Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Europa kampt al jaren met sterfte van honingbijen, maar ook wilde bijen gaan sterk achteruit. Dat is niet alleen nefast voor de biodiversiteit, maar ook voor de landbouw is dit geen goed nieuws. De economische bijdrage van wilde bestuivers aan onder meer de fruit- en groententeelt is algemeen erkend en wordt door nieuw studiewerk ook steeds duidelijker.
Voor appels en blauwe bessen bestond al een kwantitatieve benadering in Nederland. Recent nog bracht een wetenschappelijke studie in opdracht van het Nederlandse ministerie van Economische Zaken aan het licht dat ook voor de peren- en aardbeiensector gemiddeld een kwart van de nettowinst per hectare te danken is aan wilde bestuivers. Het onderzoek werd gedaan bij bedrijven met conferenceperen en vollegrond-Elsanta-aardbeien, twee teeltsoorten die ook in Vlaanderen economisch ontzettend belangrijk zijn.
In Nederland werd de totale landelijke bijdrage van wilde bestuivers aan de peren- en aardbeienteelt op respectievelijk 10 en 5 miljoen euro per jaar ingeschat. Er zijn in het onderzoek dus duidelijke relaties gevonden tussen de soortenrijkdom en talrijkheid van wilde bestuivers en de teeltopbrengsten. De totale soortenrijkdom aan wilde bestuivers op de perenpercelen nam aantoonbaar toe naarmate in de directe omgeving meer voor bijen geschikte habitat aanwezig was, zoals bloemenweiden, wegbermen, houtwallen en dijken.
Terwijl voor honingbijen het gebruik van neonicotinoïden in de landbouw en de impact van varroamijt algemeen gezien worden als directe oorzaken van honingbijensterfte, ligt voor wilde bestuivers vooral de combinatie van het verdwijnen van een geschikt leefgebied en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan de basis van de achteruitgang van hun aantallen en diversiteit.
Geschikt leefgebied betekent niet alleen een voldoende voedselaanbod, maar ook de aanwezigheid van geschikte nestgelegenheid dichtbij hun voedsel. In een landbouwlandschap worden deze doorgaans geboden door landbouw- en voetweggetjes en kleine landschapselementen zoals wegbermen, holle wegen en houtkanten. Belangrijk is ook de continuïteit van genomen maatregelen zodat bijenpopulaties zich terug kunnen opbouwen.
Minister, twee weken geleden liep de ‘week van de bij’. Op de campagnewebsite werden burgers, imkers en gemeentebesturen met uitgebreide pagina’s geïnformeerd en geïnspireerd. Op de pagina voor de doelgroep landbouwers stond enkel een link naar een powerpointpresentatie van weliswaar meer dan honderd pagina’s. Het lijkt wel een beetje alsof zij niet als volwaardige doelgroep werden meegenomen in deze Vlaamse campagne, wat gezien het economisch belang van de bijen voor de sector toch jammer is en ook een gemiste kans.
Ook binnen het Vlaamse landbouwbeleid is de focus op wilde bijen aan de magere kant. U gaf hier onlangs naar aanleiding van een vraag van de heer Caron toe dat de beheerovereenkomst voor bestuivers uit de tweede pijler de voorbije twee jaar tot slechts 10 hectare bloemenranden heeft geleid, terwijl het de bedoeling is om er binnen het Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling 3 (PDPO3) zo’n 1000 hectare aan te leggen. Binnen de eerste pijler heeft de verplichte aanleg van ecologisch focusgebied uit de vergroening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid impliciet de bedoeling om de leefgebieden voor wilde en honingbijen te verbeteren, maar daar blijft Vlaanderen in de uitvoering steken op een massale inzet opvanggewassen. Gezien de beperkte bloeitijd ervan kan deze praktijk geen structurele oplossing bieden voor de wilde bijen.
Lopen in Vlaanderen gelijkaardige studies met betrekking tot de monetaire meerwaarde van wilde bestuivers? Zo neen, welke lessen trekt u uit de Nederlandse studie die over dezelfde fruitvariëteiten gaan die ook in Vlaanderen overheersen?
Hoe volgt u de wilde bijengemeenschap en het honingbijenbestand en de gezondheidstoestand van beide in Vlaanderen op? Door welke experten laat u zich hiervoor adviseren?
