Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, deze week namen we kennis van verontrustende cijfers: een op twee studenten lerarenopleiding stroomt vroegtijdig uit, wat natuurlijk demotivatie in de hand werkt. Eens mensen in het beroep instappen, zien we ook dat een op vijf jonge leerkrachten binnen de vijf jaar de school weer verlaat. Dat is ook een drama, want ons onderwijs heeft permanent vers en sterk bloed nodig.
Ik wil het daarom niet alleen hebben over de lerarenopleiding, maar ook over de professionalisering en de nascholing binnen het beroep. We moeten heel veel aandacht hebben voor de omkadering van jonge leerkrachten, maar ook voor werkbaar werk voor leerkrachten die al langer in het beroep staan.
Minister, het loopbaanpact staat op stapel. Kunt u al een tipje van de sluier oplichten en daarover al concreet inzicht geven vooraleer u de onderhandelingen aanvat?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Gennez, vorige week is er hier ook een debat geweest over die loopbaan en de uitspraken over wat je daar zoal in moet stoppen. Ik heb toen gezegd dat het sociaal overleg daarover zou starten en dat ik daar geen grote uitspraken over zou doen. Ik zal dat wel rond de tafel doen. Wel kan ik vandaag het volgende zeggen. De komende maanden zijn cruciaal voor de onderhandelingen. Ik vind immers echt dat we ernstig moeten nadenken over de loopbaan van leerkrachten. Prioritair is natuurlijk het volgende als het gaat over de perceptie van het beroep van leerkracht: men moet ermee ophouden leerkrachten te stigmatiseren, alsof alles slecht zou zijn. Als we bekijken welke beroepen het grootste vertrouwen krijgen van de mensen, dan staat het onderwijs met stip op één in die rangschikking. We doen het au fond dus eigenlijk goed, maar er zijn knelpunten.
Er zijn ten eerste de knelpunten bij de instroom. Vandaar de communicatie deze week en de terechte zorg en vragen wanneer die instapproef er komt en hoe we die vorm gaan geven. We hebben daar een uitvoerige discussie over gehad in het parlement. Ik zal die niet hernemen, maar de focus ligt daarbij op het al starten in het volgende academiejaar. In het academiejaar erna moet dat volledig op poten staan.
Ten tweede is er het curriculum zelf: hoe kunnen we leerkrachten tijdens de opleiding weerbaarder maken voor de vele uitdagingen waarmee ons onderwijs kampt en waardoor leerkrachten soms ontmoedigd raken?
Ten derde is er de instap in het beroep: hoe kunnen we hen voldoende ondersteunen? Dan zijn we beland bij het loopbaantraject. De mentoruren zijn ooit afgeschaft. Ik was gisteren in Zaventem op bezoek in een school, en heb gemerkt dat men daar wel nog met die mentoruren werkt, en dat op die manier jonge leerkrachten echt fel worden ondersteund.
Het vierde punt dat mij ook wat zorgen baart, is de aansluiting bij het beroep, de stages. Ik zie dat er op het terrein steeds meer moeilijkheden ontstaan voor sommige scholen om voldoende stageplaatsen te vinden. Ik vind dat eigenlijk heel vreemd, want au fond zouden scholen onze stagiairs of kandidaat-leraren met open armen moeten ontvangen.
Dat zijn dus vier grote onderdelen. Het loopbaanpact, waarnaar u concreet hebt gevraagd, zit daar mee in. De komende maanden kunnen er hopelijk doorbraken ter zake worden bereikt met werkgevers en werknemers.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben het uiteraard eens met die vier onderdelen. Ik denk dat we daarover ook kamerbreed een discussie kunnen hebben en een draagvlak kunnen vinden. Er moet me echter wel iets van het hart. Als we het echt hebben over nascholing en professionalisering, dan vraag ik me toch wel af waarom men, in het kader van het decreet houdende de onderwijskwaliteit, specifiek met betrekking tot de vorming van leerkrachten en organisatieontwikkeling in deze legislatuur, los van de mentoruren uit de vorige legislatuur, 1,4 miljoen euro bespaart. Waarom doet men hetzelfde bij de pedagogische begeleiding, die echt inzet op de competentieontwikkeling en de versterking van al onze leraars? Waarom bespaart men ook daar 1,5 miljoen euro? Opgeteld gaat dat grosso modo over bijna 3 miljoen euro die u met één pennentrek hebt weggesaneerd. Hoe kunt u dan ernstig zeggen en beloven aan al die leraars dat ze permanent en professioneel zullen worden gevormd en bijgeschoold?
