzoeksvoorstellen opgesteld voor het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) met als een van de doelstellingen het ontwikkelen van een model van PVF dat gelijklopend is voor de verschillende deelsectoren van de Vlaamse sociale bescherming, met name de residentiële ouderenzorg, thuiszorg, psychiatrisch verpleegtehuis (pvt), initiatieven beschut wonen en revalidatie. De komende weken worden deze onderzoeksvoorstellen, die beschrijven wat de doelstellingen zijn van het onderzoek en de timing weergeven, samen met het Steunpunt WVG gefinaliseerd. Na advies van de Inspectie van Financiën (IF) dat we half oktober verwachten, kunnen de budgetten worden vastgelegd en kunnen alle onderzoeken worden opgestart. Het steunpunt is ondertussen samengesteld, de oproep is achter de rug, het contract is afgesloten en we hebben nu, conform de procedure, de lijst van onderzoeksopdrachten beschreven.
De onderzoeksopdracht voor het Steunpunt WVG is niet het eerste initiatief dat is genomen om het concept PVF uit te werken. We hebben daar niet op gewacht. Momenteel loopt een pilootproject naar de introductie van de BelRAI-screener in de regio Dendermonde. Dit pilootproject moet uittesten of alle voorwaarden vervuld zijn om dit instrument in te voeren in de zorgverzekering, de thuiszorg en de woonzorgcentra. Deze studie zal midden 2017 worden afgerond. Er werd dit jaar een eerste vergelijkende studie uitgevoerd door LUCAS KU Leuven met een overzicht van de bestaande modellen van PVF in tien Europese landen. Er is een kwaliteitsonderzoek naar de effecten van PVF in het buitenland gepland. De studie over de BelRAI-screener in de woonzorg is beschikbaar. Er loopt een onderzoek over de mogelijke introductie van de BelRAI-screener in de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (THAB).
Er moet ook rekening worden gehouden met bestaand onderzoek inzake de verwachte evolutie van de mantelzorg, al dan niet gecorrigeerd door te nemen maatregelen. Het onderzoek ‘Duurzame mantelzorg in Vlaanderen’ werd in 2016 uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse overheid. Dit onderzoek naar de leefsituatie van mantelzorgers in Vlaanderen baseert zich op een schriftelijk bevraging bij 4000 geregistreerde mantelzorgers tussen 25 en 79 jaar die hulp bieden aan één of meer thuiswonende hulpbehoevenden die een tegemoetkoming van de zorgverzekering krijgen. Het gaat zodoende om een evaluatie van mantelzorgers die hulp bieden aan zeer zwaar hulpbehoevende personen.
We investeren dus niet enkel in een pilootproject met betrekking tot BelRAI, maar ook in extra wetenschappelijk onderzoek. De komende jaren zal het nieuwe Steunpunt WVG heel wat tijd besteden aan onderzoek in het kader van de Vlaamse sociale bescherming.
Ouderenzorg gaat natuurlijk over zorgzwaarte, maar gaat uiteraard ook over kwaliteit van de zorg- en dienstverlening. Ook hier hebben we de laatste jaren al een heel behoorlijk pakket aan instrumenten uitgewerkt die onder meer de bewoners en familie of toekomstige bewoners in staat stellen om met kennis van zaken een keuze te maken. Ik denk aan de kwaliteitsindicatoren die samen met de sector werden ontwikkeld. We enquêteren daarnaast ook de bewoners van de woonzorgcentra op grootschalige wijze. Uit de resultaten blijkt trouwens dat de kwaliteit in onze Vlaamse woonzorgcentra toch zeer behoorlijk is en het niet allemaal kommer en kwel is. We beseffen zeer goed dat dit betekent dat de medewerkers zich daarvoor ook echt extra moeten inzetten omdat ze met een stijgende zorgzwaarte worden geconfronteerd en dat wij als overheid in de komende periode daaromtrent onze verantwoordelijkheden zullen moeten nemen.
Ik heb ter gelegenheid van een studiedag van de koepelorganisatie Zorgnet-Icuro deze ochtend kunnen vaststellen dat er woonzorgcentra zijn die reeds geruime tijd verregaande inspanningen aan het leveren zijn met het oog op het behalen van een kwaliteitscertificaat.
