Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over neonatale screening op muco
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, het onderwerp is al aan bod gekomen. Het is een proces met verschillende stappen. Heel veel mensen wachten op de stand van zaken.
Er is heel veel hoop. De laatste keer dat we hierover een gesprek hadden in de commissie was er over de verschillende partijgrenzen heen een consensus dat de neonatale screening op muco een piste is die we moeten bewandelen. Tussen het willen doen en het doen zelf zit er natuurlijk een periode.
In verschillende landen rondom ons worden pasgeboren kinderen getest op muco. Dat maakt dat je de ziekte vrij snel kunt detecteren en een behandeling kunt opstarten voor het kind. Dat is uiteraard belangrijk omdat je op die manier kunt vermijden dat de gevolgen groter zijn dat ze hadden kunnen zijn. Op die manier hebben de kinderen een betere levenskwaliteit op korte en lange termijn. Vanuit de overheid is het ook interessant omdat je op die manier kosten kunt vermijden of verminderen.
De steun om te testen is groot. Ik heb het gevoel dat er in de commissie een breed draagvlak voor is. Alle partijen hebben zich ondertussen bereid verklaard, de wetenschappelijke evidentie neemt toe. Toch blijft het uit. Dat is voor een stuk het gevolg van onze complexe staatsstructuur. Vlaanderen is wel bevoegd voor de screening, maar een aantal randvoorwaarden moeten worden gecreëerd op het federale niveau.
Ik ga ervan uit dat we het erover eens dat de screening op muco niet mag afhangen van een eventueel gekibbel tussen Vlaanderen en de federale overheid over wie waarvoor bevoegd is. Het moet helder zijn. Daarvoor moet er een oplossing komen.
Minister, in juni hebt u aan het parlement op een vraag van de heer Van Malderen geantwoord dat u het thema opnieuw op de interministeriële conferentie zou plaatsen. U zou er bij collega-ministers ook op aandringen om het met de nodige spoed te behandelen. Het stond toen al op de agenda, maar niet hoog genoeg, waardoor het de facto niet aan bod kwam.
Verder wilde u wachten op het beslissingskader dat het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) wilde ontwikkelen om prioriteit te leggen bij de uitbreiding van screenings. Het KCE heeft geen lijst met mogelijke of nodige screenings, maar heeft wel een kader gecreëerd waarbinnen u beslissingen kunt nemen. Het is een instrument waarmee u aan de slag moet gaan. Dat kader is gepubliceerd. De vraag is wat we ermee kunnen doen. Het bevat geen concrete aanbevelingen van aandoeningen waarop er moet worden gescreend. Dat was niet de opzet van de studie. Het bevat wel de resultaten van de testen van het instrument om die beslissingen te kunnen structureren. De conclusie was dat het instrument kan helpen om beslissingsprocessen te structuren en dat het nuttig kan zijn om na de pilootfase op een wijdere set van aandoeningen te testen.
Minister, wat is de stand van zaken in het overleg over de screening van muco?
Biedt voor u het kader van het KCE voldoende hefbomen om de screening op muco in te voeren?
Zijn er, aangezien er een breed kader is, ook andere neonatale screenings die u overweegt op basis van het kader van het KCE of op basis van andere studies die u te uwer beschikking hebt?
Er komt een herziening van de neonatale screenings. Wat is daarbij het tijdspad? Wanneer wilt u tot een nieuw neonataal screeningsaanbod komen?
Mevrouw Croo heeft het woord.
Minister, mucoviscidose is een van de meest voorkomende levensbedreigende ziekten in ons land. Personen met muco worden opgevolgd in referentiecentra. In deze centra krijgen ze toegang tot topzorg. Voor pasgeborenen met muco is het cruciaal dat de diagnose vroeg wordt gesteld, zodat zij zo vroeg mogelijk toegang krijgen tot deze noodzakelijke zorg opdat onherstelbare longschade kan worden vermeden. De invoering van een systematische neonatale screening is een handig hulpmiddel voor een doorverwijzing.
