Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de studie van vastgoedspecialist Cushman & Wakefield over de nood aan bijkomende rusthuisbedden
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, Cushman & Wakefield berekende de nood aan rusthuisbedden en kwam op een behoefte van 3000 extra bedden per jaar. Als dit van een vastgoedmakelaar komt, moeten we daar met de nodige kritische geest naar kijken. Het is wel een cijfer dat in lijn ligt met eerdere analyses van bijvoorbeeld het kenniscentrum. Ik vind het dan ook relevante cijfers en de moeite waard om over te praten.
Het kenniscentrum berekende ook de nood in functie van de inzet op thuiszorg. Door te investeren in thuiszorg, kan de nood aan rusthuizen worden verminderd. Mensen willen immers graag langer thuis blijven. Door voldoende thuiszorg kan het cijfer van de extra bedden per jaar tot bijna de helft worden teruggedrongen. Dat kan door te investeren in thuiszorg, maar ook in dagopvang, kleine collectieve woonprojecten enzovoort. We kunnen een andere weg bewandelen dan het blijven investeren in rusthuizen. We zullen altijd woonzorgcentra nodig hebben omdat sommige mensen dermate zorgbehoeftig zijn dat de zorg niet meer kan worden aangeboden in de eigen omgeving of omdat sommigen daarvoor kiezen om bepaalde redenen.
De projectontwikkelaars pleiten voor verschillende kwaliteitsmodellen van rusthuizen, naar analogie met hotels en hun beoordeling met sterren. Op die manier kunnen er duurdere woonzorgcentra worden gemaakt die dan een hogere kwaliteit geven. Ouderenzorg is geen luxeproduct en mag dat ook niet zijn. Iedereen heeft recht op een goede kwaliteit. Het is niet omdat iemand minder begoed is dat die geen recht heeft op de beste kwaliteit in het woonzorgcentrum.
Ik begrijp wel waar de opmerking vandaan komt. De zorgbehoefte is in de woonzorgcentra vaak zo groot dat de omkadering niet volstaat om altijd die kwaliteit te kunnen leveren. Het personeel loopt er de benen vanonder het lijf, maar kreunt onder de zware werkdruk. Even rustig bij de ouderen blijven staan om hen te verzorgen, zit er vaak niet in omdat de klok tikt en het aantal mensen dat per uur moet worden verzorgd ieder jaar hoger wordt. Door de prijs te verhogen, kan er extra personeel komen, wat ongetwijfeld positief is voor de kwaliteit van de zorg. Dat maakt de rusthuisfactuur die nu al hoog is, helemaal onbetaalbaar.
Minister, hoe interpreteert u de cijfers van Cushman & Wakefield? Acht u de studie geloofwaardig en geeft u er navolging aan? Hoe zult u extra inzetten op alternatieven voor het rusthuis zodat de steeds toenemende druk op de woonzorgcentra daalt? Hoe garandeert u de kwaliteit en betaalbaarheid van rusthuizen? We moeten absoluut vermijden dat er kwaliteitsverschillen komen in functie van de financiële draagkracht van bewoners.
De heer Depoortere heeft het woord.
Voorzitter, minister, vastgoedspecialist Cushman & Wakefield heeft recent een studie uitgevoerd over de nood aan extra bedden in onze rust- en verzorgingstehuizen. Er is op demografisch vlak sprake van een verdubbeling van het aantal tachtigplussers tegen 2060. De studie schat het aantal benodigde bedden op om en bij de 300.000, terwijl er vandaag slechts 135.000 bedden zouden zijn. Hoewel deze cijfers komen vanuit de vastgoedsector – en die hebben natuurlijk een eigen agenda –, moeten we dit signaal ernstig nemen, vooral gezien de structurele onderfinanciering van onze openbare rusthuizen. Dit probleem is ook al bod gekomen tijdens de actuele vragen in een plenaire zitting in december.
We mogen niet verglijden naar een situatie waarbij de commerciële- en vzw-rusthuizen een aanzienlijk deel van de ouderenzorg op zich zouden moeten nemen omdat de openbare rusthuizen tekortschieten. Het is de plicht van de Vlaamse overheid te zorgen dat de openbare rusthuizen hun zorg op een adequate manier kunnen uitvoeren.
Minister, bevestigt u de resultaten van deze studie? Hebt u andere studies en andere cijfers waarop u zich baseert? Hoe zal de Vlaamse overheid er concreet voor zorgen dat het aantal bedden in de rusthuizen gelijke tred houdt met de demografische evolutie?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, het document ‘Insight – Booming Market – Belgium Nursing Homes 2016’ is een document waar De Standaard in een artikel op dinsdag van 26 januari 2016 naar verwees en is geschreven door de vastgoedmakelaar Cushman & Wakefield. Cushman & Wakefield is een vastgoedorganisatie die actief is over de gehele wereld met activiteiten zoals de verkoop en verhuur van vastgoed, vastgoedwaardering en -advies, vastgoedbeleggingen, internationaal vastgoedadvies aan gebruikers, vastgoedbeheer en asset management, project en development, facility management en investment management.