Ik beoog samen met alle koepels na te gaan op welke wijze de certificering van de woonzorgcentra, en bij uitbreiding eventueel andere woonzorgvoorzieningen, zoals de groepen van assistentiewoningen, kan worden uitgewerkt. Het gaat dan over het erkennen van de mogelijkheid van certificeren in de sector zoals in de sector van de ziekenhuizen, het vastleggen van voorwaarden voor van overheidswege erkende certificering en van de meerwaarde die Vlaanderen biedt door specifieke certificeringen te erkennen.
Mijnheer Bertels, de leidend ambtenaren van het agentschap Zorg en Gezondheid en het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, waaronder Zorginspectie, schetsten in hun reactie aan De Standaard van 30 augustus 2016 de klachtenbehandeling door hun diensten, en stelden dat een klacht kan handelen over een eenmalige gebeurtenis, bijvoorbeeld wanneer een personeelslid eens onvriendelijk is geweest. Een klacht kan ook gewoon onterecht zijn. En natuurlijk kan een klacht ook zeer terecht zijn. Dat is wat Zorginspectie probeert vast te stellen. Er is iets gebeurd, voor de persoon in kwestie reëel en ingrijpend, maar Zorginspectie probeert dan ter plaatse feiten vast te stellen die aantonen dat er inderdaad een aanhoudend probleem is dat opgelost moet worden, voor de individuele klachtindiener of voor alle bewoners in het woonzorgcentrum.
Deze passage bevat enkele belangrijke elementen. Zorginspectie streeft er namelijk altijd naar de concrete gegrondheid van een klacht te achterhalen. De inspecteurs gaan in gesprek met directie, personeel, bewoners. Ze trachten inlichtingen te krijgen van derde partijen, ze observeren, ze bekijken documenten zoals verslagen, attesten. Ze stellen alles in het werk om objectieve en aantoonbare vaststellingen te doen.
Het aantoonbare aspect is hier van belang. Zorginspectie is geen politiedienst die onderzoeksdaden kan verrichten in functie van waarheidsvinding of verhoren kan afnemen. Klachten van bewoners, familie of andere belanghebbenden worden echt wel degelijk zeer ernstig genomen en grondig onderzocht door de administratie. Vastgestelde tekorten worden opgevolgd. Wanneer blijkt dat de voorziening deze tekorten niet opneemt en wegwerkt en het perspectief of de geloofwaardigheid verdwijnt dat de problemen zullen verbeteren, dan worden er, zoals blijkt uit de cijfers van het agentschap Zorg en Gezondheid, ook strenge maatregelen zoals schorsing of sluiting genomen.
Sinds 2009 heeft men van acht voorzieningen de erkenning tijdelijk geschorst, van twee woonzorgcentra is de schorsing nog lopende. Van zeven woonzorgcentra is de erkenning ingetrokken of geweigerd, met de sluiting tot gevolg. Twee woonzorgcentra sloten vrijwillig en voor acht woonzorgcentra heeft men de procedure tot schorsing of intrekking van de erkenning ingezet, maar werd de erkenning overgenomen door een andere initiatiefnemer of werd de werking genormaliseerd.
Ik ben ervan overtuigd dat het agentschap Zorg en Gezondheid en Zorginspectie inzake klachtenbehandeling kort op de bal spelen en een goede en realistische werkwijze hanteren. Dat neemt uiteraard niet weg dat er nog verbeterpunten zijn. Momenteel is het in het leven roepen van een beroepsprocedure niet aan de orde, ik wil eerst een overleg beleggen tussen de ombudsman, de klachtendiensten van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en het departement, waaronder ook Zorginspectie ressorteert.
Tijdens dat overleg wil ik op zoek gaan naar een optimalisering van de behandeling van klachten die over voorzieningen gesignaleerd worden aan de Vlaamse overheid. Daarin zal onder meer aandacht zijn voor de globale positie van de klachtindiener in de klachtenbehandeling en de rol die de Vlaamse overheid moet spelen.
