Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Segers heeft het woord.
Minister, op 9 maart maakte u bekend dat, van de zeven musea die zich kandidaat hadden gesteld om te promoveren tot cultureelerfgoedinstelling, geen enkele de felbegeerde titel had verworven. U gaf aan dat zes van de zeven kandidaten niet voldeden aan ministens een van de criteria. Twee musea voldeden ook niet aan het decretale minimum op het vlak van publieksbereik, namelijk 120.000 bezoekers per jaar. Musea Brugge trekt dat aantal bezoekers wel aan, mede dankzij de uitzonderlijke collectie, natuurlijk. Ook M-Museum Leuven voldeed aan alle objectieve criteria en kan een schitterend juryrapport voorleggen. Het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (S.M.A.K.) heeft een belangrijke collectie hedendaagse kunst, die volgens de jury niet in verhouding staat tot de museale werking van het museum. Bij het museum zegt men dat men die werking wel graag wil uitbouwen, maar dat helaas niet kan zonder de nodige extra middelen. Het lijkt erop dat de musea door hun achterstand op de andere kunstdisciplines er eigenlijk de dupe van zijn dat ze op bepaalde vlakken nog niet excelleren, maar ongetwijfeld zijn er ook andere verklaringen.
In De Morgen van 12 maart 2018 lezen we dat u de directeurs begrijpt en dat u zich ertoe engageert om bij de volgende subsidieronde 5 miljoen euro extra uit te trekken. Daarover heb ik de volgende vragen. Kunt u nader toelichten waarom M en Musea Brugge uit de boot vielen, ondanks hun uitstekende rapport? Een van de werkpunten die u naar voren schuift, is het digitale beleid. Kunt u aangeven op welke manier u van plan bent de musea daarin te ondersteunen? Ik denk dan ook aan de nota ter zake, die we binnenkort bespreken. U engageert zich ertoe om 5 miljoen euro extra uit te trekken bij de volgende subsidieronde. Kunt u al aangeven op welke manier u dat zult verdelen? Zult u op dat moment ook opnieuw rekening houden met die juryrapporten?
Minister Gatz heeft het woord.
Het nieuwe Cultureelerfgoeddecreet van 2017 liet voor de eerste keer toe om bijkomende cultureelerfgoedinstellingen aan te duiden. De kwalificatie ‘cultureelerfgoedinstelling’ is niet louter bedoeld als prestigetitel. Het moet gaan om een organisatie die toonaangevend is op het vlak van de kwaliteit van de cultureelerfgoedwerking en ook van het management. Van dergelijke instellingen wordt verwacht dat ze een internationale referentie en een uithangbord zijn. De wijze waarop de cultureelerfgoedwerking wordt uitgevoerd, geldt als voorbeeld voor andere spelers in het brede cultureelerfgoedveld. Een dergelijke cultureelerfgoedinstelling is met andere woorden landelijk, maar vooral ook internationaal een vuurtoren van en voor Vlaanderen. De criteria waaraan de werking van een organisatie wordt getoetst om als cultureelerfgoedinstelling te worden aangeduid, zijn dan ook zeer streng. Dat was vooraf geweten en dat was ook wel een bewuste keuze.
Uit de beoordeling van het M-Museum Leuven en de Musea Brugge blijkt effectief dat beide musea elk hun kwaliteiten en zelfs zeer sterke punten hebben. De Musea Brugge beschikken over een collectie van een uitzonderlijke kwaliteit, waarbij enkele deelcollecties ontegensprekelijk een sterke internationale uitstraling hebben. Het M-Museum Leuven heeft de afgelopen jaren dan weer een fantastische publiekswerking neergezet, waarbij zijn inzet op beeldgeletterdheid echt vernieuwend is. Met de beslissing om geen enkel museum aan te duiden als cultureelerfgoedinstelling, wil ik zeker geen afbreuk doen aan de positieve waardering van deze aspecten. Voor beide musea werd echter ook vastgesteld dat niet aan alle criteria wordt voldaan. Zo beschikken de Musea Brugge niet over een adequate infrastructuur om de museale functies op een internationaal niveau uit te voeren. Voor het M-Museum Leuven geldt dan weer dat het over een collectie cultureel erfgoed met een landelijke betekenis beschikt, maar dat de vereiste internationale uitstraling onvoldoende aanwezig is. Voor beide musea werden daarnaast nog andere werkpunten geformuleerd, onder meer op het vlak van het digitale beleid. Ik kom daar meteen op terug.
