Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Vraag om uitleg over nieuwe cijfers die vragen om nieuwe remedies voor kansengroepen op de arbeidsmarkt
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Voorzitter, ik heb een vraag over laaggeschoolden en het geïntegreerd beleid voor erkenning van eerder verworven competenties (EVC) dat we kunnen voeren.
We hebben heel goede cijfers op onze arbeidsmarkt, met een recordaantal vacatures en de werkloosheid die een duidelijk dalende trend vertoont. Toch hebben we een aantal blijvende pijnpunten. De tewerkstelling van een aantal kansengroepen is er daar eentje van. Op elk van de lijstjes met betrekking tot de werkloosheid van ouderen, migranten, mensen met een handicap, laaggeschoolden en dergelijke meer scoren we zeker niet bij de beteren. Met betrekking tot de laaggeschoolden is het probleem duidelijk ook nog steeds aanwezig: 47 procent van die groep is aan het werk. De hoogopgeleiden doen het met 38 procentpunten een stuk beter.
We kunnen hieruit afleiden dat onze regio heel wat arbeidskrachten heeft zonder afstand tot de arbeidsmarkt, maar heel veel werk voor al wie wel een dergelijke afstand heeft. We hebben daar een aantal instrumenten voor die volop in ontwikkeling zijn, bijvoorbeeld duaal leren. Daar gaan dit najaar de proefprojecten van start. We kijken uit naar de opstart en de resultaten. Maar ook het EVC-beleid kan een belangrijke en cruciale rol spelen als remedie tegen ongekwalificeerde werkloosheid.
Minister, u hebt daaromtrent samen met minister van Onderwijs Crevits een toekomstvisie uitgewerkt in een conceptnota, die in de zomer van 2015 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd. Op basis daarvan werd afgesproken om werk te maken van een EVC-decreet. Dit decreet zal de grote lijnen en principes vastleggen, maar elk beleidsdomein vult het nadien verder in. U zou deze principes in de maanden na de zomer van 2015 verder uitwerken.
Daarnaast werd ook een studie met betrekking tot de financiering gelanceerd omdat dit vaak een knelpunt is en de huidige prijzen hierrond zeer divers zijn. Tot slot wordt ook verkend wat binnen het beleidsdomein Werk met de huidige beroepen en testcentra zal worden gedaan en hoe zij zouden kunnen worden omgeturnd naar een nieuw, meer vraaggericht verhaal.
In 2015 waren er zo’n twintig erkende testcentra actief. Die reikten samen 865 ervaringsbewijzen uit, zo bleek uit een antwoordje dat u gaf op een schriftelijke vraag. Er zijn heel wat sectorale en provinciale verschillen. Belangrijk is wel dat het verhaal van de ervaringsbewijzen een zachtjesaan dalende trend kent, en dat we een grote ambitie hebben met betrekking tot EVC. Dit blijkt uit de conceptnota van 2015. Die is van groot belang voor de laaggeschoolden, om op die manier elders opgedane kennis en competenties te kunnen inzetten en te laten valoriseren op onze arbeidsmarkt.
Zowel Fons Leroy als Luc Sels van het Steunpunt Werk geeft aan dat diploma’s nog steeds van enorm belang zijn voor de loopbaan van jongeren. Ze laten een ballonnetje op over de kwestie of we niet moeten evolueren naar kwalificatieplicht in plaats van schoolplicht, om ongekwalificeerde uitstroom tegen te gaan.
Minister, hoever staat u, ongetwijfeld samen met uw collega van Onderwijs, met de uitwerking van het vernieuwde geïntegreerde EVC-beleid? Juni 2016 werd vooropgesteld in het antwoord op een eerdere schriftelijke vraag. We zijn al redelijk ver gevorderd in juni 2016. Kan deze timing nog worden aangehouden?
Hoe zult u de vraaggestuurdheid meten? Hoe gaat u dat aanpakken met het EVC-beleid en met betrekking tot de ervaringsbewijzen die daaruit worden gepuurd? Hoe verklaart u de terugval van het aantal uitgereikte ervaringsbewijzen in 2015? Ook de jaren daarvoor was er een zachtjes dalende trend te zien, als ik mij niet vergis. Hoe staat u tegenover de idee van een kwalificatieplicht in Vlaanderen als remedie tegen het nog altijd vrij hoge aantal ongekwalificeerde schoolverlaters? Hoewel de laatste studie daar heel goede cijfers laat zien, maar toch: elke ongekwalificeerde schoolverlater is er eentje te veel. Welke andere hefbomen kunt en zult u inzetten om de laaggeschoolden op de arbeidsmarkt aan de slag te helpen?
