Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, beslissingen over leven en dood, over het begin van het leven of het einde van het leven, over euthanasie, een waardig levenseinde, palliatieve zorg, abortus en zo verder: het zijn allemaal belangrijke beslissingen en belangrijke thema’s die we met de nodige zorg en sereniteit moeten aansnijden. Maar het zijn ook thema’s en beslissingen die gebaseerd zijn op rechten in onze maatschappij, die moeten kunnen worden uitgeoefend als aan allerlei voorwaarden die de wet stelt, is voldaan.
In dat kader wil ik u een vraag stellen over een vonnis dat de rechtbank in Leuven op woensdag 29 juni velde over de euthanasiewetgeving, een vonnis dat misschien wel een ruimere draagwijdte heeft dan het individuele geval. Het is over die ruimere draagwijdte dat ik het wil hebben. De rechtbank oordeelde in de zaak die de nabestaanden van een Kempense dame tegen een woonzorgcentrum aanspanden, dat de aanklagers gelijk hadden. Het woonzorgcentrum in kwestie weigerde namelijk de arts die de zwaar zieke dame euthanasie zou verlenen, toegang tot het rusthuis, waardoor de euthanasie niet kon doorgaan, de dame in kwestie naar huis werd verplaatst en daar vervolgens twee dagen later haar wens vervuld zag.
De euthanasiewetgeving spreekt zich momenteel niet uit over de plaats waar de euthanasie kan worden uitgevoerd. Zo ontstond er onduidelijkheid over de vraag of ziekenhuizen en woonzorgcentra dit konden weigeren. De rechtbank oordeelde dus dat dit niet kan. Nu het vonnis geveld is, had ik u graag enkele concrete vragen gesteld, minister. Hebt u kennis kunnen nemen van het vonnis? Zo ja, beaamt u dat dit het voor woonzorgcentra onmogelijk maakt om euthanasieaanvragen te weigeren indien aan de wettelijke voorwaarden voldaan is, zoals het vonnis suggereert? Indien u de draagwijdte van bovenstaand vonnis beaamt, welke maatregelen zult u nemen, opdat de spijtige situaties die tot deze rechtszaak geleid hebben, zich niet meer kunnen voordoen en de serene sfeer rond de wilsbeschikking die de patiënt geuit heeft, gegarandeerd kan blijven, ook in woonzorgcentra?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, ik heb, net als onze administratie, kennis genomen van het vonnis. Ik heb aan het bevoegde Agentschap Zorg en Gezondheid gevraagd om een grondige juridische analyse van de argumentatie, vervat in het vonnis, uit te voeren. Daarbij zal moeten worden nagegaan in welke mate er sprake is van het niet naleven van erkenningsvoorwaarden en -normen door de betrokken voorziening. Het is ook nog niet duidelijk of het uitgebrachte vonnis reeds kracht van gewijsde heeft, of dat het dit pas zal hebben bij ontstentenis van een ingesteld beroep na het verstrijken van de beroepstermijn. Het betrokken woonzorgcentrum heeft, denken wij, nog steeds de mogelijkheid om tegen het vonnis in beroep te gaan bij het hof van beroep van Brussel.
Ter informatie geef ik u mee dat wat betreft de door het vonnis op de voorgrond getreden casus er noch op de Woonzorglijn, noch bij de Zorginspectie in het verleden een klacht werd ingediend. Ik kan u meedelen dat een eerste gesprek met het woonzorgcentrum en het Agentschap Zorg en Gezondheid heeft plaatsgehad. Uit dat gesprek bleek nog eens duidelijk dat de voorziening wel degelijk over een uitgewerkt beleid inzake levenseindebegeleiding beschikt en dat ook in de praktijk toepast. Daarbij geeft het woonzorgcentrum aan te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden en rvt-normen (rust- en verzorgingstehuis) die daarop van toepassing zijn. Uit het vonnis blijkt alvast dat de rechter vaststelt dat de partijen niet betwisten dat euthanasie in een woonzorgcentrum moet kunnen.