De vaststelling is dat deze musea, net als de andere aanvragers in feite nog in een groeiproces zitten. Dat is mijn belangrijkste boodschap. Ze zitten al ver, maar ze bevinden zich nog in een groeiproces. Ik ben er mij ook sterk van bewust dat de historische achterstanden waarmee de sector kampt, hieraan mee ten grondslag liggen. Het is belangrijk deze vicieuze cirkel te kunnen doorbreken. Zoals ik naar aanleiding van mijn beslissing al heb verklaard, leg ik de verantwoordelijkheid zeker niet enkel bij de musea. Er zijn investeringen nodig, en om die reden heb ik al eerder het engagement verwoord om de noodzakelijke financiële inhaalbeweging mee te realiseren. Ik kom daar nog op terug.
Zoals in mijn visienota Een Vlaams cultuurbeleid in het digitale tijdperk is gesteld, verwacht ik van musea, net zoals van alle culturele organisaties, dat ze meer en meer vanuit een digitale reflex handelen en het digitale aspect als een essentieel onderdeel van hun DNA incorporeren en beschouwen. Om de uitdagingen die het digitale tijdperk aan cultuur stelt, aan te gaan, wil ik voorzien in de nodige ondersteuning, begeleiding en middelen om culturele organisaties aan te moedigen om in te stappen in de logica van de betreffende visienota en om dit voor hen te vereenvoudigen.
De Vlaamse overheid wil hierbij voornamelijk de rol van facilitator opnemen. Dit betekent in de eerste plaats dat de Vlaamse overheid instrumenten ontwikkelt die samenwerking aantrekkelijk maken. Deze aanpak impliceert dat het gros van de speerpunten en de acties zich toespitst op de facilitering van cultuurbrede initiatieven inzake infrastructuur, ondersteuning en dergelijke. Zo onderzoeken we, bijvoorbeeld, de technische en organisatorische componenten van de ontwikkeling van een culturele datahub die, eenmaal gerealiseerd, voor de museale sector tal van genetwerkte processen mogelijk zal maken op het vlak van het aanmaken, het bewaren en het ontsluiten van digitaal cultureel erfgoed. Vanwege de schaalvoordelen en de expertisedeling die worden gecreëerd, valt voor individuele organisaties een aanzienlijke winst te halen uit samenwerking op het vlak van expertise en infrastructuur.
De cultuursector moet op het terrein van de digitale kennis en kennisdeling eveneens worden versterkt. Ik vind het belangrijk dat organisaties de juiste competenties in huis hebben om een eigen digitale strategie te ontwikkelen en uit te voeren. Ze moeten zelf voldoende bewustzijn creëren over het belang van digitale cultuur en ze moeten kennis internaliseren door vorming en expertisedeling. Ze moeten dit ook aan goede praktijken kunnen toetsen.
De zelfevaluatietool ‘digitale maturiteit’, waarover ik het in de commissie al heb gehad en die eind 2018 zal worden gelanceerd, zal het mogelijk maken om op organisatieniveau het eigen ontwikkelingsniveau inzake digitale maturiteit te meten en te vergelijken met het niveau van andere organisaties in de sector. Dit instrument zal eveneens een aanzet geven tot verbeteringstrajecten die heel gericht op bepaalde aspecten zullen inspelen.