De heer Annouri heeft het woord.
De VDAB en het Steunpunt Werk en Sociale Economie van de KU Leuven hebben dit voorjaar enkele arbeidsmarktcijfers van Eurostat gebundeld, waarbij Vlaanderen en België vergeleken worden met andere EU-landen. Eerst het goede nieuws: België, en in het bijzonder Vlaanderen, haalt zeer goede punten voor de groep van 25- tot 49-jarigen en voor de hooggeschoolden. Bij de 25- tot 49-jarigen werkt iets meer dan 85 procent, dat is het op één na hoogste cijfer van heel Europa. Daarmee zit u in de top vijf van Europa, zoals u bij het begin van deze legislatuur hebt aangegeven dat u daar qua tewerkstellingsbeleid en werkzaamheidsgraad bij wilt aansluiten. Bij de hooggeschoolden is de werkzaamheidsgraad van 25- tot 64-jarigen 84 procent. Daar zitten we op één plaats na net niet in de top vijf. Dat zijn heel goede cijfers.
Het minder goede nieuws is, zoals de heer Bothuyne al heeft aangehaald, dat wij kampen met een lage werkzaamheidsgraad bij de 55-plussers. Dat weten we al langer dan vandaag. Bovendien zijn wij een van de zwakste leerlingen van de EU als gekeken wordt naar de scores voor kansengroepen zoals laaggeschoolden en vooral niet-Europese burgers. Deze laatste groep behaalt slechts 53,7 procent in Vlaanderen. Brussel en Wallonië doen het nog slechter. Door de zeer lage score van Vlaanderen bengelen we achteraan in de EU-lidstatenklas. Men kan hier gerust spreken van een ‘originekloof’.
Een nog groter probleem is de lage werkzaamheidsgraad bij laaggeschoolden. In de meeste EU-landen is er een duidelijke kloof tussen hoog- en laaggeschoolden op de arbeidsmarkt, maar in ons land is ze extra schrijnend. In 2015 was in Vlaanderen 51 procent van de laaggeschoolden tussen 25 en 64 jaar aan het werk tegenover 85 procent bij de hooggeschoolden. De zogenaamde onderwijskloof bedraagt hier dus 36 procent. Deze onderwijskloof is sedert 2008 groter geworden omdat de werkzaamheidsgraad bij laaggeschoolden sindsdien is afgenomen met 3,3 procent en bij hooggeschoolden maar met 1 procent. Als mogelijkheden om dit tij te keren pleiten het Steunpunt en de VDAB voor investeringen in beroepsonderwijs en duaal leren. Zij rekenen hiervoor op het nieuwe Vlaamse decreet dat de combinatie van leren en werken op een andere leest schoeit.
Vervolgens moet er ook eens goed worden nagedacht wat het belangrijkste is voor de toekomst van jongeren: schoolplicht of kwalificatieplicht. Want wat weinig geweten is volgens het Steunpunt, is dat het aantal zittenblijvers in ons land erg hoog is. Als ik me niet vergis, blijft in Antwerpen zelfs één op drie jongere minstens één keer zitten. En dat vergroot het risico op ongekwalificeerde schooluitval bij jongeren. Inderdaad, de cijfers die gisteren bekend werden gemaakt, tonen dat het voor de laagopgeleiden al sterk verminderd is. Dat neemt niet weg dat de opmerkingen zijn meegenomen door het Steunpunt.
Bij de VDAB ziet men een ander probleem: in vergelijking met andere landen hebben we een kleiner lagelonensegment. Activiteiten waar heel wat laaggeschoolden aan de slag zijn, staan onder druk, zoals de tuinbouwsector. Dat speelt ons parten om werkkansen te bieden aan laaggeschoolden. Dit kan voor een deel een verklaring zijn van het probleem, maar biedt niet direct een oplossing. Op basis van deze cijfers besluiten beide organisaties dat er nieuwe remedies nodig zijn voor kansengroepen. Deze cijfers zijn niet echt nieuw, we kenden de trend, maar remediëren is duidelijk niet eenvoudig.
