Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de onderfinanciering van de rusthuizen in het algemeen en Limburg in het bijzonder
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, u hebt deze zomer waarschijnlijk ook de noodkreten in elke Vlaamse provincie gezien met betrekking tot woon- en zorgcentra. De provincies hebben elk op hun beurt een noodkreet geslaakt met betrekking tot de nood aan meer personeel voor de steeds groeiende groep van zwaar zorgbehoevenden.
Die provinciale ronde, die u ongetwijfeld hebt gezien, aangezien ze uitgebreid – ook lokaal – in de media is gekomen, resulteerde op woensdag 2 september in een lancering door Zorgnet en Icuro van een petitie waarin zij de Vlaamse overheid vragen meer te investeren in kwetsbare ouderen. De zorgzwaarte in de rusthuizen is de laatste jaren immers gestaag gestegen, terwijl de financieringsmodellen hier nog niet op zijn afgestemd. Het is niet de eerste keer dat dit wordt aangekaart, we hebben hierover al een discussie gevoerd.
Het resultaat is nu wel dat de Vlaamse Regering voor één op de vijf zwaar zorgbehoevenden niet voorziet in de nodige personeelsomkadering. Dat hebben ook Zorgnet en Icuro nogmaals aangekaart.
Het gevolg is dat de woonzorgsector een steeds groeiend tekort aan middelen ervaart waarbij men vreest dat ofwel de kwaliteit van de zorg voor ouderen zal afnemen of de dagprijzen naar een niveau zullen stijgen dat ze onbetaalbaar worden voor de gemiddelde Vlaamse gepensioneerde. De extra besparingen van de Vlaamse Regering op de Welzijnssector genereren ook een bijkomende druk.
De petitie van Zorgnet en Icuro vraagt de Vlaamse Regering, en u als minister van Welzijn in het bijzonder, dan ook om de solidariteit niet verder te ondergraven en te investeren in de zorg van onze ouderen in de woon- en zorgcentra.
Met deze petitie, die wij en vele tienduizenden mensen alleen maar kunnen onderschrijven, trekken de koepelorganisaties, toch niet uw minst belangrijke gesprekspartners wat betreft de residentiële ouderenzorg, nog maar eens aan de alarmbel over de betaalbaarheid van onze woon- en zorgcentra.
Mijns inziens kunt u deze publieke oproepen, noodkreten, smeekbeden niet meer negeren en moet u tot actie overgaan. Dat is ook wat de actievoerders willen bereiken: een positief signaal voor de begroting 2016 en volgende jaren. Het is immers niet meer vijf voor twaalf, maar vijf na twaalf voor een correcte financiering van de zorgzwaarte in onze woon- en zorgcentra. Het water staat onze centra financieel meer dan aan de lippen. U kent ook de cijfers van het aantal woon- en zorgcentra die zeggen dat ze financieel kopje onder gaan.
Minister, u hebt deze petitie afgelopen vrijdag in ontvangst genomen van een delegatie van de koepelorganisaties, sociale partners, de Vlaamse Ouderenraad en andere ouderenorganisaties, op het Martelarenplein, net voor of tijdens het overleg van de Vlaamse Regering. Wat is uw reactie op die petitie, op die meer dan 31.000 handtekeningen? Zult u tegemoetkomen aan de centrale vraag om meer te investeren in de ouderenzorg en in de woon- en zorgcentra in het bijzonder?
Erkent u de gestegen zorgzwaarte in de centra en zult u dus meer middelen bepleiten bij, eisen van uw collega’s om tegemoet te komen aan de terechte vraag van onder meer de woon- en zorgcentra met betrekking tot de financiering van de ouderen en op die manier meer middelen uittrekken voor het beleidsdomein welzijn?
Dat is een heel concrete vraag naar aanleiding van een heel concrete petitie en eisenbundel van de koepelorganisaties, gesteund door alle ouderenorganisaties en sociale partners.
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Minister, ik zal de vraagstelling van de heer Bertels een beetje specifieker maken aan de hand van de willekeurig gekozen provincie Limburg. Als we naar de cijfers voor Limburg kijken, merken we dat er in het aantal rusthuisbedden een historische achterstand is die u probeert weg te werken. In 2013 was nog maar 72 procent ingevuld van waar die provincie recht op zou hebben.