Het desbetreffende document is dus geen studie, maar eerder een soort ‘white paper’ dat als doel heeft voornamelijk investeerders in woonzorgcentra inzicht te verschaffen in de regelgeving, de demografische evoluties, financieringswijzen en toekomstperspectieven van de woonzorgcentra in België, met waar mogelijk een situering van de gemeenschappen en gewesten. Ik vat de conclusie van het document samen. De vraag naar woongelegenheden in woonzorgcentra zal toenemen in functie van de demografische ontwikkelingen en meer bepaald de evolutie van de 80-plussers. In België zou er in 2014 in de woonzorgcentra ruimte zijn voor 23 procent van de 80-plussers – in 2000 was dit nog 35 procent –, terwijl 26 procent van de 80-plussers een plaats nodig zou hebben. Waar deze 26 procent vandaan komt, wordt niet vermeld in de paper, alsook niet dat Vlaanderen reeds lang accent legt op thuiszorg en thuiszorgondersteunende woonzorgvormen zoals groepen van assistentiewoningen, dagverzorgingscentra, kortverblijf enzovoort.
Aan de hand van de demografische ontwikkelingen gaat de paper uit van de assumptie dat 25 procent van de 80-plussers in een woonzorgcentrum – al dan niet een rust- en verzorgingstehuis – zou moeten kunnen verblijven. Dit betekent dat voor België het aantal woongelegenheden dat in 2014 135.000 bedroeg, in 2030 190.000 en in 2060 300.000 woongelegenheden zou moeten bedragen. Ter informatie, het Federaal Kenniscentrum voor Gezondheidszorg (KCE) verwijst naar 166.000 woongelegenheden voor België in het basisscenario.
Het document levert ons eigenlijk geen inzichten op die we niet reeds kennen, zoals de demografische ontwikkeling, de toename aan 80-plussers, de toenemende vraag naar zorg en ondersteuning voor ouderen enzovoort, behoudens misschien de uitdrukkelijke bevestiging dat vastgoedmakelaars de woonzorgcentra nu en ook in de toekomst voorstellen als een zeer attractieve en stabiele investeringsniche met een hoog rendement en een langetermijnperspectief, een sector dus met groot groeipotentieel.
De auteur focust zijn toekomstvoorspelling op het jaar 2060, wat toch wel erg ver in de tijd is. De praktijk leert ons dat inzichten op vlak van het ouderenbeleid wijzigen over de jaren heen. Nieuwe inzichten in de organisatie van de zorg en de diversificatie van de woon- en zorgvoorzieningen en de samenhang hierin, zijn overigens volop in ontwikkeling. Het document focust bovendien vooral op de situatie zoals ze is en was voor de staatshervorming en geeft terecht aan dat de regio’s nu elk hun eigen beleid kunnen voeren. Het document geeft echter niet of onvoldoende aan dat dit beleid de vraag of behoefte naar woonzorgcentra wel eens grondig zou kunnen beïnvloeden.
Vlaanderen vertrekt immers uitdrukkelijk vanuit een duidelijke visie op zorg en welzijn. Dat is het zogenaamde cirkelmodel van de Wereldgezondheidsorganisatie. Vlaanderen neemt de oudere persoon met zijn zorg- en ondersteuningsbehoeften en -doelen als perspectief. We zetten niet in op slechts één cirkel of component, maar op alle cirkels tegelijkertijd, en dit in afstemming met federale en lokale overheden. Het cirkelmodel gaat uit van eigen regie van de cliënt en de vermaatschappelijking van de zorg. Intramurale zorg is een belangrijke maar niet de enige relevante aanbodvorm aan ouderen om de verwachte stijgende zorgnood te beantwoorden.
Ik geef enkele cijfers die inzichtelijk maken dat Vlaanderen op meer inzet dan enkel op woongelegenheden in woonzorgcentra. In de periode 2010 tot en met 2014 – een periode van vijf jaar – nam het aantal woongelegenheden in woonzorgcentra toe met 12 procent. Het aantal woongelegenheden in centra voor kortverblijf steeg met 94 procent, het aantal wooneenheden in assistentiewoningen met 37 procent en het aantal erkende dagverzorgingscentra met 105 procent. De staatshervorming stelt ons in de mogelijkheid om een meer coherent Vlaams ouderenzorgbeleid te voeren via de Vlaamse sociale bescherming (VSB), de versterking van de eerstelijnszorg, het groeipad thuiszorg vanaf 2017, het toekomstig profiel van gezinszorg en aanvullende thuiszorg. We kunnen dit beleid voeren via de VSB en zetten in op nieuwe vormen van gezinszorg en aanvullende thuiszorg. We zullen de financiering van de woonzorgcentra bekijken en daarmee een nieuw financieringsmodel ontwikkelen voor de ouderenzorg. We hebben de eerstelijnsgezondheidsconferentie. We moeten ook creatief zijn in vormen van zorgaanbod. Er is het mantelzorgplan enzovoort.
