Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, de sociale waarde van jeugdbewegingen en jeugdorganisaties zoals jeugdhuizen onderschrijven we allemaal ten volle. Dat komt hier meermaals ter sprake als het over jeugd en jeugdwerk gaat. Het engagement dat kinderen en jongeren daarbinnen opnemen, is absoluut aan te moedigen.
Mijn collega Tinne Rombouts heeft u recent een vraag gesteld met betrekking tot de beeldvorming van kinderen en jongeren. En soms gebeurt het wel eens dat er op kamp, op weekend of tijdens een gewone activiteit bijvoorbeeld een drankspelletje op het programma staat. In onze regio was er laatst veel commotie over een soort drankwedstrijd die een jeugdhuis inrichtte. Dat komt dan op alle mogelijke manieren ‘in the picture’, met allerhande reacties, terwijl jeugdbewegingen normaal gesproken op een heel goede en constructieve manier werken en proberen daar een beleid rond uit te werken. Deze week nog kwam de Vlaamse Jeugdraad met de mededeling naar buiten dat men zich soms wel een beetje geviseerd voelt op sommige terreinen, terwijl bijvoorbeeld roken en alcohol problematieken zijn die helemaal niet alleen bij jongeren voorkomen, maar wijdverbreid zijn in de hele maatschappij.
Ik wil ook nog verwijzen naar het recent bekendgemaakte rapport ‘Ouders en jeugdwerk’, waaruit blijkt dat ouders graag geïnformeerd willen worden over onder meer regels en afspraken over alcoholgebruik. Dat is ook een van de zaken waarover ouders graag mee zouden beslissen. Ouders vinden dat jeugdbegeleiders ter zake het goede voorbeeld moeten geven. Ik denk dat dat ook heel vaak zo gebeurt, maar het is goed dat ouders dat dan ook weten.
Minister, hoe worden thema’s als alcohol-, tabaks- en drugsgebruik in jeugdorganisaties besproken? Worden daar vormingen over aangeboden? In hoeverre wordt daarvoor samengewerkt met de welzijnssector? Bestaan er globale afspraken over of komt het de groepen zelf toe om een beleid uit te stippelen met betrekking tot alcohol-, tabaks- en drugsgebruik? Hoe worden zij daarbij begeleid? Op welke manier kunnen ouders effectief meer betrokken worden bij het omgaan met dit thema binnen de jeugdorganisaties, of alleszins meer worden geïnformeerd?
Minister Gatz heeft het woord.
Bedankt voor deze vragen, op basis waarvan de administratie op haar beurt een kleine bevraging georganiseerd heeft bij het landelijk georganiseerde jeugdwerk. Het landelijk georganiseerde jeugdwerk is een heterogene groep organisaties, zowel wat de werking als wat de doelgroepen betreft. Het spreekt voor zich dat er dan ook niet één antwoord kan worden gegeven dat voor alle gesubsidieerde organisaties op dezelfde manier geldt.
Het zal u zeker plezier doen dat bijvoorbeeld een kleine, jonge organisatie ons naar aanleiding van de bevraging door de administratie geantwoord heeft: “Uw vraag triggert ons, waardoor wij ervan overtuigd zijn dat we dit het best preventief uitwerken.” Sommige organisaties, waaronder die die ik net aanhaalde, hebben nog geen specifiek beleid ten aanzien van drugs, alcohol of tabak. De meeste verenigingen blijken wel een of andere vorm van beleid te voeren. In de praktijk krijgt die vorm in een afsprakennota, een huishoudelijk reglement of iets dergelijks, waarin voor drugs een nultolerantie wordt vooropgesteld. Alcohol wordt meestal wel getolereerd, binnen de wettelijke kaders, maar vaak met bijkomende restricties, zoals het niet gedogen van drankspelletjes of van alcoholische dranken als beloning of andere zaken.
De meeste organisaties besteden aandacht aan die regels tijdens de vorming van hun leiding, begeleiders en monitoren. Zij laten die vorming meestal verzorgen door eigen mensen. De jeugdbewegingen zijn bovendien de samenwerking aangegaan met de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD). Dat heeft geleid tot de publicatie van een methodiekenmap ‘Alcohol en drugs voor kaderleden uit het jeugdwerk’, die ook digitaal beschikbaar is, samen met de publicatie ‘Juridische handvatten voor het gebruik en misbruik van alcohol en drugs in het jeugdwerk’. Ook voor het jeugdhuiswerk werd een draaiboek ontwikkeld door de VAD, Formaat en andere partners.
De koepel van jeugdhuizen, Formaat, heeft sinds kort ook een nieuwe samenwerking met de VAD. Die is gebaseerd op hun Quality Nights-label voor clubs. De koepel was geen voorstander van een label voor jeugdhuizen op zich. Daarom heeft men er samen met de VAD een eigen versie van gemaakt.