Levenseindezorg beschouw ik als een essentieel onderdeel van een kwalitatieve integrale zorg en ondersteuning, in welke zorgsetting ook. Het Woonzorgdecreet van 2009 bepaalt in artikel 4 bij de werkingsprincipes dat elke woonzorgvoorziening oog dient te hebben voor de hele zorgsituatie, inclusief palliatie. Het woonzorgcentrum wordt beschouwd als een thuisvervangende omgeving, waarin de vrije keuze van de huisarts voor de bewoner gevrijwaard is. We verwachten dan ook dat elk woonzorgcentrum een visie en procedures of richtlijnen ontwikkelt op het vlak van de zorg voor het levenseinde van zijn bewoners. Die visie moet inzichtelijk maken dat het woonzorgcentrum zorgvuldig en zorgzaam omgaat met de vragen omtrent het levenseinde. De visie omvat minimaal volgende onderwerpen: de vroegtijdige zorgplanning, de wilsverklaring en het palliatieve zorgbeleid, waaronder de aspecten comfortzorg, pijnbeleid, spirituele en levensbeschouwelijke zorg, palliatieve sedatie en euthanasie.
Het is erg belangrijk dat het woonzorgcentrum zijn visie op levenseindezorg open en transparant communiceert aan de bewoner en/of zijn familie van bij de opname, op hun maat en ritme. Het spreekt voor zich dat die visie niet in strijd mag zijn met de wet op de palliatieve zorg van 14 juni 2002 en de Euthanasiewet van 28 mei 2002.
Vanuit de Vlaamse overheid worden de woonzorgcentra gestimuleerd om te werken aan een kwaliteitsvolle totaalzorg voor de bewoners. Het sterven wordt daarbij beschouwd als een volwaardig onderdeel van het leven. Elke vraag rond het levenseinde – waaronder ook de vraag naar euthanasie – dient individueel en met de grootste zorg te worden benaderd en behandeld. De vroegtijdige zorgplanning, met name het spreken over de wensen en verwachtingen voor het leven en de medische zorg in de toekomst, is daarbij essentieel. Het gaat daarbij om een of meerdere gesprekken met de bewoner, indien mogelijk, en desgewenst met de familie of de vertrouwenspersoon. Die gesprekken zijn immers richtinggevend om de huidige, maar ook de toekomstige zorg voor de bewoner op een realistische wijze af te stemmen op zijn wensen en de mogelijkheden van de zorgverlening. Het is de verantwoordelijkheid van het woonzorgcentrum om een zorgcontext te creëren waarbinnen een menswaardig levenseinde mogelijk is.
Dat we vanuit Vlaanderen kwaliteitsvolle levenseindezorg stimuleren, is alvast aantoonbaar in het Vlaams Indicatorenproject voor de woonzorgcentra, waarbinnen van de woonzorgcentra wordt verwacht twee objectieve zorginhoudelijke kwaliteitsindicatoren te registreren en op te volgen, namelijk enerzijds het aantal overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum, omdat we het belangrijk vinden dat de bewoners de levenseindezorg kunnen ontvangen in de hun vertrouwde omgeving en niet, tenzij noodwendig, hiervoor overgebracht dienen te worden naar een andere zorgsetting, zoals het ziekenhuis, en anderzijds het percentage bewoners dat beschikt over een plan voor de zorg rond het levenseinde dat in overeenstemming is met de wensen van de bewoner.