Voor de handhaving van de betaalbaarheid van de zorg hebben we ondertussen ook belangrijke instrumenten in handen, zoals de zorgverzekering, de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden enzovoort. Inzetten op preventie, goede zelfzorg en betere levensomstandigheden, waarbij we dan denken aan beweging, voeding, preventieve onderzoeken en vroegtijdige interventies, doen het aantal gezonde levensjaren toenemen en het aantal jaren met zware gebreken afnemen. Ook dat heeft een effect op de vraag naar alle zorgvormen. Daar gaat het document echter niet op in. Dat vind ik eerlijk gezegd intellectueel nogal oneerlijk, maar het is ook niet geschreven voor ons: het is geschreven om investeerders te kunnen boeien en interesseren. Er wordt echter de redenering opgebouwd dat in 2060 datgene wat men uit het verleden kende, in de jaren erop gewoon lineair met een sneltreinvaart zal worden geïnstitutionaliseerd in de zorguitbouw. Ik vind dat eerlijk gezegd een zeer eigenaardige redenering vanuit het standpunt van de volksgezondheid, maar nogmaals, ik denk niet dat de paper vanuit dat perspectief is geschreven.
Om daar nog een illustratie van te geven, we stellen vast dat ouderen later naar een woonzorgcentrum gaan, en bovendien verblijven ze er in toenemende mate ook minder lang. Dat impliceert ook grotere turn-over van de beschikbare woongelegenheden. Ook dat wordt niet meegenomen in dit document. Het aantal bewoners van een woonzorgcentrum met een laag zorgprofiel, dus de O’s en de A’s, neemt ondertussen gestaag af. Ook dat is een realiteit die ondertussen wordt vastgesteld.
Ik moet er ook op wijzen dat op dit ogenblik natuurlijk niet enkel de commerciële investeerders inzetten op de bouw van woonzorgcentra. Ook de Vlaamse overheid heeft de afgelopen jaren zichtbaar geïnvesteerd in de uitbreiding en vervangingsnieuwbouw van woonzorgcentra via het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) voor de openbare en de socialprofitvoorzieningen. Met name in de periode 2009-2014 is daarvoor ongeveer 636 miljoen euro geïnvesteerd. Bovendien is het, zoals u weet, onze bedoeling om met het oog op de betaalbaarheid en kwaliteit van de infrastructuur in de loop van dit jaar te voorzien in een soort investeringsforfait voor de sector, dat de volgende jaren geleidelijk zal worden uitgerold. Ik bevestig dus dat Vlaanderen via een meersporenbeleid inspanningen levert om de noodzakelijke groei van het aantal woongelegenheden in de woonzorgcentra en centra voor kortverblijf te ondersteunen, niet alleen qua infrastructuur, maar ook – en in 2016 is dat in belangrijke mate het geval – met het oog op de toenemende zorgbehoevendheid. U weet dat we hebben getracht het aantal woongelegenheden te vergroten, maar dat we dus ook een inspanning doen wat de zorgzwaarte betreft.
Er werd me gevraagd naar de onderbouw van een en ander. Voor onze meerjarenplanning als het gaat over de residentiële ouderenzorg hebben we een beroep gedaan op de meest recente en gevalideerde onderzoeksgegevens dienaangaande, namelijk een onderzoek van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) getiteld ‘Toekomstige behoefte residentiële ouderenzorg in België: projecties 2011-2025’. Ook het document waarover we spreken verwijst daarnaar. Dit KCE-onderzoek gaat uit van een basisscenario en nog enkele afgeleide scenario’s in functie van wijzigingen in de beschikbaarheid van mantelzorg en/of beleidsmatige initiatieven in de thuiszorg. We hebben onze berekeningen gericht op dat basisscenario, dat stelt dat het geprojecteerde aantal ouderen, dus mensen van 65 jaar en ouder, voor België in de residentiële zorg zal stijgen van 125.500 in 2010 naar 166.000 in 2025. Dat is een stijging met 32 procent bij constant beleid, een constante prevalentie van chronische aandoeningen en geen daling van de huidige mantelzorg. Dit staat voor een toename van 40.500 woongelegenheden voor België in de periode 2011-2025. We gaan ervan uit dat van die 40.500 woongelegenheden 60 procent kan worden toegewezen aan Vlaanderen, wat voor de periode 2011-2025 neerkomt op een toename van 24.300 woongelegenheden in woonzorgcentra, exclusief de woongelegenheden in kortverblijf. Verdeeld over 15 jaar betekent dat ongeveer een jaarlijkse gemiddelde groei van 1620 woongelegenheden. Op basis van de reeds sinds 2011 gerealiseerde woongelegenheden en het vooropgestelde groeipad zullen er in 2025 in Vlaanderen 24.016 woongelegenheden in woonzorgcentra worden gerealiseerd en worden er minstens 1157 bijkomende woongelegenheden gecreëerd in de centra voor kortverblijf.