Jeugdhuizen kunnen daarbij intekenen op verscheidene ‘attenties’. Die attenties bieden ze hun leden aan en worden kenbaar gemaakt door middel van een logo. Het project was vanaf de lancering in januari 2016 meteen zeer succesvol. Er tekenden ondertussen reeds zeventig jeugdhuizen in op de attenties, en we verwachten dat er in de toekomst nog meer zullen meedoen. De reacties van de jeugdhuizen zijn alvast positief. De meeste jeugdhuizen gaan hier oordeelkundig mee om. In het licht daarvan doet het me dan geen plezier, en u ook niet, dat er een jeugdhuis in de belangstelling komt met het opzetten van een drankwedstrijd. Er is me ook om een reactie gevraagd, en ondanks mijn bijzondere band met elke vorm van alcohol keur ik dit ten stelligste af. Laat dat duidelijk zijn.
Formaat Jeugdhuiswerk krijgt veel vraag naar vorming en opleiding hieromtrent. Om daaraan te kunnen voldoen, organiseert de koepel dit voorjaar dan ook, opnieuw samen met de VAD, regionale vormingsmomenten waarop jeugdhuisjongeren aan de slag gaan om hun eigen alcohol- en drugsplan op te stellen. Deze vormingen zijn vormgegeven door Formaat, in samenwerking met de VAD, en gebaseerd op de visie die Formaat ter zake ontwikkelde en wel degelijk actief uitdraagt. Aangezien de regels meestal worden vastgelegd in visieteksten en afsprakenkaders, binden die ook de lokale groepen. Het gebeurt natuurlijk wel eens dat de landelijke secretariaten ondersteuning aanbieden of dat er ondersteuning van hen wordt gevraagd. Binnen de krijtlijnen die werden getrokken, kunnen de lokale afdelingen, of het nu over jeugdbewegingen, jeugdhuizen of andere jeugdwerkvormen gaat, uiteraard nog bijkomende regels stellen.
Ouders worden meestal niet echt betrokken bij het uittekenen van het beleid van de jeugdverenigingen. Dat hoeft niet te verbazen. Zoals u weet, presenteert ons jeugdwerk zich immers vaak als een sector waarin de jongeren zelf verantwoordelijkheid opnemen en het dus in grote mate ook voor het zeggen hebben. Het recente onderzoek ‘Ouders en Jeugdwerk’, waarnaar u in uw vraag ook hebt verwezen, leert ons trouwens dat slechts een minderheid van de ouders daadwerkelijk mee wil beslissen. Bij jeugdbewegingen en dergelijke valt die verzuchting bij slechts 13 procent van de ouders te horen, bij vakantieverenigingen bij slechts 6 procent van de ouders. Wel willen de meeste ouders goed worden geïnformeerd over de keuzes die de organisaties maken. Daarbij scoort het onderdeel van de regels en de afspraken zeer hoog. Alleen informatie over de aard van de activiteiten wordt door nog meer mensen gevraagd. De verenigingen focussen dan ook in hun relatie met de ouders op het verstrekken van informatie, veeleer dan op het betrekken van de ouders bij het vormgeven van hun beleid.
Afsluitend wil ik zeggen dat het beleid dat ter zake toch al vele jaren binnen de jeugdsector bestaat, eigenlijk nog intensiever zal worden, ook wegens de maatschappelijke gevoeligheid van het thema. In het algemeen neemt de jeugdsector dit onderwerp zeer goed en diepgaand ter harte, al kunnen we inderdaad dus jammer genoeg niet uitsluiten dat sommige mensen daar andere ideeën over hebben en op die manier ook wel een beetje de sector in diskrediet brengen. Samen met u kan ik dat alleen maar betreuren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben er zeer tevreden mee als u stelt dat er wel degelijk een beleid ter zake is en dat er ook wordt samengewerkt met de VAD. Ik denk dat dat een heel goede partner is om heel nuttige informatie en begeleiding ter zake aan te reiken. Het is inderdaad heel spijtig dat, wanneer een enkeling het dan soms niet goed doet en er iets wordt georganiseerd dat niet kan, en dat u heel terecht hebt afgekeurd, dat dan in de kijker loopt. Misschien moeten we in dat kader allemaal werk maken van positieve informatie en het naar buiten brengen van het feit dat het jeugdwerk wel degelijk werk maakt van een actief beleid inzake alcohol en drugs. U zegt dat er nog enkele zijn die nog niet echt een beleid voeren ter zake. Dan ben ik heel blij dat die getriggerd zijn door de vraag die de administratie op basis van mijn vraag heeft gesteld. Ik kan alleen maar hopen dat zij daar nu ook werk van zullen maken. Ik hoop alleszins dat u dat dan zult ondersteunen, of dat de bespreking ervan hen daartoe zal motiveren.