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Gennez, u hebt het krantenartikel naar aanleiding van mijn schriftelijke vraag duidelijk goed gelezen. Ik heb ook geen actuele vraag ingediend, omdat we morgen in de commissie drie vragen hebben over de lerarenopleiding. Het lijkt me dus goed om daar het debat uitvoerig te voeren. Ik wil echter toch verwijzen naar het rapport ‘Beleidsevaluatie lerarenopleidingen’ van juli 2013. Dat is toch al eventjes geleden, bijna twee jaar. Erin komen inderdaad een aantal zaken aan bod, waaronder uiteraard ook de oriëntatie. Ik denk echter dat we daarover ondertussen al genoeg hebben gehoord. Minister, ik ben blij te horen dat die niet-bindende toelatingsproef er is, dat die er zal komen, dat die in 2016-2017 zeker operationeel zal zijn. Ook de praktijkschok komt echter aan bod, dus de invulling van de opleiding versus wat het beroep inhoudt, net als de actualisering van het beroepsprofiel. Ik stel toch vast dat de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) er niet echt uitkomt als het gaat over de vraag hoe die eruit zou moeten zien. Er zijn ook de zijinstromers. Er zijn inderdaad ook de stages. Uit die evaluatie is immers ook gebleken dat er nood is aan een betere vakkennis bij de eerste en de tweede graad secundair onderwijs. Minister, hoever staat u met het uitvoering geven aan de inhoud van die evaluatie?
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, we hebben al een debat gehad over de lerarenopleiding. Morgen komen we er opnieuw op terug en vandaag staan we er ook bij stil. Het is dus zeer belangrijk.
U geeft vier items aan waaraan moet worden gewerkt als we kijken naar de lerarenopleiding. U was gisteren in Zaventem. Wel, ik was gisteren in Turnhout. Ik heb daar de gelegenheid gehad om met bijna driehonderd studenten te spreken die binnen enkele weken afstuderen, maar ook met lerarenopleiders. Zij hebben ook een bezorgdheid geuit over de lerarenopleiding en ze hebben ook bekommernissen geuit met betrekking tot de hervorming die we gaan doorvoeren.
Ze zeggen heel duidelijk dat ze in de opleiding nog te veel tijd nodig hebben om kennis over te dragen die de jonge leerkrachten moeten hebben en dat ze te weinig tijd hebben om te investeren in de begeleiding van die jonge mensen om hen pedagogische, psychologische en sociale vaardigheden bij te brengen, wat cruciaal is. Ze hebben ook veel te weinig tijd om die studenten te begeleiden in de scholen waar ze stage lopen.
Een laatste element – en dat is nog niet ingebracht in de debatten die we al gevoerd hebben – is dat ze ook heel duidelijk zeggen dat het van groot belang is om het decreet Financiering Hoger Onderwijs grondig te bekijken omdat ook dat een impact heeft op de manier waarop ze vandaag aan de slag kunnen met de studenten en op de kwaliteit die ze kunnen leveren. Ook dat hebben ze gisteren onder de aandacht gebracht.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord op de gestelde vragen. We zijn daar vanuit onze fractie zeer tevreden mee. We wensen uiteraard een aantal bezorgdheden mee te geven.
Er zijn twee verschillende zaken aangehaald door mevrouw Gennez. De uitstroom van de studenten is nog iets anders dan de uitstroom van leerkrachten. Daar zijn dus verschillende oplossingen voor nodig.