De manier waarop die achterstand wordt weggewerkt, is wel steeds op basis van een erkenning als gewoon bed, dus niet een bed voor een zwaar zorgbehoevende. Dat betekent dat die achterstand wordt weggewerkt naar rato van 49 euro per bed in plaats van een subsidie van 73 euro die gekoppeld is aan de bedden voor zwaar zorgbehoevenden. We weten allemaal dat in onze samenleving de mensen zo lang mogelijk uitstellen om naar een rusthuis te gaan en dat de mensen die in het rusthuis belanden meestal allemaal zwaar zorgbehoevend zijn, met alle gevolgen van dien voor de exploitatiekosten voor het rusthuis.
Dat heeft ook gevolgen voor het personeel. Als je namelijk een erkenning of subsidie krijgt voor een zwaar zorgbehoevende, heb je per 30 rvt-bewoners (rust- en verzorgingstehuis) recht op 12,8 mensen personeel. Als het over gewone, nieuwe rusthuisbedden gaat, gaat het over 6,45 personeelsleden per 30 bewoners.
Natuurlijk zie je ook daar dan dat de achterstand die wordt ingelopen er niet alleen toe leidt dat de instellingen minder geld krijgen dan ze nodig hebben, maar dat ze ook minder personeelsleden krijgen dan ze nodig hebben. Ik heb dat eens berekend. Financieel betekent dat een achterstand van 11 miljoen euro die wordt opgelopen voor deze – willekeurig gekozen – provincie Limburg.
Wat de bewoners zelf betreft, wordt de problematiek er ook niet beter op. Ik heb het opnieuw over de situatie in de provincie Limburg. Bijna 35 procent van de Limburgse 65-plussers komt in aanmerking voor een voorkeurtarief in de ziekteverzekering. Dat betekent dat hun inkomen niet hoger ligt dan de Europese armoedegrens. 12 procent komt in aanmerking voor de tegemoetkoming hulp aan bejaarden en 4 procent heeft recht op een inkomensgarantie.
Dat plaatje, de financiële sterkte van de mensen, moet je afzetten tegen de stijgende prijzen van de instellingen. Ze voelen zich namelijk natuurlijk verplicht om die prijs te verhogen omdat ze minder subsidies krijgen dan waarop ze eigenlijk recht hebben, rekening houdend met de populatie van hun rusthuizen. Natuurlijk moet iemand dat dan betalen. Als u, de Vlaamse Regering, minder subsidies geeft en de kosten dalen niet, wordt dat natuurlijk afgewenteld op de bewoners. De financiële situatie van de bewoners is jammer genoeg niet zo rooskleurig. Dat betekent dat we daar weer heel wat sociale problemen creëren die door anderen moeten worden opgelost.
Minister, ik weet dat dat u allemaal ook niet koud laat. Integendeel, u ligt daar ook wakker van. Ik sluit daarom graag aan bij de vragen van de heer Bertels. Wat zijn uw concrete plannen om deze uitdagingen tegemoet te treden, zowel wat de exploitatiefinanciering, het personeel als de betaalbaarheid van die rusthuisbedden betreft?
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, verleden jaar heeft mevrouw Jans een gelijkaardige vraag gesteld. U hebt toen gezegd dat het meest prangende probleem de bijkomende geplande rob-rvt-reconversies (rustoord voor bejaarden/rust- en verzorgingstehuis) zijn. Er waren op dat moment geen middelen beschikbaar. U hebt toen ook verwezen naar de begrotingsbesprekingen en u hoopte dat u een bijkomende financiering kon krijgen voor zwaar zorgbehoevende personen.
Minister, ziet u in het najaar van 2015 een mogelijkheid om een bijkomende financiering te krijgen? Iedereen in deze commissie is er namelijk van overtuigd dat het probleem moet worden opgelost.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De actie van Zorgnet-Icuro is ons bekend. Zorgnet-Icuro vraagt dat er meer geïnvesteerd wordt in de zorg voor de meest kwetsbare ouderen. Afgelopen vrijdag hebben minister-president Bourgeois, de Vlaamse minister bevoegd voor de begroting Turtelboom en ikzelf een delegatie van de actievoerders, namelijk de vertegenwoordigers van de vakbonden, de drie koepel-organisaties – Zorgnet-Icuro, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en Ferubel – en de vertegenwoordigers van de Vlaamse Ouderenraad en de gebruikers en mantelzorgvereniging OKRA ontvangen en naar hun vragen geluisterd.