Minister, welke nieuwe remedies schuift u naar voren voor het bereik van kansengroepen?
Ziet u als minister van Werk kansen om in overleg met de onderwijsminister meer dan in het verleden de ongekwalificeerde schooluitval bij 18-jarigen te verminderen en het duaal leren echt aantrekkelijk te maken voor leerlingen die schoolmoe zijn en hun een zinvol leeraanbod aan te bieden bestaande uit een combinatie werkvloer-schoolbank?
Welke pistes schuift u naar voren om mensen met een migratieachtergrond, vooral de niet-EU-burgers waarvan we slechts 53,7 procent aan het werk krijgen, meer dan in het verleden, een plaats op de werkvloer te garanderen?
Verdwijnende jobs voor laaggeschoolden zijn volgens de VDAB een probleem. Welke mogelijkheden ziet u om meer werkgelegenheid te creëren in de sectoren die onder druk staan, bijvoorbeeld de tuinbouwsector en het hele lagelonensegment van onze arbeidsmarkt?
Mijn laatste vraag is misschien wel de interessantste. Wat betreft kansengroepen, welke duidelijke doelen en concrete cijfers schuift u naar voren die u nog deze legislatuur wilt behalen om deze kwetsbare groepen aan het werk te houden/zetten?
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, we zien in de diverse cijfers en statistieken een vooruitgang. We hebben nog nooit zoveel 55-plussers aan het werk gehad als vandaag. Ik ben blij met de cijfers die we gisteren met de schoolverlatersstudie naar voren hebben kunnen schuiven. Het aantal laaggeschoolde schoolverlaters is op drie jaar gedaald met 18,6 procent. De ongekwalificeerde schoolverlaters kennen een daling van 2011 tot nu van 26,5 procent. De maatregelen die tot nu toe werden genomen, hebben daar zeker aan bijgedragen. Daarbovenop komt het duaal leren dat minister Crevits en ik gaan realiseren. We zitten in de goede richting.
Dat neemt niet weg dat er nog altijd uitdagingen en obstakels blijven. De etnische kloof, mijnheer Annouri, is zeer complex en divers. De oorzaken zijn bijvoorbeeld de scholingsgraad, de taal, de rigiditeit op de arbeidsmarkt en dergelijke. Ik probeer daar binnen mijn bevoegdheden wat aan te doen, maar er zijn op andere niveaus andere bevoegdheden.
Het verdwijnen van jobs voor laaggeschoolden heeft heel vaak te maken met de loonkosten hier tegenover die in het buitenland. Daar kunnen we niet altijd veel aan doen. Toch probeer ik daar maximaal op in te spelen.
U kent mijn globale filosofie ondertussen. Ten eerste wil ik alle talent benutten. Ten tweede wil ik een volwaardige evenredige arbeidsparticipatie realiseren door voor de volle 100 procent de kaart trekken van talent en competenties en afstappen van hokjesdenken. Ten derde is het de doelstelling om altijd maatgericht, laagdrempelig te werken. Naast deze globale filosofie – u weet dat – hebben we al heel wat concrete maatregelen genomen. Ik som er enkele op.
We voeren een maatgericht activeringsbeleid via het concept ‘iedereen bemiddelaar’. Die nieuw aanpak van de VDAB legt de focus op de inschatting van de tewerkstellingsmogelijkheden van de werkzoekende, op het bepalen van de afstand tot de arbeidsmarkt, op het bepalen van dienstverlening op maat en op het meegeven van opdrachten. De aanpak zorgt op deze wijze voor een snelle detectie en activerende bemiddeling van kansengroepen.
Binnen het jaarlijks ondernemingsplan van de VDAB worden er telkens objectieve doelstellingen vooropgesteld, waaronder het bereik van en de uitstroom naar werk van werkzoekende kansengroepen. We zetten in op een vereenvoudigd doelgroepenbeleid. We zetten nog meer in op werkplekleren via de tijdelijke werkervaring. Dat vind ik nog altijd een van de betere initiatieven. We bouwen aan een krachtig duaal leren en werken. We maken werk van een geïntegreerd taal- en werkbeleid. Ik zou meer in detail kunnen treden maar u kent die stappen allemaal.