Minister, ik denk in eerste instantie dat het heel erg belangrijk is om de kandidaat-studenten goed te informeren en een goed beeld te geven over hun capaciteiten vooraleer ze hun studie aanvangen. Dat is één zaak. Dat moet je uiteraard doen op een manier die wetenschappelijk gevalideerd is. Je kunt intakegesprekken organiseren, je kunt op diverse wijzen toelatingsvoorwaarden instellen, maar het is voor onze fractie van belang dat daar niet in wordt geïmproviseerd. Daar is nog werk aan de winkel en we zullen helaas niet sneller kunnen lopen dan de wetenschappelijke realiteit ons toestaat.
Daarnaast is het ook belangrijk om over de loopbaan zelf te spreken. Dat zullen we ook nog verder doen. Ik heb ook oog voor de problemen in het secundair onderwijs. Ik denk overigens, mevrouw Gennez, dat een van de slechtere beslissingen ooit was om de mentorenuren af te schaffen. Ik wens te benadrukken dat het nodig is om jonge leerkrachten te begeleiden in hun opdracht en dat men moet afstappen van de mentaliteit om jonge leerkrachten de moeilijkste lesopdrachten te geven maar die moet geven aan de oudere leerkrachten.
Het is onmogelijk om in het kader van een actuele vraag al die werven te bespreken. Maar laat me over een zaak duidelijk zijn: wat we niet mogen doen, is alles aan alles koppelen, waardoor er niets meer vooruit gaat.
Collega’s, ik vind het prioritair om voor iemand die de keuze maakt om leraar te worden, de instapdrempel niet te verhogen. Maar, mevrouw Helsen, mijnheer Daniëls en mevrouw Brusseel, je moet wel duidelijk maken aan leerlingen wat je aan basiskennis verwacht. Ook de secundaire scholen moeten weten wat de basisverwachtingen zijn die je moet hebben als iemand instapt.
We hebben er in de commissie al over gediscussieerd: taal is cruciaal, basiswiskunde is cruciaal. Ook voor iemand die kleuterleider wil worden, is het van belang die basis te hebben.
Betekent dat dat je vanuit het beroepsonderwijs of het technisch onderwijs niet kunt instappen? Maar neen, het is zeer goed om die sprong te maken, maar het secundair onderwijs en het hoger onderwijs moeten het eens geraken over de basisskills die nodig zijn. Het is helemaal niet zo moeilijk om daar een kennisproef over te maken. Moeilijker is het testen van de pedagogische vaardigheden, omdat ze dat leren tijdens de opleiding. Mevrouw Helsen zegt dat men te veel tijd nodig heeft voor de kennis en te weinig voor het pedagogische aspect. Dat mag niet. Je moet zorgen dat die lat van wat je mag verwachten aan basiskennis voor iemand die instapt, precies goed ligt.
Mevrouw Gennez, professionalisering is natuurlijk veel meer dan nascholing. Wat ik heb vernomen, is dat de middelen voor de nascholing aan de scholen niet zijn verminderd. Ik heb ervoor gekozen om al die middelen naar de scholen te duwen. Voor mij is dat vrij cruciaal.
Mevrouw Brusseel, u had het over de mentoruren. We zaten mee in de regering toen die uren zijn afgeschaft, dus ik kan er niet zoveel commentaar op geven. Ik merk wel dat het dat is wat de scholen vragen. Dat moet dus mee in het loopbaandebat. Kunnen we de begeleiding van jonge leerkrachten opnieuw doen? Dat is vrij cruciaal in de hele loopbaan, maar ook om de uitval in de eerste jaren van de loopbaan te vermijden. Naast de benoeming, de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD) enzovoort.
We zullen hier in de komende periode interessante debatten over voeren. Ik wil echt elke werf individueel bekijken om daar vooruitgang te kunnen boeken, want als we alles aan alles hangen, zijn we vijf jaar aan het spreken. Ik spreek wel graag, maar ik wil vooral verandering zien op het terrein.
Met mijn actuele vraag heb ik vooral gefocust op navorming, professionalisering en permanente vorming van leraars in het beroep om die uitstroom te voorkomen. Uiteraard moet er versterking