Het is natuurlijk een belangrijk thema. We weten allemaal dat jongeren experimenteren. Ze mogen experimenteren. Dat is allemaal geen probleem. Het jeugdwerk moet inderdaad op een heel zelfstandige manier zijn eigen beleid uitwerken. Waar jongeren experimenteren, moeten er echter natuurlijk ook wel grenzen worden gesteld, en het is heel goed dat dat gebeurt. Waar jongeren experimenteren, moeten er echter natuurlijk ook wel grenzen worden gesteld, en het is heel goed dat dat gebeurt.
Ik ben het volkomen met u eens dat ouders niet mee moeten beslissen. Dat zei ik daarnet ook. Dat ouders worden geïnformeerd, is echter wel van groot belang. Ik kan me voorstellen dat heel veel ouders vragen hebben, bijvoorbeeld naar aanleiding van de berichtgeving over dat ene jeugdhuis. Vandaar mijn oproep aan het jeugdwerk: informeer alstublieft je ouders over je beleid ter zake. Als we daar dan vragen over krijgen, dan kan het naar buiten brengen dat het jeugdwerk op dat vlak zeker zijn verantwoordelijkheid neemt, alleen maar positief werken.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Schryvers zoomt in op een paar belangrijke aspecten. Ik denk dat ouders het inderdaad ook wel heel belangrijk vinden dat begeleiders in het jeugdwerk enigszins het goede voorbeeld geven inzake alcohol-, drugs- en tabaksgebruik, dat ook zij de informatie krijgen over hoe men daarmee moet omgaan. Ik wil nog eens verwijzen naar de voorbeeldfunctie van die jonge begeleiders. Dat lijkt me een beetje logisch. We mogen het educatieve aspect daarvan niet onderschatten. Ik zie wel dat er toch al heel veel beweegt, onder andere bij de landelijke koepels. Bijvoorbeeld bij de Chiro was er sprake van een hele pagina over de alcoholvisie. Scouts en Gidsen besteden ook ruime aandacht aan deze problematiek.
Ik ben blij te horen dat er samenwerking is met Welzijn, onder andere met de VAD. We moeten dat zeker en vast mee blijven ondersteunen. Er wordt ook heel wat aandacht aan besteed bij vormingstrajecten en dergelijke, dacht ik. Ik denk dus dat er al heel wat bestaat op het terrein. Ook de koepels zijn daar zeker en vast mee bezig, en terecht. Men moet er absoluut voor zorgen dat die doorstroming van informatie van de landelijke koepels naar lokale afdelingen wordt geoptimaliseerd, en zeker en vast ook dat die informatie nog beter naar de ouders doorstroomt.
De heer Verstreken heeft het woord.
De vraag en de uiteenzettingen van de collega’s lijken me meer dan terecht. Ik heb een kleine tip. Ik vind dat in elke monitoropleiding aandacht zou moeten worden besteed aan de gevolgen hiervan en de manier waarop men daarmee moet omgaan. Volgens mij gebeurt dat nog iets te weinig. Ik spreek enigszins als ervaringsdeskundige. In het verleden heb ik regelmatig cursussen gegeven aan monitoren en monitrices. Dat kwam daar nooit aan bod. Ik heb dat zelf telkens op de agenda gezet. Misschien kan dat worden meegegeven aan de diverse koepels, zodat dat daar ook aan bod komt.
De heer Meremans heeft het woord.
Ik heb daar toch ook wat ervaring mee. Het is inderdaad zo dat elke jeugdbeweging nationaal ter zake een beleid of een aantal tips heeft. Men kan nationaal wel zeggen hoe het moet, maar het werk moet gewoonweg lokaal gebeuren. Als je naar een alcohol- en drugsbeleid gaat, dan moet je in je gemeente of stad elke jeugdbeweging, elk jeugdhuis apart nemen en daar samen een traject mee doorlopen. Dat is de enige manier. Voor vele jongeren blijft dat immers veraf: de koepel zegt dat, nationaal zegt men dat. Het lokaal beleid kan heel wat doen ter zake, enerzijds door te sensibiliseren, maar anderzijds ook door elke beweging of elk jeugdhuis apart te nemen. Dan zie je dat bepaalde afdelingen van jeugdbewegingen een beleid hebben over bijvoorbeeld de vraag hoe men omgaat met alcohol of tabak op bivak. Dat is allemaal uitgeschreven, dat gaat gewoon mee met het kampboekje, en de ouders zijn op de hoogte van hoe men daarmee omgaat. Men kan richtlijnen uitschrijven zoveel men wil, maar als je achter de tapkraan van een jeugdhuis staat en er is iemand die daar compleet high rondloopt, wat doe je daar dan mee? Dat zijn allemaal concrete acties die je volgens mij beter lokaal mee monitort als schepen of vanuit het bestuur.
