Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, in uw beleidsnota ligt de nadruk op de emanciperende kracht van het Vlaamse jeugdwerk. De beleidsnota wijst echter eveneens op de grote interne kloven op het vlak van diversiteit. Minister Homans stelt in haar beleidsnota Gelijke Kansen dat toegankelijkheid inhoudt dat iedereen volwaardig kan deelnemen aan elk facet van onze maatschappij en dus ook van het jeugdwerk, de vrijetijdsbeleving enzovoort.
Mensen met een beperking worden in onze samenleving vaak anders behandeld. Ik denk dan aan afzonderlijke projecten en aangepaste accommodaties in bestaande werkingen in alle sectoren. Ik verwijs daarbij naar sportclubs, werkplaatsen, maar eveneens naar het jeugdwerk.
Het specifieke jeugdwerk levert uitstekend maatwerk. Het reguliere jeugdwerk is op dat punt minder actief. Kinderen en jongeren met een beperking zijn er sterk ondervertegenwoordigd. Verenigingen als Chiro- en scoutsgroepen die hun lokaalinfrastructuur zo goed mogelijk willen aanpassen om werk te maken van een integrale toegankelijkheid, moeten alle hulp krijgen die we hen kunnen bieden. Kinderen moeten namelijk zoveel mogelijk de kans krijgen om samen jong te zijn.
Tot voor kort konden lokale jeugdverenigingen voor de financiering van toegankelijkheidsaanpassingen terugvallen op twee instanties. Ten eerste konden jeugdverenigingen rekenen op de provinciale subsidiëring voor aanpassingen aan jeugdlokalen in functie van toegankelijkheid. Met de gedeeltelijke ontmanteling van de provincies is er een belangrijke wijziging doorgevoerd. Waar voordien de provinciale jeugddiensten verantwoordelijk waren voor de ondersteuning van zowel specifieke als reguliere organisaties die werken met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en met kinderen en jongeren met een handicap, wordt dit nu volgens een eerste voorstel van overheveling een Vlaamse bevoegdheid. Daarin wordt gesteld dat zowel de financiële middelen als de personeelsleden onder de Vlaamse Regering komen te vallen.
Ten tweede kunnen jeugdverenigingen een beroep doen op de gemeentelijke lokalensubsidies die eveneens kunnen worden ingeschakeld voor de bouw en renovatie van hun faciliteiten.
Met het voorgaande decreet waren de gemeenten onderhevig aan een aantal afspraken waarin gesteld werd dat ze middelen zouden inzetten voor het lokaal jeugdwerk. Vanaf 1 januari 2016 verdwijnen deze oormerken echter waardoor gemeenten deze budgetten vrij kunnen beheren en ook deze subsidiëring afhankelijk wordt van de goodwill van het lokale bestuur.
Minister, wij twijfelen niet aan de goodwill van de gemeenten op dat vlak, maar de gelijke kansen en de toegankelijkheid zijn wel een grote bezorgdheid. Hebt u een zicht op de vraag die er leeft bij de niet-specifieke jeugdsector voor vrijetijdsbesteding om hier ondersteuning voor te krijgen? In hoeverre zijn jeugdverenigingen daarmee bezig?
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat jeugdbewegingen hun infrastructuur of ondersteuning kostenbesparend en efficiënt kunnen aanpassen om zo hun werking open te stellen?
Minister Gatz heeft het woord.
Mevrouw Brusseel, het klopt dat ik in mijn beleid veel belang hecht aan het creëren van een zinvol vrijetijdsaanbod voor alle kinderen en jongeren. Het toegankelijker maken van meer reguliere jeugdwerkinitiatieven is hierin een piste.
Sinds jaren besteden de provincies heel wat aandacht aan de vrijetijdsbesteding van gehandicapte kinderen en jongeren. Zij werden eerder door de Vlaamse overheid bijzonder aangemoedigd om op deze doelgroep in te zetten.
Het is effectief, zoals u zegt in uw vraag, de bedoeling van de Vlaamse Regering om vanaf 2017 de persoonsgebonden bevoegdheden van de provincies over te hevelen naar het Vlaamse of het lokale niveau. Ik kan hierbij bevestigen dat het uitgangspunt van de Vlaamse Regering is dat wat de provincies nu realiseren of ondersteunen ook na de overheveling van de provinciale taakstelling nog een plaats zal vinden binnen het Vlaams of gemeentelijk jeugdbeleid. Dat impliceert dus ook de voortzetting van de inspanningen ten aanzien van gehandicapte kinderen en jongeren. Ik heb daarover ook al overleg gehad met een aantal verenigingen binnen de sector, onder meer met Demos en Oranje vzw. Zo vind ik het, in het kader van nieuw uit te werken beleid naar aanleiding van de overheveling van de provinciale taken, het onderzoeken waard of het mogelijk is het initiatief van de provincie Oost-Vlaanderen en de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk om in de meerderheid van de Oost-Vlaamse gemeenten een inclusieve speelpleinwerking te realiseren verder over Vlaanderen uit te rollen. Zo kan het ook in andere provincies makkelijker worden kinderen met een beperking te laten deelnemen aan, in dit geval, speelpleinwerkingen.