Verder worden, wat betreft de woonzorgcentra, nog een aantal initiatieven gepland. Zo wordt verder gewerkt aan een performante risicogestuurde inspectie. Vervolgens moet het huidige handhavingsbeleid worden geoptimaliseerd door te voorzien in een striktere opvolging en gelaagdheid van reactie- en sanctiemogelijkheden. Ook zoekt Zorginspectie naar wegen om de klachtindiener meer te betrekken bij het hele proces door bijvoorbeeld het inspectieverslag automatisch aan hem of haar te bezorgen. Op die manier krijgt hij de gelegenheid om op de vaststellingen te reageren.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Uw eerste zinsnede over de aandacht die u had voor de berichtgeving, was terecht. We zijn er allemaal van overtuigd dat er veel acties zijn door woonzorgcentra en door personeelsleden om een kwaliteitsvolle zorg te verlenen, maar dat betekent niet dat er geen gebreken zijn waar we aandacht voor moeten hebben en die we moeten oplossen.
Die signalen vanuit het werkveld en van de bewoners of familieleden moeten ter harte worden genomen, ondanks de inspanningen die worden geleverd. Er zijn immers verbeterpunten, zoals u dat ook zelf hebt gezegd, minister.
Minister, ik onthoud vooral dat u ook duidelijk hebt gezegd dat financiële toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg voor u belangrijk zijn. U hebt ook gezegd dat er initiatieven moeten worden genomen voor die zorgzwaartefinanciering om de financiering aan te passen aan de reële situatie in de woonzorgcentra. Voor mij mag dat ook gebeuren bij de thuiszorg, de gezinszorg en de residentiële zorg. U zegt dat u voor de begroting 2017 een bijkomende aanpassing wilt doen, boven op de verbetering die al is doorgevoerd. Moet dat allemaal tegelijkertijd gebeuren? Dat vraagt niemand, maar het zou wel goed zijn, minister, indien u een meerjarenplan met cijfers zou kunnen opmaken. Dit moet niet alleen een wake-upcall zijn voor de bevoegde minister, maar voornamelijk voor de collega’s van de Vlaamse Regering die er mee voor moeten zorgen dat er middelen kunnen worden vrijgemaakt.
Minister, het moet me van het hart, maar intussen hebt u al gereageerd op een brief van Voka – waarvoor mijn felicitaties – dat ik niet helemaal gerust ben wanneer ik de minister van Begroting hoor zeggen dat er eerst besparingen moeten gebeuren in Welzijn voor er kan worden geïnvesteerd. Dat is niet wat ik heb gelezen in het regeerakkoord en dat is ook niet wat u hier meermaals hebt verteld, onder meer in het kader van de conceptnota, maar dat is wel een verklaring van een collega-minister die de indruk geeft dat de wake-upcall in elk geval nog niet bij hem is aangekomen. Dat is heel vervelend voor de welzijnssector in het algemeen en voor de ouderenzorgsector in het bijzonder.
Ik heb nog een bijkomende vraag over de verbeterpunten, zoals u ze hebt genoemd, voor de werking en handelwijze van Zorginspectie. We moeten streven naar een performante Zorginspectie. U hebt gezegd dat u ernaar streeft de inspectieverslagen ter beschikking te stellen van de klagers, wat nu nog niet het geval is. Betekent dit dan dat de inspectieverslagen die nu naar de directies gaan voor opvolging, op dezelfde manier ter beschikking zullen worden gesteld van de bewoner en/of het familielid, met andere woorden de klager? Heb ik u goed begrepen dat indien het overleg met de ombudsman geen afdoende resultaat oplevert, u dan toch een beroepsprocedure overweegt naar aanleiding van de klagers van de inspectie?