Ik denk bijvoorbeeld ook aan benamingen van fuiven. Bij ons is er de ‘Drink je lazarus’-fuif, er is de ‘Bier op een rij’-fuif en dergelijke. Benamingen die sowieso verwijzen naar alcoholgebruik of dronken toestanden of drugs, vermijd je dus beter. De ‘Bedrieg je lief’-fuif blijft natuurlijk bestaan. Daar gaan we ons totaal niet mee bemoeien. Ik bedoel maar, dat zijn kleine dingen die toch een verschil maken.
Er is ook een periode geweest dat bepaalde merken van alcohol of geestrijke dranken bijvoorbeeld voorstelden de dj te sponsoren als hun reclame meegenomen werd op de fuif. Die zaken zijn gelukkig allemaal verdwenen, maar we moeten er aandacht voor hebben.
Ik blijf zeggen dat, hoewel het kader daarvoor nationaal wordt geschetst, het effect ervan zich op lokaal niveau situeert. Het is eigenlijk een aanmoediging om de schepenen van jeugd erbij te betrekken, zodat ze maatregelen op maat formuleren, met de jongeren zelf. Het heeft geen zin iets op te leggen, zoals bij ons in het verleden wel het geval was, je moet samen met de jongeren rond de tafel zitten en een beleid uitstippelen waar zij ook achter staan. Het is geen garantie, maar wel het enige middel om dat sensibiliseringsbeleid volop mee te promoten.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik ben het helemaal eens met de heer Meremans dat het belangrijk is om de lokale informatiedoorstroming en bepaling, maar ook het draagvlak samen te creëren. Dat is waarschijnlijk de enige manier waarop het werkt.
Ik ben het ook eens met de heer Verstreken, die de vorming benadrukt heeft. We hebben beiden vorming gegeven in het jeugdwerk. We moeten er natuurlijk voor zorgen dat een goede manier van informatie en draagvlak wordt gecreëerd wanneer men ’s middags tijdens zo’n vormingssessie van een animator duidelijk ingaat op de regels rond alcoholgebruik. Dat zal zeer oordeelkundig gebeuren. We weten immers ook wel wat gebeurt er wanneer die animatoren in spe samen zitten.
Dat toont enigszins aan wat het gegeven is. Soms zijn we in onze samenleving een beetje hypocriet rond alcohol. Het is enerzijds een maatschappelijk element en, anderzijds, moeten we duidelijke regels afspreken. De gevoeligheid daarrond neemt toe. Voor zover dat nog niet het geval is, moeten de koepels of de jeugdwerkfederaties er ook actiever gebruik van maken in hun basisvorming. Op dat vlak denk ik wel dat, ondanks het feit dat er incidenten zijn en wellicht in de toekomst ook zullen zijn, het veel breder gedragen wordt dan vroeger, waar alles nogal eens door de vingers werd gezien. Op dat vlak hebben we over het algemeen dus toch vooruitgang geboekt. De jeugdsector doet hier zelf zeker de nodige inspanningen om het draagvlak ook bij hun jongerenleiders en groepen te verzekeren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik vind dit een belangrijk thema en ik ben het er helemaal mee eens dat de gevoeligheid hiervoor groeit. Die evolutie hebben we gedurende enkele jaren ook sterk gezien op het vlak van roken. In een restaurant aanvaardt niemand nog dat er wordt gerookt. We kunnen het ons bijna niet meer voorstellen, hoewel het nog niet zo lang geleden is dat er gewoon gerookt werd en dat er geen regelgeving bestond op dat vlak. De gevoeligheden groeien wel, en nu dus ook rond het alcoholgebruik. Het is belangrijk dat de koepels dat op een goede manier opvolgen.
Ik ben het ook eens met collega Meremans, wanneer hij zegt dat de regeling lokaal moet worden toegepast en dat daar het draagvlak moet worden gecreëerd. We weten allemaal dat er binnen het jeugdwerk een grote doorstroming is van de leiding, wat uiteraard het gevolg is van de leeftijd. Daarom is het van belang dat we op lokaal vlak de regels regelmatig in herinnering brengen. Het is niet omdat iets eenmaal werd afgesproken met een jeugdbeweging, dat het vijf jaar geldig blijft. Ondertussen zijn de mensen met wie afspraken werden gemaakt heel vaak uitgestroomd. We moeten er dus continu werk van maken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.