Om werkingen toegankelijk te maken is een aangepaste infrastructuur inderdaad erg belangrijk. De voorbije tien jaar werd onder andere onder impuls van het Vlaamse prioriteitenbeleid, zoals dat vorm kreeg in de decreten lokaal jeugdbeleid, fors geïnvesteerd in de infrastructuur van lokale werkingen. Ik kan alleen maar herhalen dat de Vlaamse Regering er vertrouwen in heeft dat ook in de toekomst de lokale besturen blijven voorzien in de nodige investeringsmiddelen voor jeugdwerklokalen. Met de integratie van de sectorsubsidies in het Gemeentefonds vanaf 1 januari 2016 krijgen deze steden en gemeenten nog meer beleidsruimte om middelen in te zetten volgens eigen noden en prioriteiten.
Lokale bestuurders hebben immers ook het beste zicht op de specifieke lokale noden. Ik begrijp dat hieromtrent enige ongerustheid heerst, maar zelf wens ik het in de eerste plaats als een kans te zien.
Ten slotte wil ik nog wijzen op een paar initiatieven op Vlaams niveau.
Om lokale groepen en bestuurders te stimuleren toch ook over deze fysieke toegankelijkheid na te denken bij het bouwen en verbouwen van jeugdlokalen werd door Enter vzw in opdracht van de afdeling Jeugd en in samenwerking met De Ambrassade en het jeugdwerk, een onderzoek gevoerd naar hoe de toegankelijkheid van jeugdlokalen verbeterd kan worden.
Als resultaat van dit onderzoek werden een aantal producten ontwikkeld ter ondersteuning van het lokale jeugdwerk. De website www.toegankelijkejeugdlokalen.be werd opgestart. Op deze website vinden geïnteresseerden tips en informatie over toegankelijkheid. Tweemaal per jaar verschijnt ook een nieuwsbrief. Specifieke pagina’s met de belangrijkste info rond toegankelijkheid van lokalen werden ontwikkeld en toegevoegd aan de lokalenmap. Via de nationale secretariaten van de jeugdverenigingen werd deze info verspreid over de lokale werkingen.
Verder wil ik erop wijzen dat de jeugdlokalen die door Toerisme Vlaanderen erkend zijn als jeugdverblijf – type A, B of C –, ook extra subsidies kunnen ontvangen voor het toegankelijk maken van hun infrastructuur.
Een deel van het wit blad waarmee we onze relatie met de gemeenten herbeginnen door de overheveling van de middelen naar het Gemeentefonds, wordt geflankeerd door het provinciale verhaal waarvan ik één concreet voorbeeld gaf. Omdat de overheid de provincies in het verleden daar specifiek op heeft laten werken, zullen wij die taak nu mee overnemen. Omdat we nog in de overgangsfase zijn, kan ik u er nog niets meer over zeggen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, het is een zeer goede zaak dat Vlaanderen in het verleden de provincies heeft aangemoedigd zodat er momenteel al heel wat ervaring is. Ik heb ook kunnen vaststellen dat de jeugdverenigingen aankloppen bij de provincies en daar genoegdoening vinden. Het is een goede zaak dat we de best practices van Oost-Vlaanderen zullen kunnen veralgemenen over heel Vlaanderen. Dat is nodig.
Ik ben blij te horen dat er een voortzetting van al die goede initiatieven wordt beoogd. De lokale besturen weten inderdaad goed welke de noden zijn. De drempel zal voor de jeugdverenigingen ook voldoende laag zijn om daar te gaan aankloppen als ze iets nodig hebben.
Ik ga ervan uit dat het onderzoek dat werd geleverd en de website die beschikbaar is, ons in de toekomst verder zal helpen om na te gaan of het de goede richting uitgaat en of er meer inclusie in de jeugdsector komt de komende jaren.
Ik ben ook zeer tevreden met het feit dat er extra subsidies mogelijk blijven voor de uitrusting van de infrastructuur voor overnachtingen en verblijf. Minister, ik ben dus alvast gerustgesteld met uw antwoord en ik zal het verder opvolgen zoals ook de jeugdverenigingen zelf zullen doen, zodat we hoopvol kunnen zijn dat er meer inclusie komt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.