Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Radicalisering en het risico op radicalisering beginnen niet pas op de leeftijd van 18 jaar. Er zijn ook maatregelen nodig voor minderjarigen van wie men vaststelt dat ze dreigen te radicaliseren. Dit thema is zeer uitvoerig aan bod gekomen in de Commissie voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering die in dit parlement is opgericht en die nog verder wordt opgevolgd, net als de resolutie die na de bespreking in die commissie is goedgekeurd.
De Vlaamse overheid had eerder al een dienstorder uitgevaardigd over deze problematiek in de gemeenschapsinstellingen, in juli 2014, toen het thema verder nog niet echt zo actueel was als nadien. Ook toen al werden een aantal richtlijnen gegeven voor jongeren die om welke reden ook zijn opgenomen in een van onze gemeenschapsinstellingen en van wie men weet of vermoedt dat ze te maken hebben met radicalisering. Het gaat over jongeren die radicale ideeën hebben, maar die op basis van een rechterlijke beslissing, op basis van een als misdrijf omschreven feit of een verontrustende opvoedingssituatie, worden opgenomen in een gemeenschapsinstelling. Daar geldt terecht niet hetzelfde regime als in een gevangenis, ook niet inzake radicalisering. Er is dus geen sprake van systematische afzondering. Dat gegeven op zich en de aanpak kwamen tijdens de vakantiemaanden uitvoerig in de pers.
Er worden ook specifieke vragen gesteld aan hulpverleners, voor wie het ongetwijfeld niet altijd gemakkelijk is te weten hoe ze moeten omgaan met deze thematiek. Enerzijds zijn er de jongeren van wie men weet dat ze radicaliseren, anderzijds zijn er de geradicaliseerde jongeren die proberen anderen te ronselen voor hun ideeën. Voor hen voorziet de dienstorder in een andere aanpak. Er wordt ook streng toegezien op het contact dat de geradicaliseerde jongere heeft of wil hebben met mensen buiten de instelling. Elk contact moet worden besproken met de jeugdrechter.
Minister, kunt u wat meer uitleg geven bij de specifieke doelstellingen van de dienstorder? Gelden die nog altijd, of is voorzien in een aanpassing?
Uit de tweede rapportage van april 2016 van het actieplan preventie radicaliseringsprocessen van de Vlaamse Regering blijkt duidelijk dat er heel wat geïnvesteerd werd in de opleiding en ondersteuning binnen de jeugdhulp en de ontsluiting van goede praktijken. Er werden ook referentieconsulenten aangesteld. Op welke manier worden die initiatieven afgestemd op de dienstorder?
Hebt u cijfers over het aantal jongeren dat in een jeugdinstelling verblijft of heeft verbleven en dat tekenen van radicalisering vertoont? Welke aanpak wordt gehanteerd voor geradicaliseerde jongeren die andere jongeren proberen te ronselen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het actieplan waarover hier sprake is, en dit naar aanleiding van berichtgeving in de zomervakantie, betreft de dienstorder van juli 2014 binnen onze gemeenschapsinstellingen. Deze dienstorder beschrijft een gelaagde en planmatige aanpak en is gericht op de begeleiding van jongeren die in de gemeenschapsinstellingen verblijven en bij wie er sprake is van een radicaliseringsproblematiek of verdenking van deelname aan een terroristische organisatie.
Zoals u uit de dienstorder zelf kunt afleiden, is er inderdaad sprake van een gedifferentieerde aanpak op maat van elke jongere. De berichtgeving was eerder wat ongenuanceerd. In sommige gevallen is er wel degelijk sprake van een aangepast of strenger regime.
Wat we verder ook zeker willen benadrukken – en dat werd wat onderbelicht – is het belang van de samenwerking met de moslimconsulenten in onze gemeenschapsinstellingen.
Het plan biedt inderdaad een handelingskader voor het personeel, waarin aandacht wordt gegeven aan beeldvorming, risicotaxatie en het opbouwen van kennis om gericht te zoeken naar de gepaste, zowel geïndividualiseerde als groepsgerichte pedagogische methodieken. In het plan wordt ook beschreven op welke manier er moet worden gecommuniceerd en binnen welke partnerschappen, bijvoorbeeld bij eventuele crisissituaties of formele terreurdreiging. Het dienstorder kwam ook tot stand na raadpleging van diverse informatiebronnen, zoals de expertise van de Studie- en Adviesgroep Sekten (SAS) en de kennis die wordt verspreid door het Radicalisation Awareness Network (RAN).