De federale overheid werd reeds eind vorige eeuw bij de uitbouw van de ouderenzorg geconfronteerd met diverse dwingende noden en vragen ten gevolge van de toenemende vergrijzing. Ze koos ervoor om samen met de bevoegde regionale overheden protocollen af te sluiten om te komen tot een coherent ouderenzorgbeleid en dit binnen duidelijk gedefinieerde budgettaire contouren.
De uitgangspunten waren hierbij: differentiatie van bestaande zorgvormen en ontwikkeling van alternatieve en nieuwe zorgvormen; aangepaste zorgfinanciering voor toenemende zorgzwaarte en voor specifieke doelgroepen; een gereglementeerd groeipad voor de financiering van bestaande en nieuwe zorgvormen en dat alles binnen een budgettair beschikbaar kader.
Dit heeft onder andere geresulteerd in een bijkomend aanbod aan woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf met financiering door het RIZIV, de invoering van een financiering voor zorgbehoevende ouderen van dagverzorgingscentra, aanpassingen aan de gehanteerde zorgforfaits, onder andere voor de opvang van dementerende ouderen, en een substantiële omvorming van bestaande rob-bedden naar rvt-bedden met overeenstemmende financiering.
De structurele onderfinanciering van personen met een zware zorgbehoefte is echter niet nieuw. De federale overheid is, ondanks de aanzienlijke budgettaire inspanningen die zij in de periode 1997 tot 2013 heeft geleverd om de kloof te dichten, er nooit volledig in geslaagd om al de personen met een zware zorgbehoefte als dusdanig te financieren. In deze periode is het aantal rvt-bedden in uitvoering van deze maatregel weliswaar toegenomen van 12.546 bedden in 1997 tot 43.471 bedden in 2012, maar het aantal zorgbehoeftige ouderen in de woonzorgcentra is sneller gestegen. Vanaf begin 2013 hebben de federale overheid en het RIZIV geen nieuwe rvt-forfaits meer toegekend.
Tot voor de zesde staatshervorming werden voor het verlenen van de bijkomende erkenningen als rust- en verzorgingstehuis middelen beschikbaar gesteld via de begroting van het RIZIV en via protocolakkoorden afgesloten tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten. Initieel waren er via het aanhangsel 1 bij het laatste protocolakkoord ondertekend op 19 juni 2006 middelen uitgetrokken tot en met 2010.
Op aandringen van de Vlaamse overheid werd op de Interministeriële Conferentie van 18 juni 2012 beslist om een deel van de beschikbare middelen die binnen het protocolakkoord bestemd waren voor zorgvernieuwing te kunnen aanwenden voor bijkomende rvt-erkenningen. Op die manier zijn we er toen in Vlaanderen in geslaagd een bijkomende reconversie van 1324 woongelegenheden mogelijk te maken.
Daarna heeft de federale overheid – dus ook de bevoegde conventiecommissie van het RIZIV, waar een deel van de partners die vandaag op het Martelarenplein hun bezorgdheden hebben geuit, bij waren – geen enkel rvt-statuut meer goedgekeurd, noch in de begrotingsopmaak van het RIZIV 2013, noch in de begrotingsopmaak van het RIZIV 2014. Dat is natuurlijk helemaal niet de kern van het probleem, maar het is toch iets wat ik af en toe met enige wrangheid moet vaststellen.
Na de zesde staatshervorming wordt de Vlaamse overheid op haar beurt geconfronteerd met de uitdagingen van de toenemende vergrijzing, zoals de nood aan een gecontroleerde groei van het aanbod aan ouderen- en thuiszorgvoorzieningen. We moeten het aanbod uitbreiden. Onze tweede uitdaging is een betere financiering van de zorgzwaarte van de gebruikers. Dit alles moet uiteraard gebeuren binnen een budgettair beheersbaar kader.
