Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, de scholen van het hoger onderwijs zijn ondertussen bijna gestopt. De mensen die aan het plannen zijn voor volgend jaar, zijn echter nog volop bezig. Ze zijn aan het plannen om voldoende stageplaatsen te kunnen realiseren voor leraren die de lerarenopleiding secundair onderwijs volgen.
Minister Crevits, u hebt vorige week aangekondigd dat er een centrale databank zal komen om stageplaatsen te kunnen zoeken. Op dit moment zijn er al twee zulke databanken en die zullen worden ondersteund. Mevrouw Celis heeft daar recentelijk in een vraag om uitleg nog om gevraagd. Minister, we kunnen alleen maar blij zijn dat u dat installeert.
Wat ons vooral interesseert, is de vraag waarom we te weinig stageplaatsen hebben. De stage vormt een cruciaal onderdeel van de lerarenopleiding. De stage past tussen de opleiding zelf en het moment waarop leraren effectief in een school aan de slag kunnen gaan. Studenten en toekomstige leerkrachten leren hier enorm veel uit.
Een van de redenen, die onder meer in het rapport van de beleidsevaluatie in juli 2013 staat vermeld, is dat de mentoruren van de leraar-in-opleiding (LIO) een aantal uren in beslag nemen. Ook het optrekken van de stagecomponent speelt hierin een rol. Tijdens de gesprekken die we voeren, komt echter vaak het punt naar voren dat scholen eigenlijk niet zo veel stagiairs meer willen omdat ze de stagiairs niet goed genoeg vinden. Ze stellen zich vragen bij de kwaliteit van de stagiairs.
Minister, dit houdt mijn fractie bezig. We kijken in uw richting. De invoering van de databank is een goed moment om vast te stellen hoeveel stageplaatsen we effectief te kort komen en om een duidelijk beeld van de situatie te krijgen. De vraag is echter hoe u de oorzaak van het tekort wilt aanpakken. Dit is zeker even belangrijk.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, vorige week heb ik in mijn antwoord op een vraag om uitleg van de heer Van Dijck onder meer aangekondigd dat we minstens over een centraal systeem moeten beschikken. Dit is een aanbeveling. Ik ben dan ook blij dat u hier positief op reageert.
Om na te gaan in welke mate er momenteel een structureel tekort is, heb ik deze middag nog even contact opgenomen met de voorzitter van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). Hij heeft me geantwoord dat er momenteel geen structureel tekort is. Op een aantal plaatsen zijn er wel regionale tekorten.
We moeten de problemen globaal aanpakken. U hebt een aantal oorzaken vermeld. Als de stagiairs volgens de scholen niet goed genoeg zijn, is dit natuurlijk zeer pijnlijk. Wie afstudeert, komt immers in een school terecht. We zien dat de hogeschoolstages de praktijkschok moeten verkleinen. De LIO’s moeten er voldoende praktische ervaring opdoen en moeten in de scholen alle kansen krijgen. Dit moet zeer breed kunnen gaan. Ze moeten contact met ouders en met buitenschoolse situaties kunnen hebben.
De hervorming van de lerarenopleiding zal een belangrijke hefboom zijn om de uitstroom te verbeteren. Sowieso blijft de stage ook in de toekomst een elementair onderdeel van de opleiding. De hogescholen en het leerplichtonderwijs moeten, nog meer dan nu het geval is, de handen in elkaar slaan.
U hebt naar de commentaren van sommige secundaire scholen verwezen. Ik ben ook verrast dat sommige scholen niet meer zo happig zijn op stagiairs. Het heeft ook een beetje met de administratieve verplichtingen te maken. We zetten hier volop op in.
Ik ga ervan uit dat het lerarenpact, de goede samenwerking op het terrein en de lokale netwerken ervoor moeten zorgen dat er geen tekort aan plaatsen ontstaat. Er is me gemeld dat dit momenteel het geval is. Er is geen structureel tekort, maar in bepaalde regio’s zijn de netwerken niet zo goed op elkaar afgestemd.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, volgens mij hebt u een aantal terechte punten naar voren gebracht. Ik wil dit toch nog even aanvullen. Aangezien momenteel al stages met twee of drie leerkrachten in de klas of alternatieve stages worden georganiseerd, is er geen structureel tekort. De vraag is natuurlijk waarom dit gebeurt. Worden geen stageplaatsen gevonden of geldt dit net als een zinvolle invulling? Daar is nog enige nuancering mogelijk.
Mijn actuele vraag heeft eigenlijk vooral betrekking op de aanvangsbegeleiding. Mensen beginnen aan de opleiding en komen dan in de aanvangsbegeleiding terecht. Als er echter een probleem is met de kennis en de kunde van de toekomstige leraren of van de leraren die in de school binnenstappen, is het aantal stageplaatsen niet het probleem. Als de scholen op dit vlak niet meer tevreden zijn, zit het probleem in de opleiding. In dat geval wordt het een discussie over de instroom en de oriëntering. Ik wil die discussie niet heropenen, maar we moeten goed nagaan hoe ver we op dat vlak geraken. Hoe ver zit u? Zult u hier in verband met de inhoud van de opleidingen nog verder op inzetten?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, ik had het even moeilijk toen ik hoorde dat de kwaliteit van de stagiairs de reden zou zijn om geen stageplaatsen aan te bieden. Ik weet uiteraard niet wie die uitspraak heeft gedaan. Persoonlijk vind ik dit enigszins schofferend ten aanzien van de vele jonge mensen op de arbeidsmarkt die zich in het onderwijs aanbieden. Deze uitspraak is ongetwijfeld te ongenuanceerd. De zorg voor kwaliteit is uiteraard ook mijn zorg.
