Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Verslag
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, zoals we allemaal weten, is de Brusselnorm een zeer belangrijk beleidsinstrument waarmee de Vlaamse Gemeenschap duidelijk maakt dat ze blijft kiezen voor een nauwe band met de hoofdstad. Vlaanderen haalt de Brusselnorm. De cijfers van 2014 waren bijzonder positief. Er moest een inhaalbeweging gebeuren voor het beleidsdomein Welzijn. Die is ondertussen ingezet.
De situatie in Brussel verandert voortdurend. Daarom bepaalt het regeerakkoord dat er jaarlijks zal worden nagegaan hoe het staat met de toepassing van de Brusselnorm. De jaarlijkse controle zou gebeuren op basis van een rapportering van de bestaande ambtelijke Task Force. Jaarlijks zou de Vlaamse Regering zich dan ook buigen over die cijfers en bijsturen waar nodig.
Minister, kunt u reeds toelichting geven met betrekking tot de rapportering over de toepassing van de Brusselnorm? Werd die reeds besproken? Wat is de stand van zaken met betrekking tot die rapportering?
Wat is de planning met betrekking tot de publicatie van die rapporten in de toekomst?
In de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) heeft uw collega Vanhengel op dinsdag 15 december onder meer aangehaald dat het initiatief voor de doorstart van de taskforce uit de vorige legislatuur bij u ligt. We hebben hierover al meermaals discussie gevoerd. Zoals was toegelicht, zou die taskforce worden omgevormd naar de Gemengde Ambtelijke Commissie Brussel (GACB). Volgens uw beleidsbrief van 2016 zou de GACB werk maken van een strategisch plan en doelstellingen om zo de Brusselnorm beter te kunnen toepassen. Uit een vorige discussie een klein jaar geleden herinner ik mij dat er een bepaalde timing was vastgelegd. Hoe staat het met de doorstart van die GACB?
Minister Gatz heeft het woord.
Mijnheer Vanlouwe, het onderwerp van uw vraag om uitleg was ook het onderwerp van de vraag om uitleg van collega Poschet op 24 februari. Dat is nog niet zo heel lang geleden. Ik ga daarom niet de hele historiek opnieuw omstandig toelichten, zoals ik dat toen wel gedaan heb. U hebt dat trouwens ook niet gevraagd. Ik zal me beperken tot het toelichten van wat er sinds eind februari is gebeurd.
Op 24 februari heb ik meegedeeld dat mijn kabinet in intensief overleg was met de kabinetten van het VGC-College rond een concreet werkplan met acties en timing voor de rest van dit kalenderjaar.
Omdat de bespreking toen nog bezig was, ben ik niet in detail ingegaan op de inhoud van de besprekingen. Vandaag kan ik hierover gelukkig al iets meer zeggen. De werktekst die werd uitgewerkt en die in het verlengde ligt van de nota van de Vlaamse Regering van 2015, omvat drie componenten. De eerste component is het formuleren van drie grote doelstellingen die de VGC en de Vlaamse Gemeenschap graag zouden realiseren in de loop van deze legislatuur. Een eerste doelstelling heeft te maken met de dotatie van de VGC, inclusief het begrotings- en rekeningstelsel. De tweede doelstelling gaat over het al dan niet geoormerkt inkantelen van de sectordecreten in de VGC-dotatie, inclusief de rol van de gemeenten hierbij.
De derde doelstelling heeft betrekking op de programmatie en investering van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel in onder meer onderwijs, kinderopvang, welzijn en sport. Die grote doelstellingen zijn omzichtig en tot in detail geformuleerd. Dat is goed.
Een tweede component gaat over het scherper stellen en het aanleveren van een interpretatiekader voor de Brusselnormen – de bevolkings- en de begrotingsnorm – en de Brusseltoets. Een derde component gaat over een operationele werkagenda en timing voor 2016, met onder andere het voorstel tot opstart van de Gemengde Ambtelijke Commissie Brussel (GACB) in het voorjaar.
De tekst was een insteek van mijn kabinet en werd besproken en aangepast na bovenvermeld overlegmoment. Op dit overleg waren uiteraard de drie VGC-kabinetten uitgenodigd maar kon één kabinet door praktische omstandigheden niet aanwezig zijn. We hebben dan bilateraal onderhandeld. Dat is allemaal goed verlopen. Dat was de stand van zaken voor de paasvakantie.
Geïnspireerd door deze zakelijke nota werk ik nu de volgende stap uit om de terugkoppeling naar de Vlaamse Regering te doen. Dat is nu aan het gebeuren.
Ik heb in de commissie in februari al gezegd dat dit een moeilijk dossier is waarbij ook nu bleek dat elk woord belangrijk is. Dat maakt het werken niet altijd gemakkelijk. Als er op vraag van de kabinetten van de Vlaamse Regering nog gesleuteld moet worden aan de tekst, zal er ook weer overeenstemming over moeten zijn in de VGC. We maken in elk geval vooruitgang met de doelstellingen en het finetunen van wat we nu samen gaan doen.
