Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, het is toeval dat ik vandaag een vraag heb waarin vooral de belangenbehartiger Overleg Kunstenorganisaties (oKo) geciteerd wordt en dat de directeur van oKo vandaag op stage is in het Vlaams Parlement.
OKo maakt zich grote zorgen om het subsidiebeleid voor de audiovisuele sector van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF). Dit blijkt onder meer uit een open brief die niet alleen ondertekend is door oKo maar ook door Kurt d’Haeseleer van Werktank, Christoph De Boeck van Overtoon, Leen Laconte van oKo, Ulrike Lindmayr van Escautville, Marie Logie voor Auguste Orts, Pieter-Paul Mortier voor Courtisane, Steven Op de Beeck voor Contour Mechelen, Ann Overbergh voor SoundImageCulture, Rolf Quaghebeur voor Argos vzw, Diana Raspoet voor iMAL en Katrien Reist voor Jubilee.
Ik som al die organisaties op omdat het aantoont dat de bezorgdheden die vandaag naar voren komen, niet alleen de bezorgdheid van belangenbehartiger oKo is, maar dat dit ruim gedragen wordt door al die organisaties.
Er wordt onder meer vastgesteld dat het VAF-subsidiebeleid focust op de grote structuren, waardoor de kleintjes in het gedrang komen. Ook is er een discrepantie tussen de subsidiebedragen voor de basisstructuren en de kleinschalige organisaties. Die kleinschalige organisaties werden al ondergesubsidieerd, maar er was een inhaaloperatie beloofd. Ze krijgen te lage vaste bedragen. Ook worden ze te veel beoordeeld in functie van hun publiekswerking en van ticketverkoop, terwijl er ook andere doelstellingen tellen.
De subsidiebedragen voor de structurele ondersteuning liggen ook erg laag. De doelstelling ‘professionalisering’, die de overgehevelde organisaties in het Kunstendecreet moesten halen, staat haaks op het subsidiebeleid van het VAF. Het fonds moet zijn verantwoordelijkheid nemen om legale tewerkstelling en correcte verloning effectief mogelijk te maken. Ook het systeem van de vaste subsidiebedragen van het VAF en het koekoeksprincipe hebben volgens oKo negatieve gevolgen voor de organisaties. Verder is er nauwelijks communicatie over de afstemming tussen de beoordelingsprocessen van het VAF en het Kunstendecreet.
De financiering baart oKo ook grote zorgen. Sommige van de naar het VAF overgehevelde organisaties gaan er 20 tot 30 procent op achteruit qua subsidies. De onduidelijkheid omtrent de voormalige gescomiddelen (gesubsidieerde contractuelen) maakt het er natuurlijk ook niet beter op. De subsidiebedragen zijn gestaafd op buitenlandse voorbeelden waar geen enkele organisatie zich in kan herkennen. Zowel het VAF als het Kunstendecreet moet voorzien in een leefbaar minimum voor de organisaties. Ondersubsidiëring zal uiteindelijk zorgen voor een nefaste uitholling van het Vlaamse audiovisuele landschap. Aanvullende financiering is enkel mogelijk als er voldoende autonomie en een performante werking van de organisaties is.
De instrumenten daarvoor zijn nog niet voldoende uitgewerkt. De opsplitsing van de functies zorgt voor onduidelijkheid. Veel organisaties vullen immers verschillende functies in. Ook zijn er onduidelijkheden over de steunpuntfunctie. Die functie lijkt weg te vallen. Er worden ook vragen gesteld bij de beoordelingsprocedure. Subsidies voor basisstructuren worden niet door beoordelingscommissie behandeld, maar geadviseerd door experts binnen de sector en toegekend door de directeur-intendant en verantwoordelijke Publiekswerking. Zij zetelen ook in de beoordelingscommissies voor structurele subsidies.
Het is een hele boterham, minister. U hebt het schrijven van al die organisaties ook ontvangen. U hebt ook de hele briefwisseling tussen oKo en het VAF gekregen. U bent er dus van op de hoogte dat het VAF op die bezorgdheden heeft geantwoord, maar ze slagen er eigenlijk niet in om de bezorgdheden weg te nemen. Wat vindt u van deze hele rist van bezorgdheden? Kunt u zich vinden in de opmerkingen van oKo? Wat wilt u doen om die pijnpunten mee te helpen wegwerken?