Met de invoering van de erkenningskalender eind 2013 – vorige legislatuur – werd alvast een beduidende stap gezet in de richting van een budgettaire beheersbaarheid van de aangroei van bijkomende woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf. Vlaanderen is immers sinds 1 juli 2014 volledig bevoegd voor de financiering van de zorg in deze voorzieningen.
Ik wil nogmaals heel duidelijk zijn: ik ben het uiteraard met Zorgnet-Icuro en de andere partners eens dat er meer moet worden ingezet op een betere financiering van de zorgzwaarte. In het Vlaams regeerakkoord kan men lezen dat we werk willen maken van een financieringsmechanisme dat inzet op zorgzwaarte. Daar is weinig discussie over. Alleen ben ik het niet helemaal eens met de wijze waarop Zorgnet-Icuro de situatie voorstelt, alsof Vlaanderen niet of nauwelijks de woonzorgcentra financieel ondersteunt en de spelregels en cours de route wijzigt.
In de voorbije periode, ook toen het RIZIV daarvoor verantwoordelijk was, is er nooit een recht geweest op rvt-statuten. Integendeel, het was een contingent dat telkens binnen de begroting van het RIZIV en het deelbudget dat daarvoor werd bestemd werd genegotieerd en dan in protocollen werd afgesproken met de gemeenschappen. Het is natuurlijk wel juist – dat is ook de grond van de bezorgdheid – dat een aantal initiatieven bij het opstellen van hun businessplan ervan zijn uitgegaan dat het RIZIV zijn traditie om daarvoor telkens een budget te reserveren, zou voortzetten. Zoals ik u heb aangetoond, was het in 2012 op verzoek van de Vlaamse overheid dat het RIZIV toch nog iets heeft gedaan met een budget dat eigenlijk was voorbestemd voor zorgvernieuwingsprojecten op basis van het protocol. Omdat we de signalen uit de sector goed begrepen, hebben wij toen gezegd dat het beter was om in te zetten op zorgzwaarte dan op zorgvernieuwing.
Ondertussen heeft Vlaanderen een aantal zaken in de ouderenzorg serieus opgenomen. Ik zal een aantal van die zaken opsommen. Ten eerste is er de zorgverzekering. Het aantal lopende dossiers in 2014 bedroeg 75.462 in de residentiële zorg. Het gaat over mensen die een forfait krijgen in de zorgverzekering en in een woonzorgcentrum verblijven. Voor de thuis- en mantelzorg bedroeg dat 162.512 dossiers.
Vlaanderen is op dit ogenblik de enige gemeenschap in dit land die een dergelijke verzekering heeft uitgebouwd en dat sinds 2001. De zorgverzekering heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de betaalbaarheid van de residentiële zorg. Hetzelfde kan worden gezegd van de tegemoetkoming aan hulp voor bejaarden, waarvoor Vlaanderen sinds 2014 ook bevoegd is. Het totale bedrag aan uitkeringen van de zorgverzekering aan personen die verblijven in een residentiële zorgsetting bedroeg in 2014 113.460.745 euro.
Daarnaast is er de groei van het zorgaanbod. Op vijf jaar tijd, van begin 2010 tot eind 2014, nam het aantal woongelegenheden in woonzorgcentra toe met 12 procent, van 66.634 naar 74.608 woongelegenheden. Het aantal woongelegenheden in kortverblijf nam toe met 94 procent, van 1054 naar 2049 woongelegenheden. De dagverzorgingscentra namen in aantal 105 procent toe, van 106 naar 218 inclusief de kleinschalige collectieve autonome dagopvang.
Voor die voorzieningen worden er Vlaamse werkingsmiddelen uitgetrokken. Zoals bekend, zal het aantal woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf de volgende 4 jaar met 8413 woongelegenheden toenemen. Dat betekent dat Vlaanderen de volgende jaren pro rata van gemiddeld 50 euro per woongelegenheid rob per dag zorgfinanciering uittrekt. Dat stemt overeen met een budgetgroei van nieuw beleid van ongeveer 150 miljoen euro verspreid over vier jaar.