De actuele en te verwachten trends in onze samenleving dwingen de Vlaamse overheid, alsook de zorgaanbieders, om na te denken over het toekomstige te realiseren en te organiseren woonzorgaanbod. Met andere woorden, de antwoorden van de toekomst liggen niet in het gewoon doortrekken van de oplossingen uit het verleden alleen. Dat wordt ook bevestigd door Zorgnet-Icuro, de koepel die 578 voorzieningen in Vlaanderen groepeert. Die heeft op het artikel in De Standaard over de studie van Cushman & Wakefield gereageerd met een persbericht, waarin wordt gesteld dat de door Cushman & Wakefield gemaakte rekensom uitgaat van een eenzijdige visie op ouderenzorg, die enkel heil ziet in steeds meer bouwen. De koepel waarschuwt voor nodeloze paniek en pleit voor een geïntegreerde aanpak en een goede ondersteuning van de groep ouderen met een zwaar zorgprofiel. Ongebreideld bouwen is volgens Zorgnet-Icuro dus niet aan de orde.
Enkele concrete feiten bevestigen dat we op een andere manier naar het welzijns- en zorgbeleid voor ouderen zullen moeten kijken. Zo nemen de zorgzwaarte en de leeftijd van de bewoners in de residentiële ouderenzorg toe. Die zullen ook blijven stijgen. De ouder wordende bevolking is mondiger en wenst meer dan vroeger de regie van de zorg in eigen handen te hebben en eigen keuzes te maken. Ze kiest mogelijk ook voor andere vormen van samenleven en zorg. Medische vooruitgang, assisterende technologie en innovatieve organisatievormen maken thuiszorg, zelfs voor mensen met multipele chronische aandoeningen, een meer haalbare kaart.
Vlaanderen heeft, zoals ik heb gezegd, na de staatshervorming meer dan ooit de instrumenten in handen om in te zetten op een doelmatige organisatie van de langdurige zorg. De financiering van de residentiële ouderenzorg gebeurt nog via het RIZIV, maar dat zal dus ook eindigen. De RIZIV-financiering en de tegemoetkoming van de hulp aan bejaarden worden ingekanteld in de Vlaamse sociale bescherming. We hebben ook het prijzenbeleid met betrekking tot de residentiële zorgvoorzieningen. Dat biedt Vlaanderen de mogelijkheid om een nieuw financieringsconcept te ontwikkelen, dat de keuzevrijheid van de zorgbehoevende persoon ondersteunt. Voor de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg wordt een levensvatbaar financieringsmodel voorbereid, waarbij rekening wordt gehouden met het zorgmodel van de toekomst en in het bijzonder met de conceptuele ontwikkeling richting meer persoonsvolgende financiering binnen de Vlaamse sociale bescherming. Die zal zowel voor de residentiële ouderenzorg als voor de thuiszorg een zekere ondersteuning moeten bieden, voor zover dat tot onze bevoegdheid behoort.
Er groeit een maatschappelijke consensus dat een strakke verkokering van het aanbod op basis van de oorsprong van de zorg- en ondersteuningsvraag – handicap, chronische ziekte, veroudering … – niet langer helemaal wenselijk is, maar dat er meer flexibel moet kunnen worden ingespeeld op een variatie van zorgvragen die leven bij de bevolking. We hebben behoefte aan een aangepaste, nieuwe programmatie. Er wordt op dit moment inderdaad een studie gemaakt die de programmatiebehoeftes in de ouderenzorg voor de toekomst in kaart zal brengen. Dat doen we op basis van de resolutie die hier een aantal jaren geleden unaniem is goedgekeurd. Er zijn een aantal initiatieven op het vlak van de versterking van de eerstelijnszorg. Die zijn u bekend. Ten slotte zijn er de projecten inzake chronische zorg die de Vlaamse overheid, samen met de andere gemeenschappen en de federale overheid, vandaag heeft voorgesteld aan de geïnteresseerde participanten. Doel daarvan is natuurlijk het op zoek gaan naar nieuwe financieringsmodellen voor chronische zorg, die erop gericht zijn de levenskwaliteit van de cliënt/patiënt te verbeteren, gezondheidswinsten bij de bevolking te realiseren, een meer efficiënt gebruik van de middelen mogelijk te maken en de jobsatisfactie van de zorgverleners te verhogen.
Deze context hebben we, zoals ik al zei, ook meegenomen in de erkenningskalender voor de woonzorgcentra die de Vlaamse overheid heeft goedgekeurd en die nu stapsgewijs wordt gerealiseerd. We hebben dus voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 bepaald dat er budgetruimte moet worden gemaakt voor 8413 nieuwe woongelegenheden, op basis van de net vernoemde KCE-studie. Tegen 2021 zou dat toch al goed zijn voor een gecumuleerde stijging van het budget met 197,5 miljoen euro om een dergelijke capaciteitsuitbreiding te kunnen realiseren, maar nogmaals, er moet duidelijk worden gesteld – en ik denk dat iedereen in Vlaanderen dat toch beseft – dat alleen de uitbreiding van het bestaande residentiële aanbod geen voldoende aanbod zal bieden op de uitdagingen waar we voor staan.