De opsporing van pasgeborenen met muco heeft meerdere wetenschappelijk aangetoonde voordelen. Kinderen die gescreend werden, lopen minder groeivertraging op en hebben een beter lichaamsgewicht. Ook zorgt neonatale screening ervoor dat deze kinderen minder onherstelbare longschade oplopen. Tegelijkertijd hebben gescreende kinderen een minder hoge therapielast en hoeven hun ouders geen diagnostische lijdensweg af te leggen. Ten slotte biedt de opsporing van pasgeborenen met muco nieuwe opportuniteiten op wetenschappelijk vlak.
Medische innovaties zorgden gedurende het voorbije decennium voor een kleine aardverschuiving op het vlak van mucozorg. Geneesmiddelen die het defect op eiwitniveau aanpakken, zullen binnenkort beschikbaar worden. De kans dat er op termijn een middel verschijnt dat de symptomen van de aandoening afremt, is bovendien reëel en zal de ziekte kunnen vertragen. Laat ons er dus voor zorgen dat de gezondheid van pasgeborenen met muco zo goed mogelijk bewaard blijft zodat ze later optimaal van die therapieën kunnen genieten.
Zoals we reeds eerder zagen, is de organisatie van neonatale screening voor mucoviscidose een haalbaar voorstel. We organiseren reeds de opsporing van een hele reeks congenitale aandoeningen. Het bloed dat hiervoor via de Guthrietest of hielprik verzameld wordt, kan ook meteen gebruikt worden voor een screening op mucoviscidose. Bovendien is de kost die noodzakelijk is voor de invoering, reeds bekend – het KCE schatte de budgettaire impact van neonatale screening voor mucoviscidose op 340.000 tot 635.000 euro – en zijn er talloze voorbeelden van landen die op een grote schaal screeningstesten voor mucoviscidose organiseren.
Zes jaar na het KCE-rapport bevinden we ons nog steeds in een fase van overleg. Wij zijn ervan overtuigd dat deze tijd efficiënter besteed had kunnen worden: gedurende diezelfde periode voerden onder meer Nederland, Noorwegen en Turkije neonatale screening voor mucoviscidose in. In juni 2015 liet u verstaan dat u op de volgende interministeriële conferentie de wens van het parlement om de screening van muco te agenderen op de interministeriële conferentie zou overmaken, zodat dit op de agenda wordt geformaliseerd. Ik ben er mij van bewust dat dit, zoals u reeds heeft gemeld, een complexe materie is en er overleg nodig is met het federale niveau.
We zijn ondertussen bijna een jaar verder en daarom heb ik voor u de volgende vragen: kwam de interministeriële conferentie intussen al bij elkaar en werd het thema geagendeerd en besproken? Zo ja, wat waren de conclusies? Zo neen, om welke reden gebeurde dat niet? Werd binnen de voorbereidende interkabinettenwerkgroepen (IKW’s) al verder resultaat geboekt omtrent dit onderwerp? Welke tussentijdse stappen zijn nog gezet om de neonatale screening van muco verder te onderzoeken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In het preventieprotocol dat op de interministeriële conferentie van 21 maart 2016 werd ondertekend, is aandacht voor neonatale screening. Binnen de IKW Chronische Ziekten worden er momenteel, ter concretisering van het preventieprotocol, verschillende technische werkgroepen opgericht, waaronder een met betrekking tot neonatale screening. Dat kader was absoluut nodig om de nodige afstemming in een systematische aanpak te kunnen omzetten.
Sinds het rapport van het KCE uit 2010 ‘Is neonatale screening op mucoviscidose aangewezen in België’ sprak ook de Vlaamse werkgroep bevolkingsonderzoek zich reeds positief uit over screening naar mucoviscidose via bevolkingsonderzoek en formuleerde daarvoor randvoorwaarden en aandachtspunten, waaronder ook afstemming met het federale niveau.