Specifiek in antwoord op de vraag van mevrouw Lieten kan ik meegeven dat voor de provincie Limburg het aantal woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf de volgende jaren met 1361 woongelegenheden zal toenemen. Dat stemt overeen met een budget van ongeveer 25 miljoen euro verspreid over vier jaar.
Verder is er de financiering van de bouw en de renovatie van de woonzorgcentra en centra voor kortverblijf. In de periode van 2009 tot 2014 heeft de Vlaamse Regering 635.757.938 euro geïnvesteerd in de bouw en/of renovatie van de ouderenvoorzieningen. Het is bekend dat de resolutie van het Vlaams Parlement van 2013 betreffende de infrastructuursubsidiëring van woonzorgvoorzieningen, alsook de Europese richtlijnen op het vlak van overheidssubsidies, tot een herziening van de investeringsbetoelaging noopt binnen de ouderensector. Het is de bedoeling om in 2016 een aanvang te nemen met een nieuw forfaitair subsidiëringssysteem, en dit in eerste instantie voor de meest precaire situaties.
Ik kan natuurlijk niet ontkennen, maar moet integendeel bevestigen dat de zorgzwaarte in de woonzorgcentra toeneemt. Dat heeft onder andere te maken met het gegeven dat mensen langer thuis comfortabel kunnen worden verzorgd, zelfs bij toenemende zorgbehoevendheid, en pas op latere leeftijd met een grotere zorgzwaarte hun intrek nemen in een woonzorgcentrum.
Ik geef u hierbij enkele cijfers ter verduidelijking. In 2009 werden er 62.806 zorgforfaits toegekend in de woonzorgcentra. Daarvan betroffen er 19.167 of 30 procent een zorgforfait O en A, voor personen met een geringe zorgbehoefte, en 43.639 of 70 procent een zorgforfait B of C, voor personen met een grote zorgbehoefte. In 2013 werden er 66.460 zorgforfaits toegekend in de woonzorgcentra. Daarvan betroffen er 15.875 of 24 procent – dus van 30 naar 24 procent – een zorgforfait O en A, voor personen met een geringe zorgbehoefte, en 50.585 of 76 procent een zorgforfait B of C, voor personen met een grote zorgbehoefte.
Er zijn momenteel 43.471 woongelegenheden in rvt-instellingen. 669 van de 778 erkende woonzorgcentra hebben een rvt-erkenning. Als antwoord op de vraag van mevrouw Lieten kan ik meedelen dat er in de provincie Limburg 4244 erkende rvt-bedden zijn, op een totaal van 7947 woongelegenheden in woonzorgcentra. Van de 92 woonzorgcentra die Limburg momenteel telt, zijn er 73 die over een rvt-erkenning beschikken. Van de overige 19 zijn er 6 die niet in aanmerking komen voor een rvt-erkenning, aangezien zij minder dan 25 woongelegenheden tellen: een rvt-erkenning kan pas vanaf minimaal 25 rvt-bedden.
De gemiddelde rvt-dekkingsgraad in Vlaanderen is ongeveer 85 procent. De berekende dekkingsgraad is de gemiddelde dekkingsgraad berekend op basis van het zorgprofiel in de periode juli 2012-juni 2013, op basis van het repertorium van 8 augustus 2014. Gezien de toenemende zorgzwaarte, maar ook gezien de capaciteitsuitbreidingen, ligt het werkelijke percentage wellicht iets lager en zal dit ook in de toekomst verder dalen. De dekkingsgraad in Limburg is inderdaad lager dan in Vlaanderen. Dat heeft te maken, mevrouw Lieten, met het feit dat de afgelopen jaren de toename van de capaciteit in Limburg groter was dan elders in Vlaanderen. Het begrotingsjaar 2015 is het eerste jaar waarin Vlaanderen bevoegd is, het betreft dus jaren toen er in federale financiering is voorzien.