Wij moeten gaan voor het meersporenbeleid. Dat beleid moet de zorg op maat in de vertrouwde omgeving voor ogen hebben. Het moet gaan over flexibiliteit, kwaliteit en betaalbaarheid. U weet dat we proberen daaromtrent een geïntegreerde visie te ontwikkelen. We zijn daar druk mee bezig. We hebben daarover al heel veel overleg gepleegd.
Nogmaals, naast de uitbreiding is er ook voorzien in een budget voor de upgrade van de A- en O-profielenforfaits naar B- en C-forfaits om zo de zorgzwaarte effectief te kunnen honoreren. Daarbovenop hebben we 10,8 miljoen euro ingezet in functie van rvt-statuten die kunnen worden toegekend. Ik denk dat u die cijfers over de budgetten al hebt gekregen, dus zal ik ze niet herhalen.
Ik wil nog even verwijzen naar de tabel constant beleid, naar wat er op dat vlak in de raming is opgenomen. Zo moet de dotatie van het Zorgfonds worden verhoogd. Voor 2015 en 2016 hebben we in de gezinszorg geen grote uitbreiding kunnen doen. Hopelijk kunnen we met de taxshift bekijken wat dat nog betekent aan capaciteitsuitbreiding. In constant beleid is het duidelijk dat die groei de volgende jaren moet worden hernomen. Ik stip daarbij nog eens aan wat ik al heb gezegd naar aanleiding van een presentatie over de eerstelijnsgezondheidsconferentie, namelijk dat in de thuiszorg de gezinszorg een deel is, maar dat het overgrote deel van de financiering afkomstig is vanuit het RIZIV.
Er zijn nog een aantal groeipaden vastgelegd, maar die zal ik niet allemaal in herinnering brengen.
We hebben al een aantal keren het debat gevoerd over de financiële toegankelijkheid. Er is de zorgfinanciering in de woonzorgcentra, het prijzenbeleid, de tegemoetkoming voor de hulp aan bejaarden en de zorgverzekering. Die ingrediënten moeten er inderdaad voor zorgen dat de betaalbaarheid kan worden bewaakt. We zullen nu proberen voor infrastructuur daaraan een forfait toe te voegen.
Bij het ouderenzorgbeleid staan de levenskwaliteit van de oudere persoon, de kwaliteit en de efficiëntie van de zorg en ondersteuning en de transparantie voorop. Kwalitatief goede zorg betekent dat die zorg toegankelijk, doelmatig, doeltreffend, verantwoord en continu is. Het betekent bij prioriteit dat er respect is voor de rechten van de oudere persoon. De inspraak van die oudere persoon als gebruiker van welzijns-, woon- en zorgvoorzieningen moet in ieder geval gevrijwaard zijn. Dat betekent inderdaad dat er aandacht moet zijn voor die vormen van inspraak die een zicht geven op de wijze waarop de zorg en de ondersteuning door de oudere gebruiker wordt ervaren: wat is voor hen kwalitatieve zorg?
Kwaliteit in al die woonvormen, de hele welzijnssector, zorgvoorzieningen en zorgverstrekkers moet aansluiten bij het feit dat er ook een heel grote diversiteit van ouderen is. Kwaliteitsvolle ouderenzorg veronderstelt veel samenwerking tussen de domeinen Wonen, Welzijn en Zorg.
U weet dat, op basis van het Kwaliteitsdecreet, elke welzijns- en zorgvoorziening, waaronder ook de woonzorgcentra, geacht wordt een doeltreffend kwaliteitsbeleid te voeren. De regelgeving daarvoor staat beschreven in een decreet van 2003. Het betekent dat men intern moet aantonen dat men aan de slag gaat met het kwaliteitsdenken, dat men zich daarvoor moet engageren en dat moet omzetten in een concreet kwaliteitsbeleid in de instelling. Er is een hele beschrijving van wat we verwachten in het kader van een kwaliteitsbeleid in een voorziening.
We moeten nagaan hoe we de handhaving van de kwaliteit vanuit ons Vlaams standpunt meer kunnen bewaken. Er heeft de laatste jaren duidelijk een accentverschuiving plaatsgevonden van het bewaken van input – erkenningsnormen, financiering van de zorgactiviteit – naar een handhaving op outcome. Het gaat over de vraag naar wat het resultaat is van alle inspanningen in termen van kwaliteit – objectief en subjectief – voor de oudere persoon. Dat moet stilaan het ijkpunt zijn voor kwaliteitsverbetering en innovatie. Uiteraard moet ons handhavingsbeleid daarop gebaseerd zijn.
Op korte termijn zijn er een aantal acties te verwachten met betrekking tot de opvolging en de handhaving van kwaliteit in de woonzorgcentra. Er zal worden doorgewerkt met het Vlaamse Indicatoren Project (VIP) voor de woonzorgcentra. U weet waarover dat gaat. Het heeft te maken met het registreren van een aantal parameters waarvan wij met de sector zijn overeengekomen dat ze relevant zijn en iets zeggen over de outcome en de kwaliteit van de dienstverlening. De objectieve indicatoren moeten evidencebased zijn en wetenschappelijk onderbouwd. Daarnaast zijn er de subjectieve kwaliteitsindicatoren, waarbij we de kwaliteit van leven meten in de woonzorgcentra.