Het belangrijkste is echter dat u met succes een goede begrotingsopmaak 2017 en verdere jaren kunt verdedigen voor de noden in de ouderenzorg en de welzijnszorg in het algemeen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord over de persoonsvolgende financiering en de stappen die gezet zijn en worden. Voor ons als parlementsleden duurt dat altijd te lang. Midden volgend jaar komt er opnieuw een studie. Vraag is dan ook altijd of dat niet sneller kan. In dit geval zijn we bezig met een systeemwijziging en is grondig onderzoek nodig. Alle mogelijk valkuilen en knelpunten moeten op voorhand duidelijk zijn en er moeten oplossingen worden geboden. Ik denk echter dat het vooral belangrijk is dat de heer Bertels het heeft over een wake-upcall. Alsof de meerderheid niet zou weten dat er een vergrijzing is en dat de zorgzwaarte van onze oudere mensen steeds toeneemt en ook geld kost. Dat was ook in het verleden al het geval toen dit een federale materie was. Ook toen was er onderfinanciering. We zitten nu met een grote onderfinanciering, onder meer door bepaalde beslissingen die ook uw partij, mijnheer Bertels, heeft genomen. Die problemen moeten worden opgelost, en dat is voor mijn fractie het belangrijkste. In heel het financieringssysteem is het financieel ondersteunen van de zorg essentieel.
Men kan zich afvragen of we verder bakstenen moeten financieren. Die discussie is hier nu nog niet aan de orde, maar het lijkt me absoluut noodzakelijk dat er zeker voor die financiering van die zorg de nodige middelen zijn, zij het dat dat niet alles zal zijn, mijnheer Bertels. Als we iedereen volledig zouden kunnen tevredenstellen, dan zouden we nog meer middelen nodig hebben om die budgetten sluitend te krijgen. Ik denk dat dat op dit moment nog een utopie is, maar daar moet vooral op worden ingezet, en dat moet ook op een efficiënte manier gebeuren. Mijnheer Bertels, u oppert al meteen dat er weer zal worden geknipt. Als er besparingen moeten zijn, dan denk ik dat er op andere dingen moet worden bespaard dan op de zorg.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw inderdaad heel uitgebreid antwoord. Ik heb uiteindelijk maar een kleinere vraag in de rand. Net nog, in juni, stond in de Zorgwijzer, het professioneel blad van Zorgnet-Icuro, een enquête afgenomen bij het personeel, bij de medewerkers in de ouderenzorg. Daaruit bleek inderdaad dat de werkdruk stijgt, maar dat er wel een grote tevredenheid is. Iedereen zal dat boekje wel kennen. De enquête werd afgenomen door BING Research. Natuurlijk zal er met de artikels in de krant en met de realiteit dat de zorgbehoevendheid inderdaad toeneemt, zeker wel een druk ontstaan. Weet u via de Zorginspectie of er een onderscheid is tussen de commerciële en de niet-commerciële sector wat het personeel en de klachten over de werkdruk betreft? Zijn daar cijfers over? Het toeval wilde nu net dat het in de krant ging over jonge verpleegkundigen die in een commercieel circuit werden tewerkgesteld.
Minister, het is al gezegd door collega’s: ik hoop dat niet alleen u, maar ook de voltallige regering bereid is om, met de vragen die we in deze commissie horen, een goede meerjarenplanning op te stellen voor de financiering van de ouderenzorg, vooral om daadwerkelijk te kunnen ingaan op de vragen die er zijn in het licht van de vergrijzing.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer Bertels, die verslagen van de Zorginspectie zijn hier voorwerp van een passieve openbaarheid van bestuur. De procedure is dat je een ontwerp krijgt, dat je daar als voorziening op kunt reageren en dat dan de Zorginspectie de conclusies opstelt en het verslag ook overmaakt aan het agentschap Zorg en Gezondheid, dat daaruit de conclusies moet trekken. De Zorginspectie kan geen reactie formuleren op het verslag. Het is de bevoegde administratie die dat moet doen. De Zorginspectie is nu in gesprek met de koepels om een akkoord te krijgen over het feit dat we toch eigenlijk geleidelijk aan meer naar een actieve openbaarheid van bestuur zouden moeten evolueren. Dat lijkt me ook een goede zaak. Bij de ziekenhuizen hebben we dat eigenlijk ook op die manier gedaan. Ik denk dus dat er op dat vlak toch een stap zal moeten kunnen worden gezet. De ervaring die we hebben met de ziekenhuizen, is dat je ver kunt geraken als je dat doet in overleg met de sectoren. Ik denk dat dat een traject is dat we moeten volgen. Het overleg met de ombudsman moet u ook vooral zien in functie van de bemerkingen die hij in zijn jaarverslag maakt. Het is ons aanvoelen dat er voor onze Zorginspectie eigenlijk een veel beter algemeen wettelijk kader moet komen om uniforme procedures te hebben voor alle inspectieopdrachten van de Zorginspectie, maar ook meer gelaagdheid in de reactiemogelijkheden. Het is nu soms nogal frustrerend dat er eigenlijk niet zo veel nuances mogelijk zijn. Ofwel is het serieus, en dan zijn het onmiddellijk de meest draconische maatregelen. Men zou de reactiemogelijkheden moeten kunnen opschalen. Via een ontwerp van decreet want dat zal via regelgeving moeten gebeuren – op basis van een studie van professor Put zullen we moeten proberen dat op een meer uniforme manier te regelen. Ter zake wordt daarom natuurlijk ook bekeken of de ombudsman oplossingen kan vinden of herkennen voor de dingen die hij zelf ook signaleert.