Daarnaast is het voorzien in voldoende praktische ondersteuning door dienstverlenende organisaties belangrijk om culturele organisaties te begeleiden in processen van digitale transformatie en om een breed draagvlak te creëren voor de visienota. Er is meer begeleiding nodig opdat goede voorbeelden en praktijken door de cultuursector zouden worden opgepikt en een bepaald effect zouden hebben. Een voorwaarde hiervoor is een performant en operationeel afgestemd middenveld dat op een efficiënte manier de sector ondersteunt. We zijn volop bezig met deze operatie. Ook het consulentschap dat de Vlaamse overheid van de provincies heeft overgenomen, zal ik vanuit deze filosofie inzetten.
Bij de opmaak van het nieuw decreet houdende de ondersteuning van cultureelerfgoedwerking in Vlaanderen zijn we inderdaad uitgegaan van een bedrag van 5 miljoen euro als financiële inhaalbeweging voor de cultureelerfgoedsector. Zoals ik al aan de commissie heb meegedeeld, is dit bedrag onder meer gebaseerd op de inschatting van de Inspectie van Financiën. Dit bedrag is niet verworven, want de Vlaamse Regering moet nog beslissen. Door dit open en herhaaldelijk aan te kondigen, wil ik zeker mijn engagement ten aanzien van de sector duidelijk uitspreken. Ik kan dan uiteraard niet meer terug.
Voor de verdeling van deze middelen, op voorwaarde dat ze er komen, iets waarvoor ik me dubbel en driedubbel zal plooien, wil ik me op twee zaken baseren.
Ten eerste zal ik me op de kwaliteit van de subsidieaanvragen baseren. Dat zal niemand verwonderen. Net als in elke sector ontstaat op een bepaald moment de idee dat een organisatie moet krijgen wat ze heeft gevraagd. We moeten elk individueel dossier echter door de beoordelingscommissies laten beoordelen. Dat zijn nu eenmaal de spelregels. Momenteel brengen de verschillende beoordelingscommissies adviezen uit over deze aanvragen. Dat is volop aan de gang.
Ten tweede is er de Strategische Visienota Cultuur Erfgoed, waarin de beleidsprioriteiten voor de periode 2019-2023 zijn geformuleerd. Het ligt voor de hand dat dit richtinggevend is voor de verdeling van de middelen. Aan de organisaties is gevraagd om bij de opmaak van hun aanvraag rekening te houden met deze visienota. Dit geldt ook als een criterium voor de beoordeling van de aanvragen.
Logischerwijze zullen de beoordelingen door de commissies en de prioriteiten van de visienota elkaar zo veel mogelijk aanvullen of moeten aanvullen. Ten slotte kan ik ook meedelen dat de adviesprocedure voorziet in een commissie die voor de afstemming van de adviezen zorgt. Deze afstemmingscommissie zal ook een voorstel opstellen om, rekening houdend met de visienota, over de verschillende subsectoren heen prioriteiten te formuleren voor de verdeling van de middelen.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw verduidelijkend en vooral bevestigend antwoord. Het is fijn dat u erkent dat musea en dan zeker de Musea Brugge en het M-Museum Leuven uitstekend werk verrichten. U hebt tevens bevestigd dat er werkpunten zijn. Dat is terecht, maar u hebt ook erkend dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is die aan een historische achterstand te wijten valt.
Het is goed dat u de investeringen hebt herbevestigd en dat u zich opnieuw engageert in verband met het bedrag van 5 miljoen euro. Ik begrijp absoluut dat op een bepaald ogenblik met dossiers zal worden gewerkt, zoals in de andere sectoren het geval is. Op dat ogenblik zal worden beslist hoe die middelen worden verdeeld.
Wat het digitale aspect betreft, deel ik volledig uw mening. Dit moet absoluut de prioriteit kunnen zijn, wat natuurlijk niet wegneemt dat we alleszins moeten beletten dat de beleving in het fysieke museum hieraan ondergeschikt zou worden. De sector heeft absoluut nood aan bijkomende middelen en ondersteuning. De tool die u ontwikkelt, is cruciaal voor het welslagen van het digitaliseringsproces. Zo kan het digitale aspect echt tot het DNA van onze cultureelerfgoedinstellingen behoren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.