De laatste studie van het KCE ‘Multicriteria beslissingsanalyse bij de selectie van prioritaire aandoeningen binnen de neonatale bloedscreening’ is er gekomen op vraag van de Vlaamse overheid. Wij vroegen het KCE naar een lijst met ziekten die het best worden opgespoord in België en Vlaanderen via de neonatale screening. Bij de eerste expertvergadering kwam het KCE tot de vaststelling dat deze oorspronkelijke doelstelling heel moeilijk te realiseren zou zijn. Daarom is het onderzoek van het KCE geherformuleerd naar ‘het ontwikkelen van een instrument dat de gemeenschappen moet toelaten om zelf te bepalen wat een goed panel op te sporen aandoeningen is’.
Het instrument dat het KCE ontwikkelde, bestaat uit aantal criteria, met gewichten, die in hoofdzaak verwijzen naar de kenmerken van ‘de ziekte’ en ‘het screeningsinstrument’. De reikwijdte van die set criteria is kleiner dan de criteria die gehanteerd worden in de Vlaamse regelgeving over bevolkingsonderzoek. Die houden bijvoorbeeld ook een maatschappelijke toets in. Er is vanuit Vlaanderen meermaals op gewezen dat er in Vlaanderen regelgeving is over bevolkingsonderzoek, en dat die ook criteria omvat waar de Vlaamse overheid niet omheen kan. Er is uitdrukkelijk gevraagd naar afstemming.
Het tijdspad dat we nog moeten volgen, hangt af van de werkzaamheden van de technische werkgroep ‘neonatale screening’, die in uitvoering van het preventieprotocol wordt opgericht. Zaken waarover die werkgroep advies moet geven, zijn onder andere: het te volgen screeningsalgoritme, de afkapwaarden en de kwaliteitsvereisten bij de toe te passen screeningsinstrumenten, op welke manier we dit zullen monitoren zodat we zo nodig aanpassingen kunnen doorvoeren. Dat betekent een nauwkeurige en systematische registratie, koppeling met data omtrent diagnose en opvolging opgenomen in het Belgisch register zeldzame ziekten.
Uniformiteit in de diagnostiek en kwaliteitscontrole op alle verschillende technieken zijn eveneens noodzakelijk. Afspraken over samenwerking tussen de genetische centra en de screeningscentra bepalen hoeveel en welke centra deze testen kunnen uitvoeren in het kader van een bevolkingsonderzoek. Verder zijn er afspraken nodig over de wijze van doorverwijzing naar een referentiecentrum na afwijkend screeningsresultaat. Daarmee bedoelen we wie wat doet na afwijkend screeningsresultaat – de diagnose, de genetische counseling en de opvolging – en welke info daarbij nodig is. Counseling moet voldoende beschikbaar en toegankelijk zijn voor de hele doelgroep, in dit geval de ouders van de gescreende baby’s.
De kost voor de kwalitatieve organisatie van dergelijk bevolkingsonderzoek moet op voorhand duidelijk zijn voor zowel gemeenschappen als federaal en zal waarschijnlijk onder meer afhankelijk zijn van het gekozen screeningsalgoritme.
Zodra er een advies van de technisch werkgroep is, volgt het beslissingsproces. Een concrete implementatie zal nog organisatorische en budgettaire afwegingen veronderstellen. De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat de effectieve opname van de screening in het programma niet op heel korte termijn mogelijk zal zijn.
Het rapport van het KCE ‘Is neonatale screening op mucoviscidose aangewezen in Belgie’ is een degelijk en bruikbaar basisdocument om de besprekingen over neonataal opsporen van mucoviscidose aan te vatten. Wellicht zullen een aantal gegevens ondertussen moeten worden geactualiseerd. Daarenboven zal de technische werkgroep een aantal resterende vragen moeten beantwoorden vooraleer kan worden beslist tot al dan niet organiseren van een bevolkingsonderzoek.