Mevrouw Coppé, ik heb dat nu niet helemaal bij me, maar voor zover ik me herinner, zijn er twee rapporten over de kwaliteit in de woonzorgcentra. Er is een sectoranalyse gemaakt door de Zorginspectie gedurende een aantal jaren, een inspectie in alle woonzorgcentra. Daaruit kan niet worden afgeleid dat er een specifieke een-op-eenrelatie zou zijn tussen een bepaald type organisator en de kwaliteit. Het tweede rapport betreft de resultaten van de eerste bevraging die Dimarso heeft gedaan over de subjectieve beleving van de kwaliteit in de woonzorgcentra. Daarbij werden mensen die zich nog kunnen uitdrukken in de woonzorgcentra bevraagd. Ook de onderzoekers die dat hebben geëvalueerd, hebben ons niet gezegd dat ter zake een correlatie kon worden ontdekt. Nu spreek ik altijd met twee woorden als het gaat over die sector, aangezien het klassieke onderscheid tussen een openbare initiatiefnemer, een privaatrechtelijke social profit en een commerciële initiatiefnemer aan de hand van een rechtsvorm nog moeilijk te maken is op dit ogenblik. Er zijn openbare initiatieven die in een vzw worden uitgebaat en er zijn vzw’s die een onderdeel zijn van commerciële groepen. In die zin is het dus zeer moeilijk om daar zo lijnen in te trekken. Het is niet zo gemakkelijk om op basis van dat criterium nog echt heel radicale, loepzuivere categorieën te maken van het type organisator in de residentiële ouderenzorg.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik meen dat u de actieve openbaarheid van bestuur naar aanleiding van de Zorginspectie een duwtje moet geven en daadwerkelijk in gang moet zetten, in overleg met de koepels, maar we moeten nu wel die richting uitgaan. We dralen nu al een tijdje op dat vlak, dus we moeten gewoon zeggen dat we dat gaan doen. Dat moet in overleg, maar er moet wel vooruitgang worden geboekt, want daarover bestaat nu nog wel wat discussie op het terrein.
Ik ben heel blij te horen dat er hier een meerderheid is voor meer middelen voor de zorg. Ik heb ook gehoord dat er niet mag worden bespaard op zorg. Dat is goed, want ik meen dat we het maatschappelijke debat daadwerkelijk moeten aangaan over de vraag welke plaats we willen geven aan onze ouderenzorg in onze samenleving, en welke rol de Vlaamse overheid daarin kan spelen. Ook met de persoonsvolgende financiering, ook met de vermaatschappelijking van de zorg zullen we immers onder meer ook nog residentiële zorg nodig blijven hebben. Je gaat niet alles kunnen oplossen door het ‘af te schuiven’ op het individu, op de familie, op de mantelzorgers. We zullen ook met de vermaatschappelijking van de zorg nog een overheid nodig hebben die een rol speelt, die solidariteit organiseert. Ik denk dat we als samenleving ook ter zake onze verantwoordelijkheid moeten nemen, en dan ook een meerjarenplan moeten opstellen voor die bijkomende financiering van de zorg. Minister, om u te parafraseren: ouderenzorg is geen verdeelde zorg, maar moet gedeelde zorg zijn, maar dan dus ook met een groot deel vanwege de Vlaamse overheid.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.