Ondertussen maken we ook werk van een strategie om drempels te doorbreken; ik verwijs naar mijn conceptnota waarmee we in spoor 3 de verkeerde perceptie willen wegnemen, drempels wegnemen rond bepaalde doelgroepen.
Rond de verlaging van de ongekwalificeerde schooluitval ben ik bezig samen met minister Crevits. Het actieplan ter zake dat we vorige zomer hebben goedgekeurd, is daar een mooi voorbeeld van. Er is verder het decreet Duaal Leren en er is ons hele verhaal rond werkplekleren en kwalificerende trajecten.
Met de acties die ik net heb opgesomd, heb ik al naar voren geschoven wat we doen voor mensen met een migratieachtergrond. Ook in de gedachtewisseling die we onlangs in de commissie hebben gehad rond discriminatie op de arbeidsmarkt, hebben we het over mensen met een migratieachtergrond gehad. Als u die twee dingen samenvoegt, hebt u daarop een antwoord.
De laaggeschoolde jobs zijn ook voor mij een aandachtspunt. Heel wat bevoegdheden daaromtrent zitten bij de Federale Regering. Ik wil proberen dat men ook daar gaat kijken naar wat iemand kent en kan, en er zo voor zorgt dat elk talent via maatwerk naar een job geleid kan worden.
De cijfers en doelen die ik naar voren schuif voor kansengroepen, zijn de cijfers en doelen van het Pact 2020.
Mijnheer Bothuyne, ik ben, samen met minister Crevits, volop bezig met de uitwerking van het decreet EVC-beleid. Mijn administratie is bezig met het uitschrijven van het decreet, we hebben dat op de beleidsraad dinsdagmorgen nog besproken. De principes blijven de principes van de conceptnota. We zijn iets later dan verwacht, omdat een aantal technische kwestie moesten worden uitgeklaard. Ik hoop dat ik in september daarmee rond ben, en dat we in september-oktober de eerste principiële goedkeuring kunnen krijgen van de regering. Dat is altijd het nadeel wanneer er een datum wordt gegeven. Er kunnen altijd dingen tussenkomen.
Ik ben niet meteen van plan om de vraaggerichtheid van de EVC-kwalificatiebewijzen te meten. Als testcentra een dossier indienen en de vraaggerichtheid en maatschappelijke relevantie goed motiveren, dan weten we dat er een vraag is. Dat is voor mij voldoende. De vraaggerichtheid en de maatschappelijke relevantie kan dan worden onderbouwd vanuit verschillende argumenten: het bewijs wordt vermeld in wetgeving, het bewijs is gelijkgesteld met een ander certificaat, er is een attest van vakbekwaamheid nodig, enzovoort. Er zitten daarin heel wat mogelijkheden.
Een van de elementen van een mogelijke – want ik wil het straks wat nuanceren – terugval bij de ervaringsbewijzen, is dat er soms wat onzekerheid is over hoe die ervaringsbewijzen zich verhouden ten opzichte van de kwalificatiestructuur. Het zou kunnen dat men daarin even de kat uit de boom kijkt. Een aantal testcentra zijn gestopt, omdat ze liever willen werken met eigen sectorale bekwaamheidsbewijzen. Ik ga nu even nuanceren. In 2015 waren er 865 ervaringsbewijzen, in 2012 waren het er 826 en in 2013 904. Ze zaten dus wat in dezelfde grootteorde. Alleen 2014, met 1045, stak daar sterk bovenuit. Ik hoop dat we er met het nieuwe decreet toe komen om daar verder op te verbeteren.
Wat Fons Leroy en Luc Sels aangeven rond het halen van een kwalificatie, sluit sterk aan op mijn visie dat we niet alleen moeten kijken naar diploma’s, maar vooral naar het talent en de competenties van iemand. De kwalificatieplicht zie ik dus niet enkel naar het behalen van een diploma. Er zijn in het EVC drie sporen om die talenten en competenties kenbaar te maken. Het laatste spoor is effectief het erkennen en kwalificeren van competenties. Er gaan echter nog twee niveaus aan vooraf: het herkennen van competenties en het bekrachtigen van competenties. Pas nadien volgt het vertalen in een diploma. Spoor 1 en spoor 2 zijn echter belangrijk. Ik zeg dat ik goed Frans kan en mijn vorige baas zegt ook dat ik dat goed kan. Dat zijn de eerste twee sporen. Het derde spoor is: ik leg examen af en behaal het diploma Frans. Dat zijn drie gradaties, die allemaal belangrijk zijn.