Vindt u dat de bijdrage van de landbouwsector aan het overleven van onze wilde bijen en bestuivers niet evenwaardig moet zijn aan de bijdrage die wilde bestuivers leveren aan de leefbaarheid van de landbouwsector? Horen basismaatregelen voor bestuivers dan ook niet als een code van goede landbouwpraktijk in de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) thuis?
In welke mate hebben vergroeningsmaatregelen in landbouwgebieden geleid tot een aantoonbaar betere en duurzame biotoop voor de wilde bijengemeenschap en de honingbijenpopulatie, met betrekking tot zowel nestgelegenheid als jaarrond bloemenbeschikbaarheid?
Wat staat er nu eigenlijk concreet in het Vlaams actieplan voor onze wilde bijen? Staan eventuele stappen en acties in relatie tot de financiële impact die wilde bijen hebben op de landbouw?
Minister Schauvliege heeft het woord.
We weten dat zowel de honingbijen als de wilde bijen belangrijke bestuivers zijn voor de land- en tuinbouw. Traditioneel zetten fruittelers honingbijen in voor de bestuiving in hun boomgaarden. Bij kouder weer en regen vliegen die niet zo gemakkelijk uit, maar solitaire bijen doen dat wel bij slechter weer. Dankzij de solitaire bijen hebben onze telers een bijkomende bestuiver tussen hun bloeiende teelten en zijn ze dus minder weersafhankelijk.
Vorige maand hebben het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), de Universiteit Gent en het Proefcentrum voor de Fruitteelt (pcfruit) een projectvoorstel ingediend bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO), met als titel Sustainable pollination in Flanders and management. Uit dit onderzoek zal meer relevante informatie komen over bestuiving van kers en appel binnen onze Vlaamse context.
Laat me beginnen met de honingbijen. De bijenteelt wordt zowel door de Europese Unie als door de Vlaamse overheid beschouwd als een deeltak binnen de landbouwsector, meer concreet de dierlijke productie. Deze sector levert dierlijke producten zoals honing, koninginnengelei en bijenwas.
In 2007 werden er voor diverse deelsectoren in de dierlijke productie praktijkcentra opgericht. Dit gebeurde eveneens voor de bijenteelt. Het Praktijkcentrum Bijen (PC Bijen) werd opgericht met als opdracht alle onderzoeksinitiatieven in de sector van de bijenteelt te bundelen en te coördineren. Bij de effectieve leden van het praktijkcentrum zijn, naast twee belangrijke onderzoeksinstellingen, ook drie overkoepelende Vlaamse imkerverenigingen opgenomen. Via die imkerverenigingen houdt het PC Bijen de vinger aan de pols voor alles wat er omgaat in de imkerij. Naast de effectieve leden heeft het PC Bijen ook een reeks adviserende leden op wier expertise ad hoc een beroep kan worden gedaan.
Dezelfde overkoepelende imkerverenigingen en onderzoeksinstellingen werden nauw betrokken bij het opstellen van het nieuwe Vlaamse bijenteeltprogramma 2017-2019. Dit werd in maart al overgemaakt aan de Europese Commissie. Ik verwacht dat men snel groen licht zal geven, maar het is nog even wachten daarop. Als we groen licht hebben kunnen we effectief starten.
De toestand van onze honingbijen werd de twee voorbije jaren gemonitord vanuit een onderzoeksproject opgezet door het Europees referentielaboratorium voor de bijengezondheid. Vanuit België werkte het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) daaraan mee.
Dan ga ik verder met de wilde bijen. In opdracht van het Federaal Wetenschapsbeleid loopt het onderzoeksproject BELBEES. De algemene doelstelling van dit project betreft het verzamelen en analyseren van gegevens over de populaties van wilde bijen in België.
In Vlaanderen ontwikkelt het INBO een methodiek om de populaties te monitoren. Dit project werd in 2014 opgestart. Er werd op basis van literatuuronderzoek en op basis van ervaringen in andere landen, een methode ontwikkeld. Die wordt momenteel geoptimaliseerd, in samenwerking met Natuurpunt die betrokken is bij het pilootproject.