Mijn kabinet bereidde na de paasvakantie een mededeling aan de Vlaamse Regering voor met het voorstel om de Gemengde Ambtelijke Commissie te laten opstarten met een werkagenda waarbij de consensus tussen Vlaamse Regering en VGC-college groot is. De agenda van de GACB is open in die zin dat de Vlaamse Regering en de VGC altijd nog kunnen beslissen om bijkomende agendapunten toe te voegen.
De agendapunten die ik nu alvast voorstel bij de doorstart van de vroegere taskforce, zijn de volgende. We moeten de financiële stromen actualiseren, misschien moeten er geen fundamentele wijzigingen gebeuren, maar we moeten ze wel hebben, vanuit de Vlaamse Gemeenschap richting Brussel. Dat is met andere woorden de rapportage over de toepassing van de Brusselnorm waarnaar u vraagt, mijnheer Vanlouwe. Een tweede agendapunt is de decretale regelgevingsagenda’s van de Vlaamse Gemeenschap voor deze legislatuur screenen op hun toepasbaarheid in Brussel.
Ik heb dus met de VGC een consensus bereikt over de doelstellingen. Nu moet ik hierover terugkoppelen naar de Vlaamse Regering.
Verder zal ik niet in detail ingaan op vragen. De opstart van de GACB moet in het voorjaar nog kunnen, zelfs al besef ik dat we hier onze timing niet helemaal gehaald hebben. Ik denk dat ik daarmee, misschien minder analytisch dan gewoonlijk, maar synthetisch toch, op de meeste van uw vragen heb geantwoord.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoord, minister.
De nieuwe taskforce mag nog dit voorjaar verwacht worden. Ik hoop echt dat dit mogelijk zal zijn. Meten is weten. Het is inderdaad van belang dat we die cijfers terug in kaart kunnen brengen over de toepassing van de Brusselnorm en over de budgetten die worden vrijgemaakt voor onze stad. Zeker nu onze stad onder vuur ligt, moeten we voldoende aandacht blijven hebben. Ik zal het alleszins blijven opvolgen.
Ik vind het positief dat er een consensus bereikt is met betrekking tot een ontwerptekst met de VGC met betrekking tot de doelstellingen, de inkanteling van het Sectordecreet en de investeringen. Voor mij is het van belang dat de monitoring er zo snel mogelijk komt. Het is nu anderhalf jaar geleden dat we afgesproken hebben dat die controle jaarlijks zou kunnen gebeuren. Ik hoop dat het nu snel gaat, in het belang van de Brusselse Vlamingen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik heb een vraag, maar ik wil toch eerst even – ik kan het niet laten – twee mythes doorprikken. Als je de 5 procentnorm neemt, dan haalt Vlaanderen op een groot aantal domeinen de Brusselnorm, maar als je de 30 procentnorm neemt, dan denk ik dat we, op Inburgering na, nergens de norm halen. (Opmerkingen van minister Sven Gatz)
En Cultuur ook? Mijn excuses.
De Brusselnorm heeft twee componenten. Daar is een reden toe, maar dat debat zullen we ongetwijfeld nog een keer of honderd houden hier.
Dat Welzijn een inhaalmanoeuvre doet, is de tweede mythe die ik wil doorprikken. Er is een engagement van een aantal mensen, maar in de realiteit gebeurt dat niet. We hebben gisteren nog gepraat in de commissie Welzijn over de gezinsvoorzieningen in Brussel. De minister zei trots: “Ik voorzie in 10 procent voorafname op het uitbreidingsbudget.”
Dat is meer dan de Brusselnorm oplegt, maar het uitbreidingsbudget houdt niet veel in. Met 10 procent van 0 zal men niet veel achterstand wegwerken, want dat blijft nog steeds 0. Ik wil u de illusie ontnemen dat minister Vandeurzen plots grote kanonnen op Brussel inzet, niets is minder waar. U hebt alvast mijn steun om binnen de meerderheid daar toch voor te lobbyen om de achterstand weg te werken. Dat moet niet van de middelen van minister Gatz komen, dat lijkt mij onheus, de middelen moeten van Welzijn komen, maar daar staan ze niet ingeschreven.
Minister, ik heb u erop gewezen dat de GACB en de taskforce veel te traag gaan. U zegt eufemistisch: de timing is niet helemaal gehaald. Dat is een heel zachte manier om dat te omschrijven. Voor mij is het onbegrijpelijk dat dit zo lang kan duren, en hoe twee administraties en overheden er niet in slagen om dit in gang te zetten. Maar goed, er komt schot in de zaak. Ik hoop dat we er eindelijk door zijn.
Toen dit de vorige keer aan bod kwam in de commissie, heb ik u gevraagd of u de cijfers van het ambtelijk rapport kon updaten zodat we die toch al hebben, en niet enkel de financiële stroom, want die is moeilijker om samen te stellen. Ik bedoel puur de cijfers van aanbod en van het gebruik van de voorzieningen van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel. U hebt toen gezegd dat dat een goede suggestie was en dat u het ging bekijken. Kunnen we dat snel verwachten?