Minister Gatz heeft het woord.
Het mechanisme van structurele ondersteuning van organisaties binnen het domein van audiovisuele publiekswerking werd met het nieuwe reglement van het VAF grondig herzien. Ik heb dan ook begrip voor de bezorgdheid van oKo. De betrokken organisaties hebben immers de belangrijke opdracht om een levendige, kwalitatieve en diverse filmcultuur in Vlaanderen te stimuleren. Met de overdracht van de ‘single screen’ audiovisuele kunstendossiers naar het Filmfonds van het VAF werd een laatste stap gezet in de realisatie van een geïntegreerd filmbeleid. Het VAF werd daarmee het unieke loket voor het professionele filmberoep in Vlaanderen. Ik heb er vertrouwen in dat het VAF die opdracht naar best vermogen zal uitvoeren, met het oog op een structurele versterking van onze Vlaamse filmsector in Vlaanderen en het buitenland. Het VAF heeft de voorbije jaren immers afdoende bewezen dat het ook een bezorgde en een zorgvuldige speler is.
Het VAF heeft een eigen benadering ontwikkeld, en die aanpak verschilt onvermijdelijk van die van het Kunstendecreet. Dat is ook niet verwonderlijk, aangezien het VAF als fonds op een heel andere manier functioneert. Een van de troeven die het VAF heeft, is dat het een heel domeinspecifiek beleid kan uitwerken, en dit op maat van de sector in kwestie. Het VAF zegt expliciet te kiezen voor continuïteit, maar wil tegelijk een aantal prioriteiten stellen en een paar lijnen uitzetten. Dat is niet alleen legitiem, dat is ook hun opdracht. Een beoordelingsprocedure impliceert dat de werking van organisaties geanalyseerd en geëvalueerd wordt, en dat op basis daarvan keuzes worden gemaakt. Een beoordelingsprocedure gebeurt natuurlijk ook altijd in een budgettaire context.
OKo kaart aan dat het VAF focust op grote structuren, maar die grote structuren waren er ook al in het Kunstendecreet. Ze krijgen bij het VAF niet meer middelen, wel is het zo dat het VAF voortaan het onderscheid maakt tussen de basisstructuur en de overige structurele werkingen. Voor de basisstructuur wordt per deelsector een performante organisatie vooropgesteld, die impact kan hebben vanuit zijn sterke positie in het landschap. Het gaat om vijf grote organisaties die beschikken over een bewezen traject, een breed netwerk, een bovenlokale en internationale uitstraling, een aanzienlijk publieksbereik, een mix van functies en een kwalitatieve staf van gespecialiseerde medewerkers.
Naast de basisstructuur ondersteunt het VAF ook kleinere organisaties met een kwalitatieve en marktaanvullende werking, zij het wel voor een veel lager subsidiebedrag en dit binnen een kader van maximumbedragen. Net als oKo erken ik de meerwaarde van deze organisaties voor een dynamisch filmlandschap en divers aanbod. Zij vormen immers een essentiële aanvulling op de basisstructuur.
OKo wijst op de structurele onderfinanciering van die organisaties. Een deel van die organisaties zal minder middelen ontvangen. Gegeven de beperkte budgettaire ruimte, begrijp ik de keuze van het VAF om momenteel met maximumbedragen te werken. Het VAF past dat systeem ook al jaren toe op het domein van creatie. Maximumbedragen hebben ook een voordeel, namelijk dat een aanvrager op voorhand kan inschatten wat hij mag verwachten. Tegelijk kan het ook een garantie op gelijke behandeling van gelijke dossiers met zich meebrengen.
Anderzijds wens ik wel het belang van financiële slagkracht van organisaties te benadrukken, dit met het oog op hun levensvatbaarheid en kwalitatieve en performante werking. Ik wil het VAF dan ook vragen daar voldoende aandacht voor te hebben en dat te monitoren. Hoewel nagenoeg alle organisaties, behalve zij die actief zijn op het vlak van reflectie en educatie, aanzienlijke middelen halen uit aanvullende financieringsbronnen, is een adequate, realistische financiering essentieel. Ik zal dat aandachtspunt ook meenemen bij de besprekingen over de beheersovereenkomst voor het Filmfonds.