Minister, mijn fractie en ik staan ten volle achter de persmededeling die u vorige week gedaan hebt. Registratie in één platform, dat is nogal evident. Ik denk dat er ook aan de bewustwording zal moeten worden gewerkt van iedereen die medeverantwoordelijk is voor het aanbieden van stageplaatsen en het begeleiden van stagiairs. Dat behoort hoe dan ook tot het hrm-beleid van elke school en van elk schoolbestuur. Het is evident dat mentoruren daar behulpzaam bij kunnen zijn.
Voorzitter, u hebt begrepen dat mijn betoog genuanceerd was, maar uiteraard kan ik daar in de tijdspanne die ik krijg, niet verder en uitgebreider op ingaan.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, ik ben een groot voorstander van dat registratiesysteem, maar toch enkele bedenkingen. Dat digitale registratiesysteem kan ervoor zorgen dat men sneller een weigering krijgt. Dat is ook nu al het geval, als men het probeert via de digitale weg. Ik zou toch eens bekijken hoe men de coördinatoren die er vandaag zijn, daar blijvend bij kan betrekken. Ik denk dat het ook nodig is om die coördinatoren op de hoogte te stellen van het registratiesysteem waar ze naartoe gaan, want op dit moment is dat nog veel te weinig het geval. De hogescholen, universiteiten en centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s) hebben allemaal een ander systeem van stageontwikkeling. Het is misschien wel interessant om daar ook rekening mee te houden.
U spreekt over te weinig stageplaatsen en over de regio’s. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en in onze grote steden zien we dat er een groot verloop is. Het is belangrijk dat we daar met een globaal plan voor de toekomst komen.
Bedankt, collega’s, voor de aanvulling. De werkgroep stages heeft in het verleden drie aanbevelingen gedaan om ervoor te zorgen dat het systeem van de stages verbetert. De eerste aanbeveling was: zorg voor een centraal elektronisch stageaanvraagsysteem. Dat is net wat ik vorige week in het parlement heb aangekondigd en waar ook geen kritiek op was. Dat moeten we doen.
De tweede aanbeveling was om de stage te situeren binnen het professionele continuüm. Zorg dus, als het mogelijk is, voor langere stages binnen eenzelfde school, zodat je elkaar ook wat beter leert kennen. De derde aanbeveling was om voor ‘samen opleiden’ te zorgen. Dat betekent: betere samenwerking tussen opleidingen zelf. Dat zijn dus de stage, de scholen en de stagiairs zelf. Op elk van die drie punten moeten wij zorgen dat het wat beter wordt. Want mij baart het, na enkele maanden ervaring, ook zorgen dat op een aantal plaatsen en in een aantal regio’s de match inderdaad niet meer zo goed is als vroeger.
Ik ben ook gevoelig voor de opmerking van collega De Meyer. We mogen niet zomaar zeggen dat die opleiding niet goed is en dat ze daardoor niet meer in de scholen raken. We moeten de opleiding sterker maken. Daarover zijn we het eens. We zijn het er ook over eens dat de instapproef zeker moet focussen op taal, omdat dat elementair is als je voor de klas komt te staan. En dan zijn er een aantal bouwstenen die we sterker moeten maken in de opleiding zelf.
Als je leraar wilt worden, moet je tijdens je opleiding in de klas kunnen komen en die klassituatie zo veel mogelijk leren kennen. En dat is wat we bij veel scholen voelen: men is afgestudeerd, men komt in de klas, en dan komt de praktijkschok. Men is wel bezig geweest met het lesgeven zelf, maar er is ook een heel aantal componenten waar niet zoveel aandacht aan besteed is. Dat moeten we ook versterken.
Collega Daniëls, uiteraard willen we die opleiding versterken. Daar wordt ook aan gewerkt. Naar de instapproef heb ik al verwezen. Ik verwacht ook veel van het loopbaanpact, waar het LIO-concept (leraar in opleiding) nu al bestaat. Ik vind het verbazingwekkend dat daar bijna geen gebruik van wordt gemaakt. Dat is ook iets heel interessants om de overgang tussen de opleiding as such en de loopbaan die je dan start, wat zachter te maken.
Als het gaat over het aanpakken van de knelpunten, kan ik mij volledig scharen achter de aanbevelingen die de werkgroep stage heeft gedaan. De eerste is al vervuld, de andere twee moeten we nu in de komende periode ook oplossen.
Mijnheer De Meyer, we leggen natuurlijk ons oor te luisteren. Het digitaal systeem van registreren is één zaak, maar het gaat vooral over de vraag hoe het komt dat we nu minder stageplaatsen hebben. Dat horen we regelmatig terugkomen.
Minister, ik wil een belangrijke verbinding maken. In het regeerakkoord hebben we inderdaad gezegd dat we in de lerarenopleiding kennis, vaardigheden en klasmanagement opnieuw meer nadrukkelijk naar voren brengen. En zo komen we ook bij de eindtermen terecht. De eindtermen zijn de zaken die de toekomstige leerkrachten moeten brengen. Dat debat zal uitwijzen wat er ook in de lerarenopleiding moet zitten.
Hier is nogmaals bewezen dat het gaat over inhoud, het gaat niet over structuren. Het gaat over wie het doet en wat hij geeft. Dat is de samenvatting van het masterplan secundair onderwijs: het zit hem in de inhoud en in de mensen. Daar moeten we meer op focussen, niet enkel op een digitaal systeem.
De actuele vraag is afgehandeld.