Op 30 juni 2014 verbleven er in de woonzorgcentra 10.865 personen met een zwaar zorgprofiel waarvoor enkel in een rob-zorgforfait was voorzien. De actuele en te verwachten trends in onze samenleving dwingen de Vlaamse overheid en de woonzorgcentra na te denken over de toekomstige positie en rol van de woonzorgcentra in het hele zorglandschap. Enkele concrete feiten zijn daarbij deze: de zorgzwaarte en de leeftijd van de bewoners in de residentiële ouderenzorg nemen toe en zullen blijven stijgen; de ouder wordende bevolking is mondiger en wenst, meer dan vroeger, de regie van de zorg in eigen handen te hebben en eigen keuzes te maken; medische vooruitgang, ondersteunende technologie en innovatieve organisatievormen maken thuiszorg, zelfs voor mensen met multipele chronische aandoeningen, een meer haalbare kaart; de RIZIV-financiering en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt ingekanteld in de Vlaamse Sociale Bescherming, en dat geldt ook voor het prijzenbeleid met betrekking tot de residentiële zorgvoorzieningen.
Dat biedt Vlaanderen de mogelijkheid om een nieuw financieringsconcept te ontwikkelen dat de keuzevrijheid van de zorgbehoevende persoon ondersteunt. Er groeit een maatschappelijke consensus dat een strakke verkokering van het aanbod op basis van de oorsprong van de zorg- en ondersteuningsvraag – een handicap, een chronische ziekte, veroudering – niet langer wenselijk is, maar dat flexibel moet kunnen worden ingespeeld op de waaier van zorgvragen die leven bij de bevolking. Het kenniscentrum van het departement WVG werkt voor het Agentschap Zorg en Gezondheid een studie uit die de programmatorische behoeftes in de toekomstige ouderenzorg in kaart zal brengen.
Deze opsomming maakt inzichtelijk dat we samen goed moeten overeenkomen wat de toekomst van de ouderenzorg – zowel thuis als residentieel – moet worden. De samenspraak en afstemming met het federaal beleid blijft echter noodzakelijk. Vlaanderen is wat betreft de gezondheidszorg voor de doelgroep van de ouderen immers niet uitsluitend bevoegd. Ik wil dat benadrukken. De thuisverpleegkunde, de huisartsgeneeskunde, diverse andere gezondheidsberoepen – zoals diëtiek, kinesitherapie, logopedie en farmaceutische zorgverlening – en de geriatrische ziekenhuiszorg zoals de geriatrische zorgprogramma’s zijn een federale bevoegdheid gebleven. Deze gezondheidszorgdomeinen leveren eveneens een belangrijke bijdrage aan een kwaliteitsvolle zorg voor ouderen.
Een loutere uitbreiding van het bestaande residentiële aanbod zal volgens mij een onvoldoende antwoord bieden op de uitdagingen waar Vlaanderen voor staat. Daarom hebben we de intentie om in overleg met alle belanghebbenden een meersporenbeleid te voeren en een beleid vorm te geven waarbij zorg op maat in de vertrouwde omgeving, flexibiliteit, kwaliteit en betaalbaarheid sleutelwoorden zijn. Hierbij wordt prioritair ingezet op de personen met de grootse zorgnood. Een eerste stap in die richting wordt alvast ingezet door de middelen die beschikbaar zijn voor de animatiefunctie in woonzorgcentra in plaats van instellingsgebonden zorgzwaartegerelateerd te maken, en dat ongeacht het statuut van het woonzorgcentrum waar de bewoner verblijft. Wat dat voor de begroting 2016 betekent, kan ik nu moeilijk zeggen. In elk geval heb ik hier al aangegeven wat mijn inhoudelijke prioriteiten voor de komende jaren zijn.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, dank u voor het schetsen van de context en de bevoegdheidsverdeling. Wat de context betreft, valt het me toch op dat veel van wat u opsomt aan geïnvesteerde middelen er kwam onder de vorige regering. Er bestaat weinig discussie over de differentiatie van de zorg. Ik neem evenwel aan dat u de kortetermijnrol van de woonzorgcentra voor zwaar zorgbehoevenden niet in vraag stelt. Niet alles zal kunnen worden opgevangen met thuiszorg en thuisverpleging.