U weet dat we in dat verband met een extern bureau alle woonzorgcentra bezoeken en bewoners laten enquêteren over hun ervaringen met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde zorg- en dienstverlening. We zullen ons handhavingsbeleid en ons toezichts- en opvolgingsconcept in overleg met de Zorginspectie actualiseren en verfijnen. U weet dat we de woonzorglijn hebben versterkt en dat we initiatieven hebben genomen om de implementatie van het elektronisch zorg- en ondersteuningsdossier te promoten. Daarbij hebben we bijzondere aandacht voor de integratie van de BelRAI, omdat we denken dat dat cruciaal is voor de ontwikkelingen op Vlaams niveau van onze Vlaamse sociale bescherming en de administratieve vereenvoudigingen daarin. Dat betekent aanpassingen op het vlak van ICT, maar ook een aantal dingen die ervoor zorgen dat de parameters en indicatoren bij wijze van spreken op automatische piloot uit het systeem kunnen worden gehaald.
We zullen met de sector bekijken of we certificering als techniek kunnen introduceren in de sector van de woonzorgcentra. We hebben dat gedaan met de ziekenhuizen, de accrediteringen als systeem. Met de hele sector voeren we het gesprek over richtlijnen voor deugdelijk bestuur. Daarbij hebben we het ook over transparantie met betrekking tot de kwaliteit van de zorg en de manier waarop de ingezette middelen effectief leiden tot het realiseren van de missie van de organisatie.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u hebt heel veel geantwoord.
Ik heb één korte vraag. Het draait er bij mij om hoe we ervoor kunnen zorgen dat we het meersporenbeleid ook effectief op sporen krijgen. U hebt aangetoond in welke mate er groei is in het aantal bedden in de woonzorgcentra. U vertrekt van de studie van het KCE. Dat is volgens mij inderdaad de juiste studie om van te vertrekken, hoewel het om Belgische resultaten gaat en we ook moeten extrapoleren naar Vlaanderen. Misschien zit er daar dan wel ruis op. Het geeft inderdaad de goede handvatten om mee voort te gaan.
Er is iets in die studie dat mij verbaast. U zegt dat we vertrekken van het basisscenario. Op zich vind ik dat jammer. Een van de alternatieven die zij voorstellen, is net om de thuiszorg te verhogen. Ze zeggen dat er een basisscenario is uitgewerkt waarin er een bepaalde groei nodig is van het aantal rusthuisbedden, maar dat er een aantal alternatieve realistische scenario’s zijn. Wat als er minder mantelzorg is? Wat als er minder mensen chronische ziekten hebben? Een van die scenario’s vind ik bijzonder interessant, namelijk het verhogen van de thuiszorg met 50 procent. Ze zeggen zelf dat die thuiszorg ergens arbitrair is. Je zou ook kunnen zeggen: 100 procent of 25 procent. Maar wat gebeurt er als we meer inzetten op die thuiszorg?
Volgens hun prognoses merk je dan dat er zo’n 16.000 bedden minder nodig zullen zijn op die referentieperiode. Dat is op zich heel interessant.
Hoe zullen we waarmaken dat die thuiszorg, de dagopvangcentra en de alternatieve woonvormen van de grond komen?
U zegt dat er vanaf volgend jaar opnieuw een groeipad zal zijn in de thuiszorg. Ik ben heel blij te horen dat er daarop wordt ingezet. Maar zult u gewoon het oude groeipad hernemen of zult u bekijken hoe het eventueel anders kan worden georganiseerd en of er misschien efficiëntere manieren kunnen worden bedacht om met die thuiszorg om te gaan? Hoe zult u ervoor zorgen dat effectief de capaciteit van onze thuiszorg stijgt zodat de druk op die woonzorgbedden daalt? Waarom neemt u dat scenario 5 – ik denk dat het 5 is – niet mee in uw prognose en vertrekt u van het basisscenario?
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, het was inderdaad een heel uitgebreid antwoord. Het zou ons te ver leiden om op alle details in te gaan. Ik wil wel benadrukken dat als de indruk zou zijn ontstaan dat ik een pleitbezorger ben van de private vastgoedsector om blind woonzorgcentra bij te bouwen, ik dat ten stelligste wil tegenspreken. Ik heb het artikel uit De Standaard en de studie van Cushman & Wakefield wel aangegrepen om een aantal vragen te stellen.
Ik wil niet – en ik denk dat iedereen het daarover wel eens is – dat de zorgsector stilaan verglijdt naar een soort van privatisering waarbij de private vastgoedsector een deel van de markt inpalmt. Ik wil daartegenover stellen dat de overheid een belangrijke taak heeft.