Honingbijen vliegen selectief op de stuifmeelbron die op dat moment rijkelijk voorhanden is en het meest in de smaak valt. Is de bloei van deze eerste keuze voorbij, dan schakelen ze over. Hectaren met gelijksoortige bloeiers werken dus perfect voor honingbijen.
Wilde bijen zijn niet zo bloemvast en verplaatsen zich meer over bloemborders dichtbij hun nestgelegenheid. De wilde bijen verkiezen een ecosysteem met hoge biodiversiteit, waarin ze actief en met garantie op succes op zoek kunnen gaan naar de geschikte stuifmeelbron.
In het kader van het Europese gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt op drie verschillende niveaus aandacht besteed aan bijen en biodiversiteit. De landbouwers moeten de randvoorwaarden binnen het GLB naleven. Deze randvoorwaarden zijn gekoppeld aan de betalingen van oppervlakte- of diergebonden GLB-steun. Daar zit ook de milieuconditie van de gronden in. Sinds de laatste hervorming moeten de landbouwers ook een drietal vergroeningsverplichtingen naleven, waaronder akkerteelten diversifiëren en ecologisch aandachtsgebied aanleggen. Mengsels van bloeiende groenbedekkers voorzien de wilde en honingbijen van aanzienlijke hoeveelheden pollen en nectar, ook op momenten dat die in de natuur minder voorhanden zijn. Het gaat bijvoorbeeld om gele mosterd, bladramenas, facelia, bladkool, wikke, luzerne, klavers enzovoort. Wie vaak op stap gaat in het platteland ziet het verschil. Die planten zijn veel meer aanwezig op de akkers. Tot slot kunnen landbouwers ook beheerovereenkomsten sluiten voor bloemenranden, akkerranden en bufferstroken. Deze zaken leveren doorheen het hele seizoen nectar en pollen aan honingbijen, wilde bijen en hommels. Via bedrijfsplanners worden de landbouwers daartoe aangemoedigd.
Het nieuwe Vlaamse actieplan heeft betrekking op de bijenteelt. De concrete acties en maatregelen worden gefinancierd vanuit het Europese GLB. Het programma richt zich dus tot honingbijen en hun dierlijke productie. Zodra de EU het licht op groen zet, kunnen we van start gaan.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, u erkent alleszins het belang voor de landbouw van de honingbij en de wilde bij. Er is een nieuwe wetenschappelijke studie bezig naar de bestuiving door de wilde bijen van de kersen en appelen. Ik vind dat positief.
U hebt het verder vooral over de honingbij gehad en het nieuwe Vlaamse bijenprogramma. Dat is gericht op de honingbij en er is niets opgenomen over de wilde bijen. Dat is wel een beetje jammer, want uit een Nederlandse studie is al gebleken wat de meerwaarde is van wilde bijen. Ik ga ervan uit dat de Vlaamse studie dit zal bevestigen. Het is positief dat we een nieuw Vlaams programma hebben, maar het was beter uitgebreid tot wilde bijen.
Ik blijf op mijn honger zitten wat de vraag betreft of het niet tot de goede landbouwpraktijk zou moeten behoren dat landbouwers mee investeren in de biodiversiteit die aanwezig moet zijn voor wilde bijen. Ik heb verwezen naar de Week van de Bij. Er wordt vooral gefocust op burgers en gemeentebesturen, maar waarom is er vanuit Vlaanderen geen structureel beleid daaromtrent naar landbouwers? Bij mij in de gemeente plaatsen landbouwers wel al kasten voor wilde bijen.
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Minister, het is goed dat u het belang van zowel de honing- als de wilde bij erkent. Er wordt nogal gefocust op de problematiek van de varroamijt en de neonicotinoïden als reden van de hoge bijensterfte. Er zijn natuurlijk meerdere oorzaken. Ik denk aan individuele imkertechnieken, volkenzwakte, onevenwicht van stuifmeelaanbod in kritieke periodes en het weer. We mogen niet eenzijdig op gewasbeschermingsmiddelen focussen. Europa heeft een aantal neonicotinoïden verboden voor gebruik. Dat is ook een belangrijk gegeven.
