Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Remen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, twee op de drie ondernemers vinden dat er te weinig goesting is bij de Belgische bevolking om ondernemer te worden. Dat blijkt uit een enquête van de KU Leuven in opdracht van de verzekeringsgroep ERGO onder 517 Belgische ondernemers en 621 werknemers. Bovendien blijkt dat 37 procent van de werknemers en 55 procent van ondernemers vinden dat jongeren te vaak blindelings kiezen voor het statuut van werknemer als eerste job.
We moeten jongeren meer warm maken voor het ondernemerschap. We weten het allemaal, ondernemers vormen de hoeksteen van onze economie: ze zorgen voor werkgelegenheid, -zekerheid en sociale welvaart. Het onderwijs speelt daarin een zeer belangrijke rol. Maar het onderwijssysteem heeft momenteel te weinig aandacht voor het ondernemerspotentieel bij leerlingen, door een gebrek aan voeling met ondernemerschap. Want de ondernemersgeest is op dit moment veel te laag in België. Het ligt onder het Europese gemiddelde. Ik vind het wel een belangrijk aandachtspunt.
Een vrouwelijke CEO, Inge Geerdens, vroeg zich hardop af – terwijl ik me dat al dikwijls in stilte heb afgevraagd, nu mag ik het eindelijk verwoorden – waarom we leerkrachten niet kunnen verplichten om eerst twee jaar in de private sector te werken, vooraleer ze in het onderwijs starten, of bedrijfsstages kunnen laten doen tijdens de vakantieperiodes. Hun kennis over en voeling met ondernemen zou er enorm door toenemen. Dat kunnen ze dan overbrengen op hun leerlingen, zeker in de cruciale adolescentiejaren.
Minister, u hebt alvast de intentie om de cultuur van het ondernemerschap te ondersteunen. U verklaarde in de beleidsnota dat u samen met de minister van Onderwijs zult bekijken hoe we de ondernemingszin en het ondernemerschap kunnen bevorderen met een leerlijn van kleuter- tot hoger onderwijs. Dat kan door partners van de school in de klas te halen om ondernemerschap te bevorderen, of door studenten stage te laten lopen in bedrijven.
Maar het is noodzakelijk om ook de leerkrachten onder te dompelen in de cultuur van het ondernemerschap. Zij komen dagelijks in contact met leerlingen en creëren zo een nauwe band met hen. Het zijn de leerkrachten die na verloop van tijd het potentieel bij leerlingen kunnen herkennen. Het zijn niet de ondernemers die slechts enkele uren met de leerlingen in contact komen. Dat is onmogelijk.
Het scholennetwerk Vlaamse Jonge Ondernemingen (Vlajo) en Verbond van Kristelijke Werkgevers en Kaderleden (VKW) Limburg slaan elk jaar de handen in elkaar, om de brugfunctie tussen het onderwijs en het bedrijfsleven efficiënter te organiseren. Ze doen dat concreet door een bedrijvendag te organiseren voor de leerkrachten. Momenteel is dat er nog maar één per jaar. Misschien kan dit initiatief uitgebreid worden. Volgens minister Crevits wordt momenteel een voorstel van geactualiseerd actieplan uitgewerkt. Dit zal als basis dienen voor het vervolgoverleg met u, minister. De bedoeling zou zijn om dit in het najaar voor te leggen aan de Vlaamse Regering.
Minister, wat is de stand van zaken wat betreft het geactualiseerd actieplan? Is dit al besproken op de ministerraad? Zo ja, wat is daaruit voortgekomen? Zo nee, wat is de timing en wordt het Vlaams Parlement daarvan op de hoogte gehouden? Zitten er nog concrete initiatieven in de pijplijn, naast het actieplan, om het ondernemerschap in het onderwijs te bevorderen? Welke functie moeten leerkrachten volgens u krijgen in het bevorderen van het ondernemerschap bij leerlingen? Hoe staat u tegenover het voorstel om leerkrachten verplicht stage te laten lopen bij bedrijven, zodat ze meer voeling krijgen met het ondernemerschap?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega, het actieplan is nog niet besproken op de ministerraad. Het actieplan wordt klassiek eerst voorbereid door de twee administraties, mijn administratie en die van Onderwijs. Vervolgens komt de politieke afhandeling. Als dat rond is, zal er een mededeling komen op de Vlaamse Regering. Nu zijn we op het administratieve vlak aan het afronden.