Ik heb deze week met mijn departement afgesproken om samen spoor 1 en 2 te versterken en een actieplan op te stellen om ook dat sterker aan bod te laten komen en op die manier de competenties en talenten van iemand meer in de kijker te plaatsen. Met betrekking tot spoor 3, het kwalificeren van die competenties, is minister Crevits de hoofdactor voor dat spoor. Vanuit Werk worden er complementaire initiatieven genomen vanuit een noodzaak op de arbeidsmarkt. Dat is nu in verdere uitwerking.
De ongekwalificeerde schoolverlaters die zich hebben ingeschreven bij VDAB, moeten natuurlijk actief beschikbaar zijn. Voor die jongeren ligt de focus niet bij het alsnog behalen van een kwalificatie, maar bij het uitstippelen van een goed traject, rekening houdend met welke competenties en behoeftes ze hebben en wat voor hen de kortste weg is naar de arbeidsmarkt.
Uiteraard zet ik mijn schouders onder de agenda Europese Skills van 10 juni 2016. Via die garantie wil men kortgeschoolde volwassenen helpen om een minimumniveau aan basisvaardigheden te verwerven of te evolueren naar een kwalificatie via assessment, via de uitbouw van een opleidingsaanbod of bij specifieke individuele noden een oplossing te zien in de validering en erkenning van de verworven competenties. Zoals u hoort, sluit dat eigenlijk compleet aan bij alle antwoorden die ik tevoren heb gegeven. Het is dus logisch dat ik mij daarin kan vinden.
Ik denk dat ik hiermee aantoon dat we daarmee actief bezig zijn. We doen het op een iets andere manier dan in het verleden. Het is fundamenteel dat we kijken naar competenties en talenten, en niet alleen naar een cv en diploma’s. Als die klik wordt gezet, en meer en meer bedrijven, ook de werkgeversorganisaties, zitten mee in die richting, dan ben ik ervan overtuigd dat we daarmee, plus alle acties die we hebben gezet, verder stappen vooruit kunnen zetten.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Het is een omvangrijke problematiek, met heel veel kanten en raakpunten.
U haalt terecht aan dat we voor loonkost niet alles in handen hebben. Dankzij de zesde staatshervorming hebben we toch wel een en ander in de hand voor loonkosten. Met de RSZ-kortingen zal er ook voor laag- en middengeschoolden een verschil kunnen worden gemaakt. Ik hoop dat we dat in de toekomst verder kunnen uitbouwen. Loonkost is niet meer alleen een verhaal van kijken naar het federale niveau, maar ook van zelf de hand aan de ploeg slaan, zoals deze regering ook doet.
Het verhaal van EVC moet sterk worden gelieerd met uw beleid rond werkervaring. We zijn in blijde verwachting van de verdere uitwerking van hetgeen dat voorligt, inclusief een stevige aanwervingspremie om de link te maken tussen competentieversterking en werkervaring en effectieve aanwerving op de arbeidsmarkt richting een duurzame job.
Het EVC-beleid moet daarop worden geënt. De competenties die worden verworven tijdens het werkervaringstraject, kunnen worden gevaloriseerd en eventueel gecertificeerd. Spoor 1 en spoor 2 moeten daarbij naadloos kunnen aansluiten bij het werkervaringstraject. Op die manier kunnen we naar spoor 3, een effectieve erkenning en valorisatie van die competenties en kwalificaties, gaan.
Het is heel belangrijk dat we de sectoren betrekken. De cijfers van de voorbije jaren tonen aan dat er globaal rond de 1000 ervaringsbewijzen worden uitgereikt. Binnen die 1000 zijn er wel grote verschuivingen. Een aantal sectoren die in het begin heel enthousiast waren, dreigen nu af te haken. Dat is ook te zien aan de testcentra die zijn gestopt. Als we het beleid naar laaggeschoolden op een nieuwe leest willen schoeien, als we de sectoren die zijn afgehaakt opnieuw willen betrekken en andere sectoren willen motiveren om actief te worden, dan moeten we ervoor zorgen dat werkgevers de ervaringsbewijzen gebruiken en erkennen.