Wat dat laatste betreft, wijst u op de rol van de federale overheid. Dat is terecht. Maar u verwees ook terecht naar het laatste protocol – protocol 3, zoals dat in het vakjargon heet – dat dateert van 2012, met de laatste rvt-conversieoperatie in 2013. U zei terecht dat de deelstaten daarin een rol spelen. U weet even goed als ik dat onder meer Zorgnet-Icuro voortging op de groei in de periode 1997-2013. In die periode werden elk jaar 1900 tot 2000 bedden omgezet. In 2013 is die groei weggevallen. Sinds 1 juli 2014 bent u bevoegd – u zult zeggen: medebevoegd –, maar vanaf dan is er niets meer gebeurd. Dat verklaart de druk op de woonzorgcentra. U zei zelf dat de dekkingsgraad afneemt. Veel bedden worden gefinancierd met een rob-forfait, hoewel de mensen hoger zijn ingeschaald, als C, D of eventueel B+. Dat is het probleem. We kunnen dus niet blijven afwachten. Als we dat doen, komt er na de noodkreet over de investeringsprojecten – u verwees naar de erkenningskalender, maar u weet ook dat het cijfer van 8000 bedden volgens de sector onvoldoende is – een nieuwe noodkreet, over de druk op de woonzorgcentra. U mag die niet negeren. Anders dan bij de Witte Woede van enkele jaren geleden het geval was, vragen de woonzorgcentra én de sociale partners, ook de vakbonden, geen hogere lonen: ze willen meer collega’s, om hun zorgbehoevende patiënten in de woonzorgcentra fatsoenlijk te kunnen helpen. Het is een kerntaak van de Vlaamse Regering om dat mogelijk te maken.
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Ik dank u voor het antwoord. Ik onthoud drie mijlpalen waarover ik graag meer informatie zou willen. Een: u zegt dat het kenniscentrum aan een programmatorische studie werkt. Wanneer verwacht u de resultaten? Twee: u verwoordt de intentie om een meersporenbeleid uit te werken op basis van vier criteria – meer zorg op maat, flexibiliteit, thuiszorg en betaalbaarheid. Wanneer schept u meer duidelijkheid over de inhoud en vooral ook over het uitvoeringsplan? Drie: u verwijst naar de begrotingsbesprekingen in de Vlaamse Regering die inmiddels ongetwijfeld zijn afgerond en waarover we maandag meer zullen vernemen. Ik hoop alleszins dat u uw collega’s ervan hebt kunnen overtuigen om niet enkele ambities voor binnen dertig jaar uit te werken, maar ook om die mooie woorden om te zetten in het lenigen van de schrijnende noden van vandaag. Ik hoop dus dat het begrotingsnieuws een kentering zal aankondigen. Het voorbije jaar was immers maar minnetjes. We hopen dat de hele Vlaamse Regering achter uw doelstellingen staat.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het is inderdaad nog iets te vroeg om al over de begroting te debatteren. Wat de programmatie en de conceptuele aspecten betreft, verwijs ik naar de nota over de Vlaamse Sociale Bescherming die hier al is besproken. Uiteraard wordt op basis van die nota aan de plannen gewerkt. Vandaag zijn we in de fase dat de strategische adviesraad (SAR) en de SERV hun adviezen moeten inleveren. Nadien zal de Vlaamse Regering die bekijken. Zowel de financieringstechniek en het daaraan verbonden programmatie-instrument als de flexibilisering zullen in dat kader worden bekeken. Het kan niet dat het programmatie-instrument enkel moet zorgen voor een antwoord op de vraag hoeveel woonzorgcentra we nodig hebben, het gaat om meer dan enkel het residentiële luik. In dat verband steunen we ons voor de vastlegging van het groeipad voor de volgende jaren op de raming van de noden in de residentiële ouderenzorg van het federale kenniscentrum. Die raming gebeurde op basis van een aantal hypothesen.
De financiering van de zorgzwaarte slaat niet enkel op de rvt’s. U weet dat zeer goed. Ook in het rob-forfait is er een evolutie. Die is zelfs groter van B en C naar rvt. We moeten duidelijk zijn waarover we debatteren. Mevrouw Lieten, u berekent het tekort op basis van het gemiddelde, maar de financieringstechniek is geraffineerder dan dat. De zorgzwaarte neemt natuurlijk toe, maar het gaat om meer dan om A- en O-forfaits; er zitten ook B-, C- en zelfs D-forfaits tussen. Dat is belangrijk.