Mijn initiatieven inzake ondernemend onderwijs heb ik gebundeld in de conceptnota 'Ondernemerschap stimuleren’, die op 17 juli door de regering werd goedgekeurd. Eén van de drie kerndomeinen in deze conceptnota is de brede sensibilisering en beeldvorming rond ondernemerschap. Vanzelfsprekend maakt ondernemend onderwijs daar een prominent onderdeel van uit.
In deze conceptnota hebben we ambitieuze doelstellingen naar voren geschoven die we onder meer met ondernemend onderwijs willen bereiken, zoals onder andere het promoten van ondernemerschap als een valabele carrièrekeuze. Ik denk dat het heel belangrijk is dat men al in de school ziet dat ondernemerschap een valabele carrière is. Het Agentschap Ondernemen (AO) heeft samen met mijn kabinet Vlajo en de Stichting Onderwijs & Ondernemen aangeduid als structurele partners inzake ondernemend onderwijs, en ze hebben ook de onderhandelingen opgestart om te komen tot een samenwerking op lange termijn. Ik wil hier zeker gaan naar vier jaar samenwerking, maar met een duidelijke resultaatsverbintenis. Dat zult u ook al teruggevonden hebben bij alle vernieuwde samenwerkingen die ik ook met anderen wil doen. Ik ben graag bereid om met Vlajo en de Stichting Onderwijs & Ondernemen een langetermijnverbintenis af te sluiten, maar met resultaatsverbintenissen.
Naast deze structurele partnerships is het AO bezig met het uitwerken van een EFRO-oproep (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) waarbij we financiële ondersteuning willen bieden aan ecosystemen rond ondernemend onderwijs in studentensteden. Bedoeling is om hier te komen tot projecten met een duidelijke agenda, met alle relevante partners, zoals universiteiten en hogescholen, bedrijven, studentenverenigingen en de steden zelf. Als we samen onze schouders zetten onder één weefsel om ondernemende studenten te stimuleren, dan zitten we in de goede richting.
Die initiatieven zijn volop in uitwerking en de bedoeling is om hiermee van start te gaan in het voorjaar, april-mei, van 2016. Ik hoop dat hiermee duidelijk mag zijn dat we op het vlak van ondernemend onderwijs een zeer ambitieus programma uitwerken.
Naast deze initiatieven werk ik ook samen met mijn collega van Onderwijs minister Crevits aan een geïntegreerd duaal stelsel van leren en werken. Ten aanzien van ondernemerschap is dat een fundamenteel iets.
Leerkrachten hebben natuurlijk een belangrijke rol in het stimuleren van ondernemerschap, rechtstreeks door het deelnemen aan de initiatieven die er zijn in het kader van ondernemend onderwijs, zoals de miniondernemingen van Vlajo, maar ook onrechtstreeks door het stimuleren van het nemen van initiatief. Kinderen initiatief laten nemen is eigenlijk de voorloper van ondernemerschap. Aangezien het omschrijven van functies en taken van leerkrachten meer de bevoegdheid is van mijn collega, ga ik daar verder geen uitspraken over doen. Ik wil het haar niet moeilijk maken door uitspraken daarover te doen. Hetzelfde geldt een beetje voor de stages bij bedrijven. Ik wil u heel duidelijk zeggen dat ik principieel voorstander ben om te bekijken of dat kan worden georganiseerd, maar ook dit behoort tot de bevoegdheid van mijn collega.