Het actieplan waarnaar wordt verwezen in de vraag om uitleg, staat beschreven in de uitwerking van actie 10.2 van het actieplan ter preventie van radicaliseringsprocessen die kunnen leiden tot extremisme en terrorisme. De verdere uitrol van de andere acties die in dit Vlaamse actieplan beschreven staan, en die gericht zijn op de ondersteuning en vorming van hulpverleners, is op dit moment actief bezig. Zo zijn er 22 referentieconsulenten aangesteld en opgeleid. De ondersteuning en vorming van hulpverleners in zowel de private organisaties als ook in onze gemeenschapsinstellingen gebeurde reeds uitgebreid en intensief, en wordt gecontinueerd. Met het specifieke vormingsaanbod van zowel OTA Vlaams-Brabant & Brussel (Ondersteuningsteam Allochtone Jongeren in de Bijzondere Jeugdbijstand) als vzw De Touter werden reeds meer dan zeshonderd hulpverleners bereikt. Verdere vorming op maat van verscheidene organisaties is al gepland. De eerder vernoemde samenwerking met de moslimconsulenten in de gemeenschapsinstellingen werd middels een afsprakenkader geformaliseerd. Tot slot – en dat is niet onbelangrijk – nam Vlaanderen ook een initiatief met betrekking tot de zogenaamde databank, om ook de diensten van Jongerenwelzijn, in het bijzonder onze gemeenschapsinstellingen, toegang te doen krijgen tot die databank.
Zoals u weet, werd het KB dat de databank van foreign terrorist fighters opricht, definitief goedgekeurd en is bepaald dat het Vlaams agentschap Jongerenwelzijn rechtstreeks toegang krijgt tot de databank als het gaat over de jongeren die onder een gerechtelijke maatregel vallen.
Ik kom tot de vraag over de cijfers. Wat ons betreft, moet het altijd helder zijn waarover we spreken. In het raam van de omzendbrief inzake foreign terrorist fighters werden ook, via een zogenaamde COL, de richtlijnen uitgevaardigd inzake minderjarigen. Gelet op het feit dat het hier gaat over onze gemeenschapsinstellingen, spreken we over de groep van 12- tot 18-jarigen, zoals voorzien in de COL. In concreto komt het erop neer dat in geval van ernstige vermoedens het parket een maatregel kan vorderen, via het argument van de verontrusting, bij de jeugdrechter.
Het aantal minderjarigen die daaronder ressorteren en dus het voorwerp van deze vraag vormen, is voorlopig in Vlaanderen veeleer uitzonderlijk. Daarover hebben we ook reeds uitvoerig gerapporteerd in de commissie Radicalisering hier in dit parlement. In de gemeenschapsinstellingen verblijven op dit moment vier jongeren waarvan radicalisering uitdrukkelijk in de motivering tot de maatregel is opgenomen. Welke aanpak wordt gehanteerd voor die jongeren die andere jongeren proberen te ronselen? De tekst is daarover vrij duidelijk en voorziet in gepaste acties voor jongeren die zich wervend opstellen tijdens hun verblijf in de gemeenschapsinstelling. Zo wordt gesteld dat “jongeren die tijdens hun verblijf in de leefgroep groepsgenoten proberen te overhalen of op enigerlei wijze onder druk zetten om deel te nemen of steun te verlenen aan gewelddadige activiteiten in het kader van politiek of religieus geïnspireerd extremisme” om die reden tijdelijk kunnen worden afgezonderd van de groep. In het individuele handelingsplan wordt specifiek aandacht besteed aan het formuleren van pedagogische en didactische antwoorden op dit gedrag, op maat van de betrokken jongere.
Hiermee komen we bij een cruciaal element, waarover we het allen eens zijn, denk ik, namelijk het belang van een aanpak op maat. Verder is het ook helder voor wie het volledige plan doorneemt dat er wel degelijk mogelijkheden tot afzondering zijn, en dat er daarenboven ook een rol is weggelegd voor de moslimconsulent.
We willen ter zake zeker twee elementen even verder toelichten. Bij de rapportage over de uitvoering van het Vlaams actieplan ter preventie van radicaliseringsprocessen die kunnen leiden tot extremisme en terrorisme in de commissie Radicalisering van dit parlement hebben we reeds meegegeven dat nationale en internationale experten erop wijzen dat een individuele aanpak, een aanpak op maat van de jongere, de enige juiste manier is om een antwoord te geven op gewelddadig extremisme.