Onlangs was ik op bezoek bij Syngenta in Gent. Daar werken ze aan diverse projecten omtrent bijen. Ze hebben ook de ernst van de situatie ingezien en dragen hun steentje bij. Ze stellen bijvoorbeeld gratis bloemenzaad ter beschikking voor de aanleg van bloemenstroken.
In het GLB zitten heel wat zaken die landbouwers kunnen toepassen en er ook steun voor kunnen krijgen. Dat is positief, ook voor de wilde bijen.
Overlegt u met biotechbedrijven om na te gaan of bepaalde van hun inzichten kunnen worden meegenomen in onderzoeken of de praktijk? Is er voldoende overleg tussen het federale en Vlaamse niveau over beide actieplannen?
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Het belang van de bijen is gekend. Er zijn al heel wat vragen in deze commissie gesteld over deze problematiek. Er gebeurt al heel wat, maar ik blijf op mijn honger zitten inzake coördinatie, efficiëntie en monitoring.
Er zijn inderdaad verschillende oorzaken, zoals de neonicotinoïden en de varroamijt. Daardoor worden bijenkolonies zwakker waardoor ze blootgesteld zijn aan weer andere zaken. Het is een vicieuze cirkel. Ook de monocultuur is een oorzaak.
Er wordt veel wetenschappelijk onderzoek gedaan. Ook vandaag worden nieuwe onderzoeken gelanceerd. Ik vraag me af of we goed weten waarom we dat onderzoek doen. Hebben we de juiste parameters? Is dat meetbaar en wordt dat verder gemonitord? Er gebeurt veel wetenschappelijk onderzoek waar interessante dingen uit voortkomen, maar hoe gaan we daar verder mee om?
Er zijn ook de verschillende overheden, wat het allemaal nog complexer maakt. De lokale besturen springen op de kar en leveren goed werk. Soms schort het ook daar aan coördinatie. U spreekt ook heel vaak over het praktijkcentrum bijen dat initiatieven moet coördineren. Er zitten imkerverenigingen in, effectieve leden en adviserende leden. Hebben we ooit al gemonitord of dit alles in de praktijk concrete resultaten oplevert? We moeten daar werk van maken.
Minister, u zegt dat de verschillende stakeholders die moeten worden samengebracht voor een gecoördineerd beleid, worden samengezet. Er zijn inderdaad rondetafelconferenties, dialoogmomenten. Alleen blijf ik op mijn honger zitten. Het moet meer structureel gebeuren. Als het overleg alleen het samenbrengen is van al die mensen, die natuurlijk verschillende zaken moeten verdedigen… De imkers hebben andere belangen dan de Phytofars van deze wereld en de onderzoeksgroepen van universiteiten. De imkers zijn erg verdeeld als je weet dat er al drie, vier imkerverenigingen zijn in zo’n kleine sector. Daar ligt dus nog veel werk op de plank.
Ik dring erop aan om met een ambitieus plan te komen en met onderzoek dat meetbaar moet zijn zodat we de resultaten op het terrein zien. De economische impact bestaat, maar die onderzoeken gebeuren dan weer niet. We kunnen daar nog een tandje bijsteken, ook op het Vlaamse niveau.
Deze problematiek interesseert alle fracties. Iedereen heeft er belangstelling voor, wat blijkt uit de vele vragen die erover werden gesteld in deze en de vorige legislatuur. Minister, ik wil nog verwijzen naar een gemeenschappelijke resolutie die werd gesteund door alle fracties en in de vorige legislatuur werd goedgekeurd. Graag de nodige opvolging daarvan. Het punt is trouwens opnieuw vermeld in uw beleidsbrief in deze legislatuur.
Een zorg die ik wel eens hoor, is of er voldoende coördinatie is van alle acties. Er gebeuren er heel wat ter ondersteuning van de bijenpopulaties. Is er voor de overheden en de vele organisaties die hierbij betrokken zijn, een centraal aanspreekpunt? Is dat voldoende bekend? Welk aanspreekpunt is dat?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, ik dank u voor het delen van de bezorgdheid dat er inzake bijen nog veel kan en moet gebeuren. Ik hoor wel tegenstrijdige suggesties. Enerzijds is er heel veel onderzoek, maar tot wat leidt dat? Anderzijds hoor ik dat we moeten onderzoeken of al die onderzoeken wel resultaten hebben. Dat is wat tegenstrijdig. Meten is weten en op basis van wat je weet, moet je actie ondernemen. Dat gebeurt alledrie: het meten, het weten en het omzetten in acties, ook op dit moment. Vandaar het Vlaamse actieplan dat we hebben geformuleerd voor Europa. Dat gaat inderdaad niet over de wilde bijen, maar over de honingbij omdat dat eenvoudigweg binnen het Europees kader niet anders kan. Europese fondsen die daarvoor dienen, zeggen dat het gericht moet zijn op de honingbij, in het kader van het landbouwbeleid.