De sector zelf draagt hier echter ook een verantwoordelijkheid, onder meer door samen te werken of initiatieven te clusteren, met het oog op meer slagkracht en minder versnippering. Mooie voorbeelden zijn de fusie van de vier organisaties rond jeugdfilm of de clustering van Mooov en Zebracinema.
Oko zegt dat organisaties te veel worden beoordeeld op basis van publieksbereik en ticketverkoop. Aangezien hier de relatie van filmcultuur tot zijn publiek centraal staat, is publieksbereik weliswaar niet onbelangrijk. Zonder publiek, geen publiekswerking. Het is de verantwoordelijkheid van een organisatie om een publiek te mobiliseren. Het VAF is er zich echter van bewust dat er voor elke vorm van filmcultuur een eigen publieksbereik is, soms groter, soms ook kleiner.
Wat de geringe steunpuntfunctie betreft, kan ik stellen dat het VAF op het vlak van publiekswerking net een zeer stimulerende rol opneemt voor de sector. Er is een onderzoek naar filmvertoning in de cultuurcentra geweest met concrete opvolging, er zijn publieksevenementen voor culturele vertoners geweest, er is een experimenteel project rond audiodescriptie en ondertiteling voor doven geweest, wat heeft geleid tot een nieuw beleid omtrent toegankelijkheid. Momenteel loopt er ook een nieuw onderzoek over de klassieke arthousevertoning.
Taken die bij een klassieke steunpuntwerking horen, zijn deel van de dagelijkse realiteit van het VAF: praktijkontwikkeling, vorming, kennisopbouw, promotie, sectoroverleg, stimuleren van duurzaamheid en dies meer. Vanuit zijn eigenheid als fonds gebeurt dat op een geïntegreerde manier doorheen geheel de werking, wat een andere benadering oplevert dan bij een afzonderlijk steunpunt.
Tot slot zijn er vragen bij de beoordelingsprocedure. Het is juist dat het VAF zijn mening mee in de schaal legt bij de beoordeling, in het bijzonder bij de basisstructuren. Ze sluiten daarmee aan bij een internationale traditie waarbij veel buitenlandse filmfondsen voor hun filmcultuurorganisaties zonder commissies werken. Het VAF heeft doorheen de jaren heel wat kennis en expertise opgebouwd. Ik vertrouw er dan ook op dat de beoordeling op een zo correct, objectief en transparant mogelijke wijze verlopen is en verder verloopt.
Ik vertrouw ook op de deskundigheid en onafhankelijkheid van de externe experts om in de commissie autonoom hun mening te vormen en te verdedigen. De beoordelingsprocedure van subsidieaanvragen is een generiek aandachtspunt binnen mijn beleid en zal dan ook aan bod komen tijdens de gesprekken over de beheersovereenkomst met het VAF.
De eerste beoordelingsronde bij het VAF is intussen afgerond, en de beslissingen van de raad van bestuur zullen voor het einde van de maand aan de organisaties worden meegedeeld. Het spreekt voor zich dat de procedures en de uitgangspunten van deze eerste beoordelingsronde uitvoerig zullen worden geëvalueerd. Wij zullen bij die evaluatie de aandachtspunten van oKo meenemen. Ook bij de onderhandeling van de beheersovereenkomst zal ik daar voldoende aandacht aan besteden.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw zeer uitgebreide antwoord. Kort samengevat zegt u dat u de bezorgdheden van oKo en de organisaties voor een groot deel deelt. U hebt er vertrouwen in dat het VAF rekening zal houden met die bezorgdheden en dat er uiteindelijk wel een aantal zaken zullen veranderen. Maar eigenlijk hoor ik u dat niet zeggen. U zegt dat u het VAF zult vragen om te monitoren en dat u de evaluatie voor de beoordelingsronde zult vragen en meenemen, en dat u bij de onderhandelingen van de beheersovereenkomst voor het VAF die bezorgdheden ook zult proberen mee te nemen.