Ook in de RVT-regelgeving is uitdrukkelijk aandacht geschonken aan de palliatieve zorg en de toepassing van de euthanasiewet. Zo wordt bepaald dat ter ondersteuning van de zorg met betrekking tot het levenseinde in het rust- en verzorgingstehuis de coördinerend en raadgevend arts en de hoofdverpleegkundigen belast zijn met het ontwikkelen van een palliatieve zorgcultuur en de sensibilisering van het personeel voor de noodzaak hieraan, het formuleren van adviezen inzake palliatieve zorg ten behoeve van het verpleegkundig, zorgkundig en paramedisch personeel, het personeel voor reactivering en de kinesitherapeuten, het bijwerken van de kennis van de hiervoor bedoelde personeelsleden inzake palliatieve zorg, evenals de naleving van de wetgeving inzake euthanasie en palliatieve zorg alsook de naleving van de wilsbeschikking van de bewoner betreffende zijn levenseinde en/of zijn wilsverklaring inzake euthanasie.
Ik onderstreep dat alle stappen richting euthanasie zeer zorgvuldig en zorgzaam dienen te worden gezet in nauw overleg met de bewoner en zijn familie, vertrouwenspersoon of vertegenwoordiger en al de betrokken zorgverleners. Euthanasie is immers een in- en aangrijpende gebeurtenis voor alle betrokkenen binnen het geheel van een zorgtraject, inclusief de zorgverleners.
Dit moet dan ook in alle sereniteit kunnen gebeuren zonder externe druk. Zinloos lijden en therapeutische hardnekkigheid dienen hierbij zeker te worden vermeden. Enerzijds dient er respect te zijn voor de keuze van de bewoner, maar anderzijds ook voor de keuze en de levensbeschouwing van de individuele zorgverleners.
In het proces van de uitvoering van de euthanasie draagt de arts die de euthanasie uitvoert, de volledige eindverantwoordelijkheid. Hij dient erop toe te zien dat alle zorgvuldigheidvereisten, zoals beschreven in de euthanasiewet, worden nageleefd.
Het is mijn intentie om met Zorginspectie, het agentschap Zorg en Gezondheid en de koepelorganisaties een gesprek aan te gaan en samen afspraken te maken over de wijze waarop op een transparante wijze de kwaliteit van levenseindezorg kan worden geïnspecteerd, alsook toezicht kan worden gehouden op de toepassing van de regelgeving.
De heer Bertels heeft het woord.
Met betrekking tot de kracht van gewijsde, daar was het mij niet om te doen. De betrokken partijen moeten inderdaad zelf beslissen of ze in beroep gaan.
Het stemt me tevreden dat u, minister, aangeeft dat de kwaliteitsnorm in de woonzorgcentra een Vlaamse materie is, dat we hulp en dienstverlening moeten aanbieden in deze centra en dat we die zullen meten met indicatoren volgens een consensus over maatschappelijk aanvaardbare waarden. Daartoe behoren de federale euthanasiewetgeving, die uiteraard ook moet worden gerespecteerd, evenals de wettelijke zorgvuldigheidscriteria, gekoppeld aan de wetgeving op de palliatieve zorg.
Het stemt me ook tevreden dat de wilsbeschikking van de patiënt wordt gerespecteerd, als die voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria, in alle instellingen waarvoor Vlaanderen bevoegd is.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, deze rechtszaak vormt een belangrijk precedent. Indien aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan, vindt men wel een arts die de euthanasie wil uitvoeren. De wil van de patiënt moet worden gerespecteerd. Individuele vrijheid staat voorop. Kiest die voor palliatie of euthanasie, men moet zijn beslissing respecteren.
Denkt u dat een coördinerend raadgevend arts (CRA) ook een rol kan spelen in de communicatie?
De heer Persyn heeft het woord.
Ik dank de sprekers en de minister voor de zorgvuldigheid waarmee ze deze aangelegenheid behandelen. Wij willen ons aansluiten bij het belang van zorgvuldigheid bij dit delicate thema.
We kunnen dit precedent misschien aangrijpen om het beleid inzake totaalzorg uit te breiden naar het beleid rond euthanasie. Ik verneem van de minister dat de instelling een euthanasiebeleid had, maar in het verleden is toch wel gebleken dat heel wat woonzorgcentra nog geen uitgeschreven euthanasiebeleid hebben opgesteld. Misschien kunnen we deze gelegenheid te baat nemen om het schriftelijk euthanasiebeleid verder uit te werken.