Wij schatten in dat het recente rapport van het KCE ‘Multicriteria beslissingsanalyse bij de selectie van prioritaire aandoeningen binnen de neonatale bloedscreening’ weinig toevoegt wat betreft mucoviscidosescreening. Het voorgestelde instrument geeft geen antwoord op alle vragen die beantwoord moeten worden vooraleer we op kwalitatieve wijze een bevolkingsonderzoek kunnen opstarten. Zoals gezegd, hebben wij ook het gevoel dat de Vlaamse regelgeving over bevolkingsonderzoek een ruimer kader biedt om een evenwichtige beslissing te nemen. In die zin heeft dat onderzoek niet echt aan onze verwachtingen beantwoord.
Er was een vraag van mevrouw Van den Brandt over andere screenings. In het kader van de technische werkgroep ‘neonatale screening’ zal een vergelijking gemaakt worden, met pro’s en contra’s, tussen de neonataal op te sporen ziekten in Vlaanderen en Wallonië. Daarnaast zullen er analyses en voorstellen gedaan worden met betrekking tot enkele aandoeningen die nog niet in de opsporingen vervat zitten zoals, naast mucoviscidose, lysosomale stapelingsziekten, Severe Combined Imunodeficiency Syndrome (SCID) en hemoglobinopathieën. Er zal prioritair gestart worden met mucoviscidose. Die inschatting is door velen gedeeld. Wat mij betreft, moet die werkgroep daar zo snel mogelijk mee aan de slag om de vragen die er nog zijn eindelijk praktisch te kunnen beantwoorden.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik vind uw antwoord weinig bevredigend. U zegt zelf dat het niet voor op de heel korte termijn zal zijn. Het zal nog een tijdje duren. De studie van KCE die u in juni aanhaalde als reden waarom u nog niet vooruit kon gaan, vindt u nu onvoldoende. Toch zegt u wel over voldoende elementen te beschikken om toch vooruit te gaan. Als ik het goed begrijp, was heel die tussenstap van de studie dan eigenlijk een maat voor niets. U hebt ons in juni een half jaar doen wachten om nu te zeggen dat we misschien toen al sneller hadden moeten gaan. Er is een maatschappelijke toets nodig, enzovoort.
Het is duidelijk: in dit parlement is er een draagvlak om daar snel mee vooruit te gaan. Om die vraag kracht bij te zetten, zal ik een voorstel van resolutie indienen in de hoop dat die de zaak kan versnellen. We willen toch duidelijk maken dat er een eensgezind signaal is. Het zou jammer zijn om over zes maanden vast te stellen dat er weer eens een studie en een werkgroep is geweest om vast te stellen dat er een hoop randcriteria zijn en we nog steeds geen enkele stap verder staan in de reële screening van muco in Vlaanderen.
Mevrouw Croo heeft het woord.
Ik sluit me gedeeltelijk aan bij mevrouw Van den Brandt. Het is inderdaad spijtig dat er weer een studie moet worden gemaakt en afgewacht moet worden. Uiteindelijk wordt het op de lange baan geschoven, terwijl u zelf zegt dat het op de politieke agenda moet blijven staan en dat het zo belangrijk is. Dan stel ik me toch de vraag waarom het in Vlaanderen niet kan, terwijl andere landen, zoals Nederland, Noorwegen en Turkije, het ondertussen wel hebben ingevoerd. Daar heb ik het toch wat moeilijk mee.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik kan me aansluiten bij de vorige sprekers. Het is inderdaad jammer dat het niet op korte termijn kan worden ingevoerd. In Nederland wordt gescreend op achttien aandoeningen. Misschien kunnen we toch eens kijken wat de argumentatie in Nederland is om meer aandoeningen te screenen.
Iedereen reageert met een verschillende definitie van de emotie die het antwoord oproept: ontgoochelend, jammer, … Mij maakt het antwoord eigenlijk boos, en niet een beetje, omdat er evidentie is dat het werkt, omdat er voorbeelden zijn in andere landen waar men het doet, omdat er een draagvlak voor is, en de enige vraag die gesteld zou moeten worden, eigenlijk alleen maar is wanneer we er eindelijk mee gaan beginnen.