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb een licht déjà-vugevoel, om eerlijk te zijn. Twee maanden geleden was er sprake van een concreet werkplan, uitgewerkt door uw kabinet, met acties en een timing. Daarover is er intensief overleg met de kabinetten binnen het VGC-college. Dat stond in het verslag toen. Nu kunt u alleen maar zeggen dat er over de doelstelling voor de opstart van de taskforce een akkoord is met het VGC-college. Dat is uiteraard een noodzakelijke start om iets te beginnen doen. Maar het essentiële, met name nadien politiek afspreken wat we dan gaan doen en wie wat gaat doen tegen wanneer, daarover hebben we nog geen duidelijkheid. Ik heb in het verslag van vorige keer al veel ongeduld in en tussen de lijnen gelezen. Ik hoor dat hier nu opnieuw. U zult me toestaan om u daarover nog eens tot spoed aan te manen, niet alleen u maar iedereen die erbij betrokken is. Ik dank u alvast.
Minister Gatz heeft het woord.
Het ongeduld is gedeeld. We kunnen natuurlijk ook zeggen dat het zinvol kan zijn, mijnheer Poschet, dat u ook eens aan mevrouw Debaets vraagt waarom het allemaal niet zo snel gaat als u zou willen, net zoals ik mevrouw Van den Brandt niet aan de onzalige samenwerking tussen de heren Smet en De Lille van destijds wil herinneren. De manier waarop wij vandaag samenwerken, is wel degelijk beter. Ik weet aan welke evenwichtsoefening ik begonnen ben. Ik haal de timing weliswaar niet, maar ik zet nog altijd de stappen vooruit die nodig zijn.
Uw vraag over de actualisering van de financiële stromen is pertinent. Eerder dan mij daarop snel toe te spitsen, heb ik nu gewacht omdat ik zag dat we, misschien niet snel genoeg, maar toch een stap vooruit hebben gezet net voor de paasvakantie met de gemeenschappelijke doelstellingen. Ik wil eerst de doorstart van die gemengde ambtelijke commissie afwachten en de opdracht geven om de cijfers te actualiseren, waar wij allemaal ongeduldig op zitten te wachten.
Eén ding is de actualisering van de cijfers. Ik denk niet dat ze ons zullen verrassen, maar we hebben ze dan tenminste. Dan hebben we tenminste een objectivering van het debat. Een ander ding is het politieke debat, dat u terecht voert, over waar er nog bijkomende investeringen moeten gebeuren om de achterstand in te halen. Dat zijn twee verschillende debatten. Ze sluiten op elkaar aan, maar het ene is niet het andere.
Wij zetten onze pelgrimstocht verder. De zaken gaan wel degelijk vooruit, maar dat het sneller mag, daar zijn we het allemaal over eens, zowel in de VGC als hier. Dan is de vraag waarom het niet sneller gaat.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
En ik was nog zo positief. (Gelach)
Inderdaad, het is me niet ontgaan.
Ik wil er nog iets aan toevoegen. Indien er hier wordt gezegd dat we sommigen moeten aanzetten tot spoed, moeten we inderdaad eens naar de collega’s in de VGC kijken en hen aanmanen om met de nodige spoed de nodige vooruitgang in te zetten.
Omdat mevrouw Van den Brandt sprak over bepaalde mythes, ga ik er toch nog eens de cijfers bijhalen. Voor Integratie en Inburgering was er 2011 sprake van 10,7 procent. Dat groeide stelselmatig tot 11,18 procent in 2014. Voor Stedenbeleid was er in 2011 sprake van 9,3 procent, met een stelselmatige groei. In 2014 was het nog steeds 9,3 procent. In Cultuur was er in 2011 sprake van 9,18 procent, en in 2014 was er 9,18 procent voor Cultuur, Jeugd en Media. U had het daarnet over Cultuur. Met Jeugd en Sport is het natuurlijk iets ruimer.... (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
We spreken ook over de 5 procent. Dat is effectief meetbaar. Wanneer we dan kijken naar de cijfers met betrekking tot Sport, spreken we over 5,81 procent in 2011, wat in 2014 tot 7,13 procent is gegroeid. En over wat bijna ons paradepaardje is, het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, spreken in 2014 over 5,41 procent. Ik kan ook de exacte bedragen er nog bij halen, namelijk 590 miljoen euro. Ik denk dat Vlaanderen toch wel bijzonder veel inspanningen doet en dat er absoluut geen negatieve knik is desbetreffend.
Ten slotte wil ik ook Welzijn aanhalen: 1,65 procent in 2011, wat in 2014 gegroeid is tot 3,04 procent. Dan moeten we niet spreken over mythes, dat is de realiteit van de inspanning die Vlaanderen doet in de hoofdstad.
De vraag om uitleg is afgehandeld.