Wil dat zeggen dat we alleen dat en voor de rest niets doen? Neen. Ik heb verwezen naar de andere lopende projecten, die zijn ingediend bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Er wordt ook verwezen naar de Week van de Bij. Wij ondersteunen dat en het wordt gefinancierd vanuit het departement Leefmilieu. Er zijn heuse lespakketten aan gekoppeld. De klassen gaan ermee aan de slag. Er is een webapplicatie, waar je heel veel kunt leren over bijen en wat je zelf in de tuin kunt doen. Het is een wijd verspreid initiatief. We zitten hier in de commissie Landbouw, ik heb me hierop gefocust omdat ik veronderstel dat dit van belang is. Maar daarnaast gebeurt er ook heel veel vanuit Leefmilieu voor wat de bij betreft.
De actoren op het veld zijn betrokken, evenals de federale overheid. Ik weet niet of er betrokkenheid is met dit project. Dat moeten we eens checken. Ik heb verwezen naar het praktijkcentrum en het onderzoek. Er is heel veel betrokkenheid van alle actoren. We hebben op dit moment geen signalen uit het werkveld dat we verkeerd zouden bezig zijn, ook niet vanuit de werkgroepen waar iedereen in zit. Mochten er signalen zijn, dan mogen die altijd worden geformuleerd.
Het ene aanspreekpunt is voor ons vooral het praktijkcentrum voor de bij. Bij onze diensten zit er bijzondere expertise. Misschien hebt u wel een punt, voorzitter, dat we wat beter of duidelijker kunnen communiceren waar men met vragen terechtkan. Ik neem de suggestie mee om misschien een bijennieuwsbrief te maken of een bijencommunicatie, zodat iedereen goed weet waar hij terechtkan. We hebben ook onze bedrijfsplanners. Het is inderdaad wel wat versnipperd. U hebt een punt, en ik neem dat zeker mee als suggestie, om nog beter bekend te maken welke initiatieven we allemaal nemen. We gaan voor een bijencommunicatie.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik heb zelf gezegd dat er heel veel gebeurt, zeker in het kader van de Week van de Bij. Dat vind ik heel positief. Scholen, gemeenten, burgers: we moeten zoveel mogelijk sensibiliseren. De essentie van de vraag is wat op dit moment de bijdrage van de landbouw is aan het verbeteren van de biotoop van de wilde en de honingbijen. Er bestaan al maatregelen, maar wat is de effectiviteit van de vergroeningsmaatregelen die worden verplicht? Dat was letterlijk mijn vierde vraag: in welke mate hebben de vergroeningsmaatregelen nu al bijgedragen om die biotoop te verbeteren?
Die studie zou ik heel graag eens willen zien. Dat gaat net over het feit dat heel veel publieke middelen vandaag met alle goede bedoelingen… Ik sta er helemaal achter dat wij en iedereen inspanningen moeten doen om de biodiversiteit en zo de leefbaarheid van de bijen te verbeteren. Maar we zouden toch moeten kunnen aantonen dat die middelen effectief bijdragen tot het doel waarvoor ze zijn bedoeld?
Die discussie hebben we al eens gehad. Ik voer ze naar aanleiding van de bijen en daar krijgen we nu jammer genoeg geen antwoord op. We kunnen nog 101 bijkomende onderzoeken doen over het economisch belang van de bijen, maar we zijn er allemaal al van overtuigd hoe belangrijk die bijen zijn, zeker voor de fruitsector.
Ik blijf op mijn honger zitten, wat de inspanningen van de landbouwers betreft, in hoeverre die gelijk is aan het belang van de bijen voor de landbouw.
De vraag om uitleg is afgehandeld.