We moeten inderdaad vaststellen dat er eigenlijk een jaar verloren is. Ik zou u bijkomende vragen kunnen stellen zoals: heeft die werkgroep dan geen deadline meegekregen? Is er een vergaderritme voor die werkgroep vastgesteld, of gaan we aan dit zeer gezapige tempo verder tot er plotseling zoiets is als het einde van de legislatuur en we moeten terugkijken en zeggen dat er heel veel over gepraat is, maar het evidente en het haalbare niet is gedaan. Hetzelfde geldt voor wat moet volgen na het opleveren van het werk van de werkgroep. Als het gaat over kostprijsberekening is mijn vraag: is de kostprijs dan niet gewoon het excuus dat hier niet wordt uitgesproken maar dat men tussen twee beleidsniveaus dit dossier een beetje over en weer aan het schuiven is? Hoe kunnen we dat doorbreken? Het antwoord ‘niet op de heel korte termijn’, betekent met andere woorden eigenlijk ‘niet in deze legislatuur’. Klopt dat? Als dat het geval is, dan zou ik bijzonder teleurgesteld zijn.
Ik wil u nog meegeven dat men vandaag, als het over wetenschappelijk onderzoek gaat over de behandeling van mucoviscidose, op een punt zit dat bepaalde genetische vormen kunnen worden genezen mits ze heel snel worden aangepakt. Die vroege detectie maakt wel degelijk een verschil voor de prognose van patiënten. Net zoals mevrouw Van den Brandt wil ik elke mogelijkheid aangrijpen. U hebt elk mogelijk gremium om vooruitgang te boeken en te kijken wat het draagvlak is en hoeveel mensen we kleur kunnen laten bekennen. We zitten in een toestand die we niet kunnen tolereren.
Ik heb die aansporing goed begrepen. Er is ook veel voor te zeggen. Het feit dat eerst in de nieuwe legislatuur is gezocht naar een kader om onze preventie-inspanningen op elkaar af te stemmen, lijkt misschien zeer bureaucratisch, maar is wel belangrijk. Daar werd trouwens bij herhaling in de commissie en in de plenaire vergadering op gewezen. Het was wel belangrijk om eerst dat kader te hebben waarin we dat soort afstemmingen op een meer systematische manier kunnen maken, en niet ad hoc, met alle besognes van een ad-hocbenadering.
Dat is ondertussen een feit. Wat die studie betreft: ik kan daar helaas ook niets aan doen. We hebben vanuit Vlaanderen uitdrukkelijk gevraagd naar een inzicht om te weten of er nog een aantal andere prioritaire aandoeningen zijn waarop we ons moeten focussen. Het feit dat het KCE in het resultaat ervan ons niet veel verder brengt dan wat we met ons eigen wettelijk kader al konden weten of al aan methode hadden, dat kunnen we helaas maar achteraf vaststellen. De vraag van de studie was duidelijk niet datgene waar de studie uiteindelijk een antwoord op heeft trachten te geven. We hebben een andere opdracht gegeven, maar het KCE is tot de vaststelling gekomen dat het niet in de mogelijkheid was om die vraag te beantwoorden. Met die elementen zullen wij binnen de technische werkgroep en in uitvoering van de afspraken die we in maart met de federale overheid hebben gemaakt, het initiatief verder nemen.
Het feit dat die studie een andere uitkomst had dan het oplijsten van zaken, wisten we in juni al. Dat hebt u in juni in de commissie al gezegd. U zei dat de studie ons geen lijst zou geven van op te sporen ziektes, maar dat het een beslissingskader zou zijn, enzovoort. De opdracht van de studie was dus wel toen al duidelijk.
Toen hebt u gezegd dat u dit zou afwachten, want het was goed bestuur om eerst het kader te hebben. We vonden dat een valabel argument en hebben geduldig een half jaar gewacht. Die tijd is nu voorbij. Er moeten nu geen zestien studies en werkgroepen meer komen. Zoals ik daarnet al zei, zullen we een voorstel van resolutie indienen waarin een duidelijk tijdspad is opgenomen voor de invoering van die screenings.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.