Mevrouw Remen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw helder antwoord. U bent zich bewust van het probleem. Ik heb in mijn vraag gezegd dat de ondernemerszin veel te laag ligt in België en in Vlaanderen, zwaar onder het Europees gemiddelde. Het is een ernstige vraag. Ik blijf erbij dat het onderwijs daar een zeer grote rol in speelt.
De structurele maatregelen die u voorstelt, zijn heel ambitieus, minister. Maar het komt eigenlijk allemaal een beetje vanuit de leerlingen en vanuit de overheid.
Ik vind dat het onderwijs zijn verantwoordelijkheid daar niet mag ontlopen. Er zijn zeer goede leerkrachten en die nemen hun rol allemaal heel goed op, maar ik blijf herhalen dat zij geen voeling hebben met het bedrijfsleven. Zij moeten het overbrengen op de leerlingen. Ik zal mijn vraag misschien nog eens herhalen aan de minister van Onderwijs, om te horen hoe zij daarover denkt.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Remen, bedankt voor uw vraag. Ik kan u zeggen dat ik dezelfde vraag vorige week aan minister Crevits heb gesteld, en zij is daar ook mee bezig. In het begin van uw vraagstelling had ik het gevoel dat u helemaal niet op de hoogte was van de initiatieven die worden genomen in het kader van Onderwijs. Het is niet dat er niets wordt ondernomen. Er is inderdaad een actieplan Ondernemerschap. Dat wordt geactualiseerd. Ik ben daar al een jaar op aan het wachten. Ik moet eerlijk zeggen dat ik wat ongeduldig word, ook omdat ik hier een aantal studenten op bezoek heb gekregen, vooral uit het secundair onderwijs. Dat waren jonge meisjes die expliciet geïnteresseerd waren in ondernemerschap. Zij kwamen het signaal geven dat zij daar echt niets over wisten, met een uurtje economie per week. Er is dus inderdaad veel vraag naar. Ik vind het ook heel terecht dat er een samenwerking is tussen de twee kabinetten.
Wat de tewerkstellingsgraad als zelfstandige betreft, minister, ben ik het met u eens dat er bij ons nog een heel groot potentieel is dat vandaag onderbenut blijft. We moeten dat stimuleren. Ik heb de exacte cijfers niet bij, maar ik geloof dat 86 procent van de kmo’s in Vlaanderen geen mensen tewerkstellen. Dat zijn dus eenmanszaken. We zouden dat toch meer moeten kunnen ondersteunen en stimuleren.
Ik ben het ook met u eens dat daar in het onderwijs veel gerichtere acties rond moeten gebeuren. Er gebeurt al veel, maar er kan nog meer gebeuren. Ik ben het eens met wat u zegt over die brede sensibilisering: sensibilisering rond opstarten, maar ook rond continuering, en wat zeker ook niet vergeten mag worden, zijn het taboe en de negativiteit rond een eventuele mislukking. Mensen die worden ontslagen, worden begeleid bij het zoeken naar een nieuwe job. Bij ondernemers ligt dat moeilijker. Ik ben het absoluut eens met collega Ronse dat het niet om de continuïteit van de onderneming gaat, maar om de continuïteit van de ondernemer. Als we carrièreplanning en -begeleiding kunnen doen voor een werknemer, moet een loopbaanbegeleiding voor de zelfstandige ook kunnen.
We moeten een eventuele mislukking uit de taboesfeer kunnen halen. Ik ben daar echt vragende partij voor. Ik heb straks nog een vraag om uitleg over faillissementsverzekering en dergelijke meer. Het hoort bij het leven en bij het ondernemen. We moeten verder inzetten op brede sensibilisering rond faillissementen, mislukkingen en tweedekansmogelijkheden.