Er bestaan geen algemene recepten of radicaliseringsprogramma’s die hun deugdelijkheid hebben bewezen. Binnen de Interministeriële Conferentie (IMC) Justitiehuizen werd overeenstemming bereikt over de definitie en de componenten van het disengagementtraject. Die definitie werd ook recent op de jongste vergadering met het College van Procureurs-generaal besproken. Als ik me niet vergis, was dat op 30 augustus. Die definitie luidt als volgt. Een disengagementtraject dat sociale re-integratie beoogt, is een traject op maat van een individu in de aanpak van gewelddadig extremisme dat ingrijpt op meerdere levensdomeinen en werkzame factoren. Binnen een dergelijk traject zijn de facto meerdere actoren betrokken. De begeleiding omvat zowel veiligheids- als sociopreventieve begeleidingsaspecten binnen een langetermijnperspectief waarin de continuïteit van de opvolging wordt verzekerd. Gelet op het belang van de sociale context vindt het traject ook aansluiting bij de lokale realiteit van het individu en kan het steunen op de lokale partners. Bij het opbouwen van het traject worden minstens de volgende levensdomeinen onderzocht: psychosociale begeleiding, opleiding en tewerkstelling, trauma- of gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg, waaronder ook de verslavingszorg, de betrokkenheid en begeleiding van de sociale context en het betrekken van personen die een alternatief discours kunnen bieden ten opzichte van het gedachtegoed van gewelddadig extremisme, zoals personen met religieuze autoriteit of andere steunfiguren.
Die definitie is dus een belangrijke leidraad voor alle actoren op het terrein en de opdrachtgevers om standaarden voor een dergelijk traject uit te werken. Het ronselen of aanzetten tot het plegen van terroristische misdrijven door minderjarigen is een als misdrijf omschreven feit. Zoals we daarnet reeds aanhaalden, zal het agentschap Jongerenwelzijn op vraag van Vlaanderen ook toegang krijgen tot de databank van de foreign terrorist fighters als het gaat over de opvolging van jongeren aan wie een gerechtelijke maatregel werd opgelegd. De drie directeurs van de gemeenschapsinstellingen moeten de databank kunnen raadplegen en ook gegevens in de databank inbrengen. De interne validatieprocedure daarvoor wordt momenteel uitgewerkt.
Wat minderjarigen betreft, is het parket in de gerechtelijke opvolging de spil van de informatie-uitwisseling. De opvolging wordt geregeld in de gemeenschappelijke omzendbrief inzake de foreign terrorist fighters en de COL 10/2015. Naargelang de leeftijd, ouder of jonger dan 12 jaar, zal het parket oordelen of ten aanzien van de minderjarige die ronselt of aanzet tot terroristische misdrijven, een onderzoek wordt gevoerd en beslissen of er een vordering voor een verontrustende situatie of een vordering voor een als misdrijf omschreven feit moet worden ingesteld om een passende gerechtelijke maatregel te kunnen nemen. Op de bijeenkomst van het College van Procureurs-generaal met de deelstaten van 30 augustus jongstleden waarover ik het al had, werd afgesproken dat de COL 10/2015 ten aanzien van minderjarigen ook vanuit dat perspectief en vanuit onze vraag naar een grote betrokkenheid van de jeugdparketmagistraten zal worden geëvalueerd en verder uitgewerkt.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord. U hebt heel belangrijke elementen genoemd. Ik ben zeker tevreden met de inhoud van uw antwoord, omdat dat natuurlijk heel duidelijk maakt dat er sprake is van een geïntegreerde aanpak en een aanpak op maat. Dat is natuurlijk heel anders dan de berichtgeving liet uitschijnen. Die aanpak op maat is inderdaad wat nodig is. U hebt dat gezegd en ik denk dat iedereen daarvan overtuigd is. Ook een belangrijk element dat u noemde, is zeker dat van de toegang tot de databank en de informatie-uitwisseling en opvolging na het verblijf in de gemeenschapsinstellingen.
Ik heb maar één bijkomende vraag. U zegt tot op heden weet te hebben van vier jongeren waarvan radicalisering uitdrukkelijk is opgenomen in de motivering van de vordering van het parket. Ik begrijp dat het natuurlijk heel moeilijk is om verdere gegevens te hebben, maar op welke manier wordt specifiek in de gemeenschapsinstellingen gedetecteerd of bij de jongeren die daar zijn opgenomen om een andere reden dan die specifieke motivering van radicalisering, een gevaar voor radicalisering bestaat?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dat is natuurlijk de reden waarom we tijdens de vergadering van het College van Procureurs-generaal hebben gevraagd om duidelijkheid in verband met de positie van het jeugdparket in dit soort zaken. Voor minderjarigen is het vanuit dat perspectief het Openbaar Ministerie dat eventuele maatregelen kan vorderen, hetzij op grond van een verontrustende situatie, hetzij op grond van het feit dat er een als misdrijf omschreven feit is gepleegd. Als men daarvan kennis krijgt in de gemeenschapsinstellingen, zijn er inderdaad afspraken dat dat kan worden gemeld. Het is echter aan het Openbaar Ministerie om daarover op een bepaald moment initiatief te nemen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik noteer dat het aan het parket is. Dat klopt. Maar wat u zegt, namelijk dat er een melding gebeurt vanuit de gemeenschapsinstellingen, is natuurlijk ook van belang.
De vraag om uitleg is afgehandeld.