Het gaat ruimer dan palliatieve zorg. Het gaat om een extra stap in de totaalzorg, waarbij we moeten aandringen op een normatief kader, zonder verplichtingen op te leggen aan individuele zorgverstrekkers. Ik dacht dat het volgens de euthanasiewetgeving niet mogelijk is een instelling het toepassen van euthanasie op te leggen, maar desalniettemin is er volgens mij nood aan een normatief kader.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik beklemtoon dat de partijen meester zijn van hun zaak. Het is niet aan mij om te oordelen over het al dan niet in beroep gaan. Uit het vonnis blijkt dat het principe dat in het woonzorgcentrum euthanasie mogelijk moet zijn, niet betwist wordt. De rechter heeft er akte van genomen dat op juridisch vlak geen vragen rijzen. Ik interpreteer het vonnis met de vraag of het in de praktijk is toegepast of uitgevoerd op die manier.
Dat is toch enigszins een verschil. Ik zie nu veel analyses die gewag maken van een grote principiële waarde, maar op het vlak van het juridische vraagstuk of euthanasie kan, blijkt – als ik het goed begrepen heb – het woonzorgcentrum gezegd te hebben dat het voor hen geen punt was, dat het dus moet kunnen.
Ondertussen – ik denk dat die regelgeving na de feiten gekomen is, zo heb ik het alleszins begrepen – is voor het rvt in de normering heel wat duidelijkheid gekomen, ook voor de rol van de CRA, omdat in de taakstelling van de CRA wel duidelijk een aantal zaken zijn opgenomen, ook met betrekking tot het naleven van de wetgeving inzake euthanasie en palliatieve zorg, alsook wat de naleving betreft van de wilsbeschikking inzake het levenseinde. We verwachten van elk woonzorgcentrum dat er een visie, procedures en richtlijnen ontwikkeld zijn rond het levenseinde. Ik denk dat we, zoals we dat nog gedaan hebben rond bepaalde thema’s, met de koepels duidelijk moeten afspreken hoe we via ons toezicht zullen nagaan of het effectief gebeurt.
De heer Bertels heeft het woord.
Dank u wel voor de serene sfeer, minister. Ik zal me niet verder uitspreken wat het individuele vonnis betreft. Het is wel belangrijk – en dat hebben we in de media ook gezien – dat de perceptie correct naar voren komt en ook wordt geuit door de Vlaamse overheid. Als de wettelijke zorgvuldigheidscriteria vervuld zijn – en dat is een factuele kwestie, daar ben ik het mee eens – moet het ook kunnen. De indruk mag niet ontstaan – zoals sommige titels gesuggereerd hebben – dat het niet zou moeten kunnen. Wij zijn niet verantwoordelijk voor die titels, maar vanuit Vlaanderen moeten we wel de correcte informatie verspreiden. In het kader van een ethisch verantwoord zorgbeleid, waarnaar u zelf verwezen hebt, moet het kunnen. Het is ook een basisvoorwaarde voor een palliatieve zorg, wat iedereen nu ook erkent, dat heeft de Vlaamse Ouderenraad ook gezegd naar aanleiding van de conceptnota Zorg. Ik ben blij dat u zegt dat u er met de zorginspectie en met de koepels voor zult zorgen dat er een visienota over totaalzorg of levenseindezorg komt, dat elk woonzorgcentrum een visie moet hebben waarin die verschillende aspecten worden meegenomen en waarin duidelijk moet blijken dat euthanasie, indien de voorwaarden vervuld zijn, ook in elke ouderenvoorziening zou moeten kunnen. Als dat het resultaat is van deze vraag, is dat voor mij voldoende.
De vraag om uitleg is afgehandeld.