U wilt het ontwerp van decreet af hebben tegen september of oktober. Daarnaast wilt u een actieplan voor spoor 1 en spoor 2. Is dat een uitvoering van het decreet of staat dat los van elkaar?
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, in uw antwoord stond u ook stil bij de 55-plussers en dat is terecht. Enkele weken geleden hebben we nog gezien hoe capabele mensen van 55+ op onze arbeidsmarkt op een muur botsen, niet op basis van hun capaciteiten maar op basis van hun leeftijd. Daar moet nog veel aandacht naar gaan.
Inzake de ongekwalificeerde uitstroom hebben we gisteren kort stilgestaan bij de cijfers. Voor alle duidelijkheid, iedere jongere die op de schoolbanken blijft en zijn diploma haalt en niet uitstroomt zonder diploma, is een enorme overwinning voor zowel het onderwijs, de arbeidsmarkt als de samenleving. Ik heb nog enkele vragen ingediend naar aanleiding van het onderzoek. Daar zullen we de komende weken zeker nog verder op ingaan.
U zegt dat de originekloof een complex gegeven is. Over andere elementen die ik heb aangehaald, kunt u zeggen dat er iets gebeurt, dat er bepaalde stappen vooruit worden gezet of dat er een tendens in stijgende lijn is. Dit aspect blijft echter voor onze arbeidsmarkt het grootste zorgenkind. We bengelen daar achteraan als Europese lidstaat. Hebt u onderzoek gedaan naar hoe dat gebeurt in andere Europese landen die wel betere cijfers kunnen voorleggen? Waar zorgen zij voor waardoor ze op een veel betere manier toch die groep van burgers kunnen inkantelen op de arbeidsmarkt? Kunnen we daar lessen uit leren? Hoe kunnen we daar toch stappen vooruit zetten, want ook daarmee is de samenleving en de arbeidsmarkt gediend?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, deze interessante vragen zijn voor mij heel leerrijk. Ik kom uit een leefwereld waar iedereen een hoger diploma heeft. Door die vragen ben ik gaan opzoeken wat EVC was. Ik had er nog nooit van gehoord. Ik heb nu zelf in familiaal verband een dergelijke ervaring. Ik heb dat al eens verteld.
Uit de studies stel ik wel vast dat de cijfers eigenlijk positief zijn. We moeten onderkennen dat er vooruitgang is. We hebben ook een scala aan mogelijkheden. Ik vind het goed dat de vragen worden gesteld, maar ik zou graag hebben dat ze met een positieve noot worden afgesloten.
Minister, waarom worden de ervaringsbewijzen niet gekoppeld aan het traject van tijdelijke werkervaring? Het is nu mogelijk, maar waarom wordt het niet gekoppeld? Iemand in een tijdelijke werkervaring volgt een interne opleiding in een bepaald bedrijf voor een bepaalde functie. Met een ervaringsbewijs kan iemand zich dan bij andere bedrijven aanmelden, waardoor de opleiding beter kan worden afgestemd op de verschillende stappen in de ervaringsbewijzen. Ik heb de lijst van de EVC bekeken. Er zit van alles bij: van commercieel medewerker over kapper tot heftruckchauffeur. Er zit een scala aan beroepen bij die in aanmerking kunnen komen voor wie moeilijker werk vindt.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Het aan het werk helpen of aan het werk houden van kansengroepen vraagt actie op verschillende domeinen. Ik ga geen commentaar geven op de maatregelen die voor deze groepen zijn uitgewerkt. U weet wat ik essentieel vind. Het is van belang dat de verschillende maatregelen op een positieve manier op elkaar worden ingehaakt en elkaar niet tegenwerken. De loonkost moet niet verhoogd worden, maar moet in stand worden gehouden of verlaagd. Zorg ervoor dat er meer mogelijkheden komen dan minder. We zullen nog wel dieper ingaan op de specifieke thema’s.
Het staat vast dat er vanuit het arbeidsmarktbeleid een strategie moet zijn die alle actoren betrekt, zoals lokale besturen en het onderwijs.
