Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Voorzitter, mijn vraag dateert al van 9 maart 2016. Ik had ze ingediend op basis van wat ik kon lezen op de website van Onroerend Erfgoed. Daar stond dat de inventaris van de archeologische zones definitief werd vastgesteld en dat daarin 58 historische steden werden opgenomen, waarvan 14 in de mooie provincie Limburg. Ik mag een beetje chauvinistisch zijn, maar verhoudingsgewijs is dat veel.
Uit eerdere schriftelijke vragen en de actuele vraag in de plenaire vergadering bleek dat vooraleer de archeologische zones definitief konden worden vastgesteld, er een openbaar onderzoek plaatsgevonden had en dat er in totaal vijftien bezwaren werden ingediend: dertien van steden en gemeenten, een van een Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening (GECORO) en een van een burger.
Op het moment dat ik mijn vraag indiende, waren de lokale besturen nog niet in kennis gesteld van de vaststelling van de archeologische zones. Dat is inmiddels wel gebeurd op 16 maart. Ik weet niet of mijn vraag daar al dan niet iets mee te maken heeft.
We weten dat de inwerkingtreding van het Erfgoeddecreet gefaseerd verloopt. In de brief die we ontvingen van het Agentschap Onroerend Erfgoed staat: “De besluiten treden 10 dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad in werking. De datum van publicatie zal op onze website worden gepubliceerd. Vanaf de inwerkingtreding gelden de rechtsgevolgen gekoppeld aan de vaststelling.” We kennen allemaal de rechtsgevolgen. Die hebben een invloed op de administraties, de notarissen en eigenaars of bouwheren die binnen een archeologische zone een bouwvergunning willen aanvragen. Die zullen voorafgaandelijk een bekrachtigde archeologienota moeten indienen. Dat is toch wat tegenstrijdig. Door de gefaseerde inwerkingtreding zal datgene wat voor de bouwheer of eigenaar van toepassing is, eigenlijk pas per 1 juni 2016 in werking treden en niet binnen 10 dagen na de publicatie.
Inmiddels zijn de besluiten van 19 februari voor alle archeologische zones verschenen in het Belgisch Staatsblad. Ze zijn gepubliceerd op 31 maart. We kunnen er dus eigenlijk van uitgaan dat per 10 april de inventaris archeologische zones definitief is en dat er rechtsgevolgen zijn. Zijn alle lokale besturen daarvan in kennis gesteld? Zijn ook reeds alle eigenaars van percelen binnen deze archeologische zone officieel in kennis gesteld?
De eerste vraag uit mijn schriftelijke voorbereiding komt te vervallen. De lokale besturen hebben inmiddels een schrijven ontvangen, weliswaar wat verwarrend. De motivatie op grond waarvan de bezwaren voor ons gemeentebestuur niet aangehouden zijn, konden we lezen in de besluiten. Daarmee komt mijn tweede vraag ook te vervallen. Hoeveel bezwaren werden aangehouden en wat zijn de gevolgen hiervan voor de afgebakende zones? Bevestigt u dat dit voor de bouwheren specifiek is per 1 juni 2016? Hoe worden eigenaars van percelen gelegen in een archeologische zone in kennis gesteld van de opname in de inventaris? Moeten zij het doen met de publicatie in het Belgisch Staatsblad? Als we een vergelijking maken met de vroegere periode, dan was er, als een pand werd geklasseerd, eerst een voorlopige opname in de inventaris en nadien een definitieve opname. Daar ging vaak een tijdspanne van zes maanden tot een jaar over. Nu worden de eigenaars nauwelijks betrokken. Worden ze officieel in kennis gesteld of worden ze zonder meer per 1 juni met de gevolgen geconfronteerd? Kunt u opgeven wat de impact is van deze inventaris op de bouwsector? Eind 2015 lazen we al via verschillende persberichten dat men vreest dat dit een vertraging zal opleveren in het afleveren van stedenbouwkundige vergunningen. In de bouwsector vreest men ook dat dit serieuze repercussies zal hebben. Er zijn al een aantal erkende archeologen, maar zijn er dat voldoende?
Het advies van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed (SARO) is in deze commissie al aan bod gekomen. Dat stelt duidelijk dat de wijze waarop deze inventaris tot stand is gekomen, van die aard is dat er eigenlijk geen rechtsgevolgen voor burgers aan gekoppeld zouden mogen worden. Hoe staat u tegenover deze kritiek?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, verwijzend naar de vraag van de voorzitter om kort te zijn, zal ik gemakshalve verwijzen naar alle antwoorden die ik u al heb gegeven op een actuele vraag, twee vragen om uitleg en vier schriftelijke vragen. Wat ik al ten overvloede aan u heb meegedeeld, zal ik vandaag niet meer herhalen. Ik ga alleen in op de nieuwe vragen.