Minister, u hebt overschot van gelijk wanneer u spreekt van een geïntegreerde aanpak in de toekomst en dat dit meer is dan enkel het bouwen van woonzorgcentra. U wilt verschillende wegen bewandelen. U hebt gesproken over de eerstelijnszorg, u hebt gesproken over de thuiszorg, u hebt gesproken over mantelzorgplannen enzovoort. Wij steunen dit. Het gaat over de fameuze ‘zorg op maat’ waarover we al verschillende malen in de commissie en in de plenaire vergadering hebben gesproken, maar we mogen ook niet blind zijn voor de realiteit en de demografische evolutie. U hebt zelf gesproken over de cijfers van het federale kenniscentrum en van de residentiële ouderenzorg. U spreekt van een stijging van 24.000 extra woongelegenheden tussen 2011 en 2025. Dat is niet niets. Als u ook nog eens de financiering wilt spreiden tussen én bijkomende extra woongelegenheden, én het extra financieren van de thuiszorg, én het extra financieren van de mantelzorg, én het extra financieel ondersteunen van de eerstelijnszorg, dan maak ik mij toch een beetje ongerust.
Ik ben alleszins tevreden dat u heel uitgebreid hebt geantwoord. De volgende dagen zal ik mijn tijd wat vullen met het grondiger nalezen van uw antwoord.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, er worden tegen 2018 meer dan 8000 bedden in woonzorgcentra gerealiseerd. Dat is een belangrijke inspanning.
Het is belangrijk dat we intussen de verhouding in kaart brengen van de zorgvormen waarin we zullen investeren zoals woonzorgcentra, diensten voor gezinszorg, dagverzorgingscentra. Onze partij weet zeker dat de draagkracht van mantelzorg ook niet oneindig is. We moeten zoeken naar een realistisch evenwicht waarbij we ook nieuwe technologie moeten inzetten.
Het verhaal van de kwaliteit en de luxerustoorden is wat mij betreft toch wat simplistisch. Er zijn normen waaraan elk woonzorgcentrum moet voldoen. De inspectie moet haar taak doen en wanneer de kwaliteit niet naar behoren is, moet natuurlijk worden ingegrepen. Kwaliteit is niet het voorrecht van bepaalde types van inrichters van woonzorgcentra.
Voor ons is er zeker plaats voor woonzorgcentra die wellness aanbieden. Laat ons toch eerlijk zijn: voor dat soort van woonzorgcentrum is er geen groot publiek aanwezig in ons land. Het grote publiek heeft vooral nood aan een woonzorgcentrum dat betaalbaar is, een woonzorgcentrum waar een tegemoetkoming van de overheid is voor de kosten van zorg.
Het pleidooi dat hier wordt gehouden voor openbare woonzorgcentra versus private woonzorgcentra begint toch een beetje afgezaagd te worden. We moeten vooral zorgen voor een level playing field voor alle woonzorgcentra. Dat wil zeggen dat subsidies gelijk zijn voor alle rechtsvormen. Voor openbare woonzorgcentra betekent dat dat we vooral iets moeten doen aan de problematiek van de kostprijs van het personeel. Als we dat niet aanpakken, dan hebben openbare woonzorgcentra geen toekomst. Het is niet realistisch dat publieke woonzorgcentra hun tekorten blijven afwentelen op de lokale gemeenschap.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik wou beginnen met: ‘Als de vastgoedmakelaar de passie preekt, minister pas op uw centen.’
Ik zou willen vergelijken met de situatie in Nederland waar er nu leegstand is in de residentiële ouderensector. Er is een grote bouwwoede geweest en door verschuivingen in zorgaanbod, met name meer nadruk op thuiszorg, is er nu een overaanbod. Er worden zelfs campagnes gevoerd in de grensstreek om Vlamingen aan te trekken. Zo komen we bij de hamvraag: moet de verhoogde zorgzwaarte die er ongetwijfeld aankomt, voornamelijk worden opgevangen door residentiële zorg? Minister, u hebt al heel wat antwoorden geboden.
Voor onze fractie is het wel belangrijk dat in het aanbod de verkokering wordt tegengegaan, want laat dat nu een van de grote problemen zijn. We zien dat in flatgebouwen, zowel in wijken als in stedelijke omgevingen, er verpleegkundigen of gezinshulp van verschillende zuilen langskomt die elk een of twee patiënten zien. Dat zou allemaal veel beter kunnen worden georganiseerd. Ook de samenwerking tussen dienstenchequers, gezinshulp, thuisverpleging kan veel beter. Er is extra winst te boeken.
Zoals mevrouw Saeys ook zegt, is het niet aan de overheid om slechtwerkende openbare rusthuizen voortdurend bij te springen, laat staan – en dat was toch het voorwerp van de resolutie van twee jaar geleden – dat we de schaarse middelen nog volop inzetten op infrastructuursubsidies. We moeten uit die patstelling geraken dat private bouwheren noodzakelijkerwijs slechte dingen in gedachten hebben. Overal zijn er projecten van private investeerders die echt wel de proef kunnen doorstaan. Heel vaak gaat het ook om pensioenfondsen die een deel van hun kapitaal in sociale doeleinden moeten investeren. We moeten veel meer gaan naar een aanpak van gelijk speelveld en naar, zoals de minister zegt, een zorggerelateerde infrastructuursubsidie die sectorbreed kan gaan.