Ik denk dat we met grote ambities en goed gefocust resultaten kunnen boeken. Er zijn goede bedoelingen en er gebeurt vanalles, maar het gebeurt allemaal nogal versnipperd. Werkgevers en de werkzoekenden zelf zeggen dat ook. Ze weten niet goed wat ze in concreto kunnen doen. De toestand is onaanvaardbaar. Op Europees niveau bengelen we inzake de tewerkstelling van personen met een migratieachtergrond en ook op het vlak van gelijke ontwikkelingen in het onderwijs onderaan. Het aandeel van kwetsbaren in de bevolking neemt toe. U stelt dat de cijfers in positieve zin evolueren. U weet ook dat dit te maken heeft met een cohorte-effect. Er zijn meer vrouwen die langer werken. Dat zorgt ervoor dat er meer 55-plussers werken. We moeten dus voorzichtig zijn en niet stellen dat we dankzij deze of geen maatregel erop vooruitgaan. Een en ander heeft wel geholpen, maar er doet zich een cohorte-effect voor. Ik ben ongerust over het toekomstig cohorte-effect. In mijn stad, Antwerpen, heeft 72 procent van de 0- tot 9-jarigen een migratieachtergrond. Alle hens aan dek dus. Het beleid moet erg ambitieus zijn.
Ik wil evenwel eindigen met een positieve suggestie, mijnheer Gryffroy. Laten we kijken naar de positieve buitenlandse voorbeelden, en ons daardoor laten inspireren. We hebben Rotterdam bezocht. De stad heeft een zeer ambitieus programma voor de kwetsbare buurten uitgerold. Het betreft het nationaal programma Rotterdam Zuid. Men focust er op buurten met veel werkzoekenden die een zeer kwetsbaar profiel hebben. Men erkent daar ook dat activeren geld kost. Men mag niemand wijsmaken dat dit geen investeringen vergt.
U had het over de perceptie. President Obama lanceerde het ‘My Brother's Keeper Initiative’, dat hard inzet op jongeren met een migratieachtergrond. Dat heeft een dynamiek op gang gebracht. Ik zal niet beweren dat dit de polarisatie in de VS heeft verminderd, maar er wordt gefocust op maatregelen die werken en versnippering wordt voorkomen. Wat valt op in beide programma’s? In Rotterdam hebben de werkgevers hun schouders eronder gezet, want ze vinden dat die werkloosheid slecht is voor de economie en de samenleving. Ze willen ook dat die jongeren een perspectief krijgen. Ze werken met garanties. Ze garanderen per werkgever een bepaald aantal jobs. Dat zorgt voor een positieve dynamiek. Wij hebben de individuele beroepsopleidingen (IBO’s). Als een IBO goed verloopt, leidt dat tot een jobgarantie. U gaf de cijfers: het aandeel van laaggeschoolden en allochtonen daalt. We moeten dus veel resultaatgerichter en minder versnipperd werken.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Ik wil toch even reageren op wat mevrouw Kherbache zei. Ik luisterde met veel interesse. Ik denk dat het beleid inzake elders verworven competenties zorgt voor echte opportuniteiten inzake inburgering. Personen die uit het buitenland een expertise meebrengen maar geen hier erkend diploma bezitten, krijgen kansen dankzij het EVC-beleid. Heel wat werkzoekenden moeten zich beter bewust worden van hun competenties. Het is de bedoeling dat alle intermediairen – werkgevers, werkzoekenden – niet langer uitgaan van diploma’s maar van competenties. De betrokkenen moeten daar zelf nog veel meer over nadenken. Tot slot wil ik daar nog aan toevoegen dat we de bedrijven ertoe moeten aanzetten om de competenties en talenten van hun werknemers in kaart te brengen, zichtbaar te maken en te waarderen. Ze kunnen daarmee beginnen bij het competentiegericht invullen van vacatures.
Uiteraard is het beter dat vacatures beter worden omschreven aan de hand van de vereiste competenties en talenten. Volgens mij kan men nog verder gaan en nagaan wat de persoon die zich aanbiedt, kan en kent, om dat dan in te passen in de bedrijfswerking. Zo gaat men niet op voorhand jobs ‘vastleggen’, maar die aanpassen in functie van de kwaliteiten van de werknemers. Zo kan men grote stappen vooruitzetten. De VDAB werkt al een beetje in die zin, met het project ‘Iedereen bemiddelbaar’. Men gaat na wat mensen kennen en kunnen, om nadien op zoek te gaan naar de vacatures waarop die mensen kunnen solliciteren. Eventueel kan men dan via een IBO de gebreken oplijsten, om daaraan dan te remediëren.