Ik ben daar blij om, maar tegelijk denk ik dat we heel erg moeten oppassen. Het VAF werkt goed. Dat is ook niet het onderwerp van deze vraag. Het gaat veeleer om een cultuurverschil: organisaties met een bepaalde logica, een bepaalde subsidievorm en een bepaalde evaluatievorm, die dan van het Kunstendecreet worden overgeheveld naar het VAF, waar er een totaal andere manier van werken is. Als er nieuwe organisaties overkomen, kun je niet doen alsof er niets verandert, en je eigen logica, die je altijd hebt gehanteerd, toepassen op organisaties die daar helemaal niet op afgestemd zijn. Ik verwacht dat het VAF daar toch iets meer rekening mee houdt. Daarmee zeg ik niet dat ze alles overboord moeten gooien, maar er moet toch een zekere soepelheid zijn. Men moet zichzelf in vraag stellen.
Het kan niet zijn dat er een structurele onderfinanciering georganiseerd wordt. U zegt dat u dat gaat monitoren, maar als het kalf al verdronken is, valt er niet veel meer te monitoren. Als de kleine organisaties zo weinig geld krijgen, 20 tot 30 procent minder, riskeer je op den duur dat er niet veel meer gemonitord moet worden. Ik wil daarom vragen om dat veel scherper in het oog te houden, en waar mogelijk ook aanpassingen te doen. Nogmaals: ik zeg niet dat men alles overboord moet gooien, maar men moet wel rekening houden met de bezorgdheden en met de sector. Die organisaties hebben ook wel hun nut bewezen. Het is vaak een niche, maar ze hebben in die niche wel hun nut bewezen. Ik wil erop aandringen dat u dat van veel dichterbij bekijkt en dat het VAF die bezorgdheden veel nauwkeuriger gaat bekijken, en er waar mogelijk aan tegemoetkomt.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Voor onze fractie is het belangrijk dat het landschap divers en slagkrachtig is. Of het dan over grote, middelgrote of kleine instellingen gaat, de slagkracht is voor ons het allerbelangrijkste, los van de grootte.
Collega Idrissi heeft blijkbaar een open brief gekregen, maar bij ons heeft niemand van de fractie die gekregen. Zo open was die dan blijkbaar toch niet.
Minister, ik heb ook zeer fragmentaire informatie over dit dossier. Het enige wat ik weet, heb ik van een aantal organisaties uit het veld en uit een mondeling gesprek met iemand van oKo, maar dan niet in het bijzonder daarover. Ik vind die informatie ook niet terug op de website van het VAF. Ik ga ervan uit dat wat mevrouw Idrissi zegt, klopt.
Ik heb trouwens bij de bespreking van het jaarverslag van het VAF al mijn bedenkingen geuit bij de aanpak van het VAF rond publiekswerking, waar een zeer sturende, top-downaanpak georganiseerd wordt. Het VAF is veel sturender als beleidsorganisatie dan u als minister. Ik zou zeggen: wat zij te veel hebben, hebt u in uw Visienota Kunsten misschien iets te weinig gehad.
Het gaat over een continuüm, met aan de ene kant: laat duizend bloemen bloeien, en dan beoordelen we wel wat zinvol is. En aan de andere kant: we zullen van overheidswege het kader tekenen, vrij gedetailleerd, en dan kunnen sollicitanten zich binnen dat kader aandienen, en ze weten dat ze maximum zoveel euro zullen krijgen.
Ik ben niet voor de twee uitersten van benadering. Het is niet toevallig dat het Kunstendecreet de visienota als instrument bevat, net om een kader aan te geven, maar toch zeer veel vrijheid aan het veld laat. Ik vind het uitdrukkelijk niet oké hoe het VAF dit aanpakt. Daarenboven leidt dat tot een zeer conservatief en traditioneel filmbeleid – ik heb het niet over creatie, maar over de filmorganisaties en hun werking. Het leidt tot een zeer vastgebetonneerd, conservatief en traditioneel beleidskader.