Een laatste aspect is – en daar heeft onze partijgenoot Louis Ide vaak voor gepleit – om in de toekomst veel meer modulair te bouwen zodat als er gebouwen leeg komen te staan – zoals nu met kantoren en serviceflats – ze sneller een andere bestemming kunnen krijgen. Het blijkt zeer moeilijk te zijn om die serviceflats nu een andere bestemming te geven.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, mijn excuses voor het lange antwoord, maar het is natuurlijk een vrij fundamenteel debat. Ik verberg ook niet dat we onderzoeken hoe we het debat in al zijn dimensies in een bepaalde visie kunnen brengen en de volgende stappen kunnen zetten. We zijn dat aan het uitwerken.
Nogmaals, de studie is niet bedoeld voor beleidsmakers. Het is een zeer lineaire en geïnstitutionaliseerde visie op zorg. Ik moet eerlijk zeggen dat het vanuit beleidsstandpunt redelijk onwaarschijnlijk is. Ik zou eigenlijk moeten zeggen tegen de investeerders die gecharmeerd waren door die studie dat ze moeten opletten en dat ze er niet van moeten uitgaan dat de overheid tot in het jaar 2060 op die manier dezelfde zorgvorm zal bouwen. Het zal zeker zo niet zijn. Het is geen realistisch scenario.
Ik heb hier ook al een aantal keren uitgelegd dat we voor de residentiële ouderenzorg ook moeten kijken naar flexibilisering en naar het mogelijk zoeken naar andere doelgroepen of specifiekere doelgroepen en mogelijkheden. We moeten reconversies mogelijk maken, combinaties met doelgroepen uit een andere sector mogelijk maken. Een en ander moet toch mogelijk zijn. Mevrouw Van den Brandt zegt dat we ook de hypothese zouden kunnen nemen dat we inzetten op het andere. Ik denk dat de ambitie van het Woonzorgdecreet er juist een was om zoveel mogelijk in te zetten op de thuissituatie. Dat betekent dat we moeten nagaan hoe we in de ruimtelijke ordening, met de ontwikkeling van assistentiewoningen, een aantal zaken kunnen dynamiseren.
De reden waarom ik deze morgen met veel overtuiging aan de sector ben gaan zeggen dat we vragende partij zijn voor innovatieve projecten inzake chronische zorg met de federale overheid, is juist dat als we een beetje willen innoveren op dat vlak, we dat moeten doen samen met de verschillende overheden. De financiering zit zo in elkaar dat als je echt wilt innoveren, je daarvoor het best een gezamenlijke inspanning doet en daarvoor het best een kader creëert met de verschillende overheden.
Die experimenten zullen nuttige informatie opleveren. De stijging van de chronische zorgvraag wordt veroorzaakt door de vergrijzing van de bevolking. Problemen als multimorbiditeit en dergelijke meer zie je stijgen met de leeftijd. We weten dat als je daar wilt inzetten op continuïteit en zo meer, we welzijn en zorg zullen moeten samenbrengen en ervoor zorgen dat de financieringssystemen op elkaar zijn afgestemd. Vandaar dat die pilootprojecten, waarvoor vandaag de oproep gelanceerd is, belangrijk zullen zijn voor de volgende jaren.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik steun u in de zin dat u een meersporenbeleid op poten wilt zetten. Mijn vraag was vooral om bepaalde doelstellingen voorop te stellen, bijvoorbeeld dat we over tien jaar 200 procent extra thuiszorg willen aanbieden. Met hetzelfde budget kun je misschien zelfs meer thuiszorg gaan organiseren.
Ik wil nog reageren op de stelling dat de oppositie zou beweren dat de privésector slecht is en de publieke goed. Dat heb ik niet gezegd, en ik heb dat vanuit de oppositie ook nog niet vaak gehoord, integendeel. Er is inderdaad commercialisering in verschillende vormen. Die moet je tegengaan. Je moet ervoor zorgen dat er geen subsidies worden gebruikt voor winstbejag en dat winstbejag kwaliteit gaat benadrukken. Maar het onderscheid tussen een private of publieke of vzw-structuur is in deze sector ook iets met veel grijze zones. Ook hier kunnen er, zoals in alle sectoren, rotte appels tussen zitten. Het is dus zaak om daar op een goede manier mee om te gaan en de nodige inspectie te doen.
De heer Depoortere heeft het woord.
Ik wil beginnen met wat collega Van den Brandt zei: het is ook niet mijn bedoeling om de tegenstelling tussen de private en de openbare woonzorgcentra op de spits te drijven, integendeel. Ik denk wel dat we ons moeten hoeden voor een kwaliteitszorg met twee snelheden. Ik kijk vooral met belangstelling uit naar de screening die de minister hier ter sprake bracht van alle woonzorgcentra en van alle residentiële bewoners om na te gaan of die kwaliteit wel overal op eenzelfde manier wordt gegarandeerd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.