Mevrouw Kherbache, ik ben wat verbaasd toen ik u hoorde zeggen dat er versnipperd wordt opgetreden. Ik probeer de versnippering weg te werken. Ik bundel oude initiatieven. Ik vind het vooral erg belangrijk dat de VDAB met het project ‘Iedereen bemiddelbaar’ de instrumenten aanpast aan de mogelijkheden van de personen.
Zowel collega Bothuyne als Gryffroy spreekt over EVC en koppelt dat aan de tijdelijke werkervaring. Akkoord, op één voorwaarde: niet alleen spoor 3. Het had ook spoor 1 of spoor 2 kunnen zijn. Dat is het actieplan dat ik naar voren wil brengen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat ook werkgevers meer belang hechten aan het feit dat de vorige werkgever of de coach van de voetbalploeg of weet ik veel wie onderschrijft dat iemand iets kan, dat die sterk is in dit of dat? Het zal natuurlijk misschien afhangen van het belang dat aan de reputatie van de persoon in kwestie wordt gehecht, van hoe sterk de volgende werkgever daarmee omgaat, maar dat is ook een element. Als die mensen een tijdelijke werkervaring hebben opgenomen, zouden we – aangezien wij dat begeleiden – minstens in spoor 1 of 2 kunnen weergeven dat ze die hebben. Ik zie die koppeling dus wel zitten, als we geen fetisj maken van een papiertje dat moet worden gehaald na een examen. Sommige mensen hebben het gewoon moeilijk om examens af te leggen. Laat ons de mensen op spoor 2 toch ook een houvast bieden.
Mijnheer Bothuyne, inzake de sectoren moet ook niet alles in spoor 3 zitten. Voor een aantal van die beroepen heeft men graag een kwalificatie. Daar moeten we het doen, liefst in combinatie met de kwalificatiestructuur. Dat gaan we in het decreet stoppen. Anderen zeggen dat het op een andere manier kan. Laat ons dat overlaten aan de wijsheid van de sectoren. Ze moeten wel goed weten wat, waar en hoe dat kan.
Mijnheer Annouri, we hebben wel maatregelen met betrekking tot de originekloof. Ik heb ze niet in detail weergegeven, omdat u goed weet wat we doen met NT2 op de werkvloer en met de combinatie van vaardigheden en attitude, maar ook taal. Daar zetten we heel sterk op in. Dat is een van de belangrijkste elementen voor de allochtonen om op te werken. Het is een spoor op zich dat we rond de verkeerde percepties werken.
Elk goed idee uit het buitenland wil ik wel bekijken. Heel vaak zitten er andere aspecten aan, maar ik ben altijd bereid om te leren, als dat niet leidt tot nieuwe versnipperde voorstellen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik wil eindigen met een positieve noot, zoals de heer Gryffroy heeft gevraagd. We zijn geplaatst voor de volgende ronde in het Europees Kampioenschap. (Gelach)
Minister, ik kan me helemaal vinden in uw idee van de koppeling van werkervaring aan het EVC-beleid. Dat hoeft inderdaad niet altijd tot een papierfetisj te leiden. Uw actieplan is ook heel belangrijk. Het moet remediëren aan wat de heer Gryffroy treffend illustreerde. Ik ben gaan zoeken in het beleid. Er bestaat heel veel, maar ik kende de EVC niet.
De heer Gryffroy was werkgever in een vorig leven, en dat is een belangrijke doelgroep voor uw actieplan in het beleid dat we hiervoor willen maken. We moeten zorgen dat we de sectoren, en vooral de werkgevers mee hebben om in dit dossier grote stappen vooruit te kunnen zetten. We kijken uit naar het ontwerp van decreet en het beleid dat erop volgt.
Minister, er zijn positieve en minder positieve elementen aangehaald en er zijn werkpunten. Daar moeten we zeker aandacht voor blijven vragen. We zullen buitenlandse voorbeelden en andere good practices blijven aanreiken om te zien hoe we de originekloof kunnen veranderen en verbeteren. We zullen dat dus mee opvolgen. Om ook met een positieve noot te eindigen: sterker nog, het was zelfs een Antwerpenaar die ons naar de volgende ronde schoot.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.