Minister, ik wil echt dat u daar na de evaluatie en bij de opmaak van de beheersovereenkomst uitdrukkelijk bepalingen over opneemt. Het is de eerste keer geweest dat het VAF hierover gaat. Het is overgedragen vanuit het Kunstendecreet. Hetzelfde geldt voor de publiekswerking. Ik vind niet dat het VAF zo ver moet gaan. Ik heb alle waardering voor hun aanpak rond creatie en productie. Dat is ook hun metier. Dat kennen ze, en dat merk je. Maar ze hebben geen metier over de rest, I’m very sorry. Als ze zichzelf experten noemen, zijn ze grote filmexperten, maar niet van spreiding, niet van publiekswerking en niet van festivalaanpak. Dat wil ik hardop gezegd hebben in deze commissie – namens mijn fractie, niet als voorzitter.
Als voogdijminister is het uw verantwoordelijkheid om toe te zien op het VAF. Ik vind dat hier een grondige evaluatie van die aanpak nodig is. Ik vind ook dat er een document over die aanpak moet komen, die in deze commissie ter tafel kan liggen. Anders stellen wij opnieuw vragen of interpellaties om daarop door te gaan. Ik vind dat dit fonds zijn boekje te buiten gaat. Wat ze doen rond creatie en productie, krijgt wel brede steun uit de sector waar ze voor werken. Dat trek ik niet in twijfel. Maar wat ze overgekregen hebben van het Kunstendecreet, is niet juist en niet goed aangepakt.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik wil aansluiten op de voorlopige conclusies die mevrouw Idrissi trok. Het Vlaams Audiovisueel Fonds is inderdaad een autonoom fonds. Dat wil zeggen dat het een bepaalde autonomie heeft om te doen wat het doet, weliswaar binnen de beheersovereenkomst die wij met hen afsluiten.
Ik voel, ondanks de kritische bemerkingen van de laatste spreker, dat het vertrouwen in het VAF als instelling nog steeds zeer groot is. Met andere woorden: de ‘verfondsing’ heeft voor- en nadelen. Dit is de eerste keer dat de dossiers die vroeger bij het Kunstendecreet werden ingediend, in de beoordelingsprocedure en de autonomie van het VAF worden ingeschoven. Dat verloopt niet probleemloos. Ik ga daar verder niet op in. We hebben de pijnpunten vanuit oKo gekregen. We hebben daar een eerste reeks antwoorden van het VAF op gekregen.
Ik wil dit verder met het VAF bekijken op korte termijn, in de zin van wat dit betekent voor volgende rondes, en ook op middellange termijn, in functie van de eventuele bijsturing van de beheersovereenkomst. Met andere woorden, op dit ogenblik neem ik akte van de argumenten van beide zijden en zal ik er vanuit mijn positie ten aanzien van het VAF verder op ingaan. Ik zal niet vooruitlopen op welke resultaten of conclusies dat met zich zou kunnen meebrengen.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Ik hoop dat u er bij het VAF dan ook op zult aandringen dat ze zich welwillend opstellen. En dat kan – op zich is dat niet erg – als je bereid bent om te leren. Als er een nieuwe tak bij komt, moet je je open en soepel opstellen. Daar waar er pijnpunten zijn die aanvankelijk niet gepland waren, moet je die proberen aan te pakken. Ik verwacht die soepelheid van het VAF.
U hebt daarnet gesproken over een evaluatie. Kunt u daaraan een timing geven, zodat we ook vanuit de commissie dat evaluatieverslag kunnen bespreken? Het is belangrijk dat er een concrete timing wordt vooropgesteld. De organisaties die een aantal bezorgdheden hebben, weten dan dat er een evaluatie wordt gemaakt. Het is dus belangrijk dat we er een timing op zetten.
U zegt zelf dat we zullen monitoren. Ik heb mij daarnet daar wat sceptisch over uitgelaten. Het lijkt mij logisch dat je die monitoring meeneemt in de evaluatie van de beoordeling. Het is belangrijk dat daar ook een timing wordt gegeven.
U zegt dat u de argumenten van beide organisaties zult bekijken en indien nodig zult aansturen via de beheersovereenkomst. Ik zou u dat met aandrang willen vragen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.