Tot slot heb ik nog een vraag naar aanleiding van het antwoord dat ik vorige week kreeg op mijn vraag aan minister Crevits over het stimuleren van student-ondernemers. Het gaat dan onder meer over de mogelijkheid om bedrijfsbeheer versneld te behalen. Wat de toegang tot het beroep betreft, bent u bezig met een algemene aanpak om voor iedereen de belemmeringen weg te nemen en de toegang tot het beroep zo goed mogelijk te garanderen. Wat de student-ondernemers betreft, heeft minister Crevits gezegd dat er op dit moment waarschijnlijk geen decreetsaanpassing en geen algemene aanpak nodig is. De verschillende universiteiten zijn daar al mee begonnen. Kunt een stand van zaken geven wat dat betreft? U had aanvankelijk gezegd dat daar eventueel een decreetswijziging voor moest gebeuren, maar minister Crevits zei vorige week dat dat niet hoeft. Is die uitrol al bezig? Hoe ver staat u daarmee?
Minister Muyters heeft het woord.
Dat laatste punt is hier een paar weken geleden al aan bod gekomen. Ik heb al gezegd dat verschillende universiteiten dat doen. Ik heb toen ook gezegd dat ik zou zorgen voor een cursus. Ik heb nergens over een decreetswijziging gesproken. Ik heb ooit wel gezegd dat ik zou nakijken of dat nodig was, maar dat is niet nodig. De ene doet dat in de richting van het topsportstatuut, anderen doen dat op een heel andere manier. Ik vind het heel goed als dat bottom-up komt. Ik heb toen verwezen naar een cursus bedrijfsbeheer in het tweede semester van dit jaar. Wie wil, kan dat dan al volgen. Maar dat heb ik allemaal al eens uiteengezet, dus ik hoef dat niet te herhalen.
Wat Vlajo betreft: wij kunnen dat alleen dankzij het feit dat ook scholen en leerkrachten meewerken. Ik ben dit jaar naar een van die uitreikingen geweest. Men had daar van alles georganiseerd voor kleine jongens en meisjes tot grote jongens en meisjes. Dat was in een pretpark, er waren tweeduizend mensen aanwezig. Dan zie je dat heel veel scholen en leerkrachten het beste van zichzelf geven. Dat wil ik toch duidelijk meegeven.
Ik heb al gezegd dat ik drie domeinen heb in mijn conceptnota. In een daarvan, rond sensibilisering en beeldvorming, moet falen een onderdeel zijn. Ik wil dat de actie en de ideeën daaromtrent van die derden komen.
Sensibiliseren is heel goed, maar wat we nu doen met deze Vlaamse Regering en met de Federale Regering, is toch het betere werk. Ik kan verwijzen naar de toespraak van Karel Van Eetvelt bij de start van het politieke jaar, waarin hij zei: “Voor het eerst sinds ik gedelegeerd bestuurder van UNIZO ben, kan ik de beide regeringen in hun geheel danken, omdat ze ons opnieuw vertrouwen in ondernemerschap geven.” Ik denk dus dat we goed bezig zijn.
Mevrouw Remen heeft het woord.
Ik kan inderdaad beamen dat we goed bezig zijn, zeker voor de ondernemers en de kleine ondernemers. Mijn vraag ging echt over het risico dat studenten parten speelt. Zij willen wel een zaak starten, maar ze zijn bang voor het risico en het falen. Die risicoaverse omgeving van het onderwijs zou moeten worden aangepast. Er is het nieuwe systeem van studiepunten, maar ik hoef dat nu niet allemaal aan te halen. Het is in elk geval een risicoloze omgeving, waardoor onze studenten, als ze in het ware leven stappen en in de werksfeer terechtkomen, dat risico en het falen niet gewoon zijn. Dat is toch zeer belangrijk. Dat is de boodschap die ik wil meegeven. Ik ben alleszins blij met de maatregelen van de minister.
Wij zijn zeker niet tegen het statuut van student-ondernemer, maar we moeten wel voor ogen houden dat we dat niet te zeer gaan verheerlijken, in de zin van discriminatie tegenover andere jonge ondernemers die niet het geluk of de capaciteiten hebben om in het hoger onderwijs te kunnen studeren en die wel het risico nemen om op 20-jarige of nog jongere leeftijd een onderneming te starten. Dat discriminerende element moeten we voor ogen houden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.