Ik neem de actie van Zorgnet-Icuro ernstig. Ook in Limburg, waar veel nieuwe projecten zijn opgestart, vertrok men van de hypothese dat het RIZIV-beleid zou worden gehandhaafd. Dat klopt. Het is wel niet correct te stellen dat men dat niet wist. Voor 2013 en 2014 werd de begroting opgemaakt volgens de voorschriften van de ziekteverzekering. Dat wil zeggen dat in de conventiecommissie de mutualiteiten en de koepels van verstrekkers over de budgetten debatteren. Het is niet zo dat op die momenten de Vlaamse Gemeenschap bevoegd was. Dat is niet de kern van het probleem. Maar het klopt niet dat het probleem is ontstaan wegens de staatshervorming. Het heeft zijn oorsprong in een vroegere fase waarin een bepaald ritme werd afgestopt omdat men bijvoorbeeld werd geconfronteerd met het feit dat in Vlaanderen het aantal woonzorgcentra stevig toenam omdat we wisten dat veel mensen op een plaats wachtten.
U zult uw oordeel over het gevoerde beleid moeten vellen op basis van het resultaat van de begrotingsbesprekingen. Eén element staat al vast: het aanbod groeit met 8400 eenheden. De heer Bertels zegt dat dit nog niet genoeg is. Ik kan me indenken dat bepaalde individuen, wanneer zij graag een project zouden willen realiseren, dat vinden. Ik ben me daarvan bewust. Maar op macrovlak is een toename met 8400 eenheden op vier jaar tijd in het geïnstitutionaliseerde deel van de ouderenzorg nog nooit gezien. We moeten er zelfs voor oppassen dat de groei niet zo groot is dat men de toename niet kan verwerken.
Met betrekking tot de zorgzwaarte en de A’s, O’s, C’s en D’s zouden we een technische discussie kunnen voeren. In elk geval blijf ik wat op mijn honger zitten. Wat u in de regio’s op macrovlak bekijkt, staat naast de problemen die er op microniveau met betrekking tot de erkenningskalender bestaan. U weet dat ook. Veel hangt natuurlijk ook af van de zorgzwaartefinanciering van die bijkomende bedden. En die zorgzwaartefinanciering is een probleem, gezien de dekkingsgraad. U erkent dat. Ik heb ook begrepen dat mevrouw Coppé naar budgettaire inspanningen ter zake vraagt. Die wens wordt in deze commissie ruim gedeeld. Ik blijf op dat punt op mijn honger zitten.
Om even te parafraseren: als een minister van Financiën zegt dat 80 miljoen euro in de begroting peanuts zijn, dan is wat hier wordt gevraagd – 38 miljoen euro, berekend op basis van de historische trend –, minder dan de helft van peanuts. Die noodkreet mag dus niet worden genegeerd. Zo niet blijft het zwaard van Damocles boven de residentiële sector hangen. Die sector is niet de enige zorgverlener, maar het is wel een belangrijke actor ervan. Iedereen weet dat we moeten ingrijpen. U weet ook dat de Vlaamse Sociale Bescherming en de financieringstechnieken die u wilt toepassen slechts kunnen werken als in een sterker groeipad voor welzijn wordt voorzien. Het moet meer zijn dan uitsluitend recyclage van tegemoetkomingen voor hulp aan bejaarden. Dat brengt niets op, tenzij u tussen personen een herverdelingsoperatie gaat opzetten. Daarom roep ik u op om het signaal niet te negeren. We kunnen niet langer wachten, we moeten vandaag ageren.
Minister, u verwees terecht naar de belangrijke rol van de partners, in het verleden maar ook vandaag. U hebt die partners vorige week ook ontvangen. Hebt u met de Vlaamse Regering afspraken gemaakt om de dialoog over de door hen aangekaarte problemen met hen voort te zetten? En zo ja, hoe wordt die georganiseerd?
We voeren een zeer intense dialoog met de vier koepelorganisaties. Dat is ook nodig, want er zijn erg veel dossiers gelijktijdig in behandeling, wat betekent dat we kort op de bal moeten spelen. U zult het ook met me eens zijn dat we niet één stuk uit de puzzel mogen halen, maar het geheel moeten stroomlijnen. De partners weten dat, en ze worden zeer geregeld voor overleg uitgenodigd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.