Hoe worden de indieners van een bezwaar geïnformeerd over de verdere besluitvorming? U hebt het zelf ook aangehaald, maar dat is geen probleem, want uw vraag was ingediend vooraleer de brief aan alle gemeentebesturen was verstuurd. De betrokken gemeenten hebben een brief gekregen over de vaststelling van 58 historische stadskernen als archeologische zones. U hebt meteen een punt en ik heb dan ook aan de administrateur-generaal van het agentschap gevraagd om een nieuwe brief te sturen omdat de beslissing om gefaseerd in werking te treden, hierna is genomen. Die inwerkingtreding verloopt gefaseerd, op 1 juni bijvoorbeeld. Het zou beter zijn om dat misschien nog eens te expliciteren zodat er geen onduidelijkheid is.
U kent de decretale gronden voor bezwaren. De bezwaren moeten verband houden met feitelijkheden. De bezwaren zijn inhoudelijk getoetst aan feiten en aan de beschikbare wetenschappelijke informatie. Er waren een aantal bezwaren. Er is een aanpassing gebeurd voor de steden Torhout en Ieper die allebei een inkrimping vroegen van de archeologische zones. Ze vroegen om als lijn voor de afbakening de grenzen van de stadsomwalling te gebruiken. Gelet op de uniforme toepassing zijn de delen buiten de stadsomwalling ook geschrapt. Ik heb het vroeger al meegedeeld dat één bezwaar niet ontvankelijk was. Er waren dertien bezwaren van lokale besturen, één van een Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening en één van een burger. Er waren vier gemeenten die een uitbreiding vroegen: Tongeren, Herentals, Leuven en Geel. Daar is niet op ingegaan omdat er ook nog een nieuw openbaar onderzoek moet gebeuren vooral men kan overgaan tot uitbreiding. Er waren er vier die een inkrimping vroegen: Torhout, Ieper, Veurne en Ronse. Bij Torhout en Ieper zijn de gebieden buiten de omwalling geschrapt. Stokkem, Herentals en Tielt vroegen om bepaalde percelen eruit te halen. Daar is niet op ingegaan vanwege de grote archeologische waarde van de betrokken percelen. Andere opmerkingen gingen over het archeologieluik van het decreet. Voor het aantal bezwaren waarop is ingegaan en wat de gevolgen zijn, verwijs ik naar mijn antwoord op uw schriftelijke vragen.
Eigenaars worden niet individueel in kennis gesteld. Ik heb dat ook al geantwoord op uw schriftelijke vraag nummer 313. Zoals ik pas zei, ga ik toch voorstellen om een nieuwe brief te sturen om er bij de gemeentebesturen op te wijzen dat er nu een gefaseerde inwerkingtreding is die toen op dat moment nog niet was goedgekeurd.
Het grote voordeel nu is – en dat is meteen ook de vooruitgang – dat er geen gevolgen zijn voor de bouwsector en de stedenbouwkundige vergunning omdat we nu alles vooraf regelen. Het archeologisch vooronderzoek en de opmaak van de archeologienota gebeuren voorafgaand aan de indiening van de vergunningsaanvraag. Er is dus geen negatief effect op de timing van het afleveren van de stedenbouwkundige vergunning en ook niet op de bouwsector. Vroeger kon je nog zeggen dat er een factor van vertraging was omdat men na de vergunning intervenieerde met gegevens vanuit Erfgoed. Nu pakken we de zaken anticipatief aan.
De opname in de inventaris heeft met ingang van 1 juni 2016 rechtsgevolgen. U vraagt of alles operationeel is en of er voldoende erkende archeologen zijn. Het antwoord is twee keer ja.
Voor uw vraag over SARO moet ik verwijzen naar mijn antwoord op uw vraag 1139 in de commissievergadering van 16 februari 2016.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister-president, ik vind het goed dat u zegt dat de communicatie duidelijker moet, want de communicatie van 16 maart was vrij verwarrend. Dank om dat te willen aanpassen en te corrigeren.
U zegt dat alles nu voorafgaandelijk gebeurt en dat dit sowieso geen vertraging zou betekenen voor de toekomstige bouwprojecten. Ik moet zeggen dat ik dat heel sterk in twijfel trek. Opnieuw: voor men een bouwvergunningaanvraag kan indienen, moet men eerst een bekrachtigde archeologienota hebben. Die bekrachtigde archeologienota is niet op een wip klaar. Als bouwheer van een kavel groter dan 3 are en met een impact van meer dan 100 kubieke meter, moet men eerst naar een archeoloog gaan om een archeologienota te laten maken die moet worden bekrachtigd door het agentschap. Ik weet niet hoeveel tijd daar overheen gaat. U zult mij dat straks wel kunnen zeggen. Daarna kan ik de architect vragen om de bouwplannen op te maken. Met die bekrachtigde archeologienota kan men dan een bouwaanvraag indienen. Waarschijnlijk zijn er dan al drie tot zes maanden voorbij. Waarschijnlijk zullen er dan bij de bouwvergunning bijkomende voorwaarden worden opgelegd die in die bekrachtigde archeologienota staan.
Dat betekent alleszins een serieuze vertraging vooraleer ik mijn bouwaanvraag kan indienen en als ik nadien bijkomende opmerkingen krijg, zal dat ook repercussies hebben. Ik denk alleszins dat er in de toekomst wel degelijk een vertraging zal zijn, terwijl we er in het verleden altijd voor gepleit hebben inzake bouwvergunningen en straks inzake omgevingsvergunningen, dat de procedures snel moeten verlopen.
Ik val misschien wel in herhaling, maar dat is omdat ik er heel fel de nadruk op wil leggen: de SARO zegt inderdaad dat het ongepast is om daar rechtsgevolgen aan te koppelen omdat heel veel eigenaars die op dit ogenblik een kavel hebben in die archeologische zones, dat niet eens weten. Dan is er ook nog eens de grote ongelijkheid. Als ik straks binnen een archeologische zone een kavel heb van 2,9 are en ik zit vlakbij een monument, bijvoorbeeld het Gravensteen in Gent, dan hoef ik niets te doen. Ik zit dus vlakbij een monument en ik hoef niets te doen. Als ik daarentegen een kavel heb van 3,5 are of van 5 are, en ik ga daar een bouwproject neerzetten, dan moet ik wel iets doen, terwijl het waardevolle erfgoed dat daar in de ondergrond zit, volgens mij even belangrijk is in heel die ondergrond, ongeacht of in de bovengrond een kavel ligt van 3 are, van 5 are of van 10 are. De ongelijkheid zal straks leiden tot heel wat vragen en bedenkingen en waarschijnlijk zelfs tot een decreetsaanpassing want het is een fundamentele ongelijkheid. Daar wil ik op blijven hameren. Wat zijn daaromtrent uw reacties?
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Voorzitter, er zijn al veel vragen gesteld over het luik archeologie van het nieuwe Onroerenderfgoeddecreet. Dat is positief want het toont aan dat de materie leeft op het terrein. Ik heb een vraag over de 58 historische stadskernen die aangeduid zijn als archeologische zone. Er zijn natuurlijk ook een aantal gebieden aangeduid als zone waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, maar het blijft waarschijnlijk niet bij die zone. Mijn vraag is dus of de kaarten die worden opgesteld, op geregelde tijdstippen geüpdatet worden.
Ik wil nog even ingaan op de mogelijkheden van een archeologisch solidariteitsfonds. Dat blijft een probleem. U hebt een aantal keer rond de tafel gezeten met de bouwsector. Op 31 maart 2015 hebt u met de verschillende partijen de mogelijkheid voor de oprichting van dat fonds bekeken. Dat luik archeologie wordt geïmplementeerd. Denkt u dat er binnen afzienbare tijd uiteindelijk een dergelijk fonds in het leven kan worden geroepen?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega Peeters, u hebt gelijk. Als er geen archeologienota is, zit je mutatis mutandis in de situatie van vroeger. Als er een archeologienota is, heb je heel de procedure voorafgaand.
Wat de rechtsgevolgen betreft, hebben we net in het decreet heel ruime oppervlaktes ingevoerd om te vermijden dat iedereen zou moeten beantwoorden aan de verplichting met betrekking tot archeologie. In landbouwzones hebben we dat zeer breed gedaan: onder 5000 vierkante meter geen archeologieonderzoek. In archeologische zones is er tot 300 vierkante meter een vrijstelling. Er zijn grenzen getrokken precies om een werkbare situatie te creëren. Nog eens: wij evalueren dat decreet. Mochten er problemen zijn, die ik op het ogenblik niet zie, met betrekking tot rechtsgevolgen of de oppervlaktes, dan kan dit mee opgenomen worden. Alles zal trouwens geëvalueerd worden. We gaan dat ook doen, ik heb dat hier al herhaaldelijk meegedeeld.
Collega Van Werde, de zones waar geen archeologie te verwachten valt, zijn permanent in evolutie. De zones worden aangepast. Het is geen statisch gegeven. Een aantal van die zones worden geüpdatet. Wat betreft het archeologisch solidariteitsfonds heb ik al herhaalde keren meegedeeld dat we de partijen al verschillende keren bij elkaar gebracht hebben, maar dat er geen initiatief wordt genomen. Daar is tot op heden onvoldoende interesse voor. Misschien komt daar verandering in zodra het decreet in werking is. We hebben die mogelijkheid ingeschreven in het decreet. We willen dat initiëren en een bepaald basisbedrag inbrengen. Maar solidariteit bestaat er precies in dat alle projectontwikkelaars daar een stukje in bijdragen, net zoals dat bijvoorbeeld gebeurt voor het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB) bij de overheidsopdrachten. Maar het is op basis van vrijwilligheid, en de sector doet het niet op dit ogenblik: de landbouw niet, de bouwsector niet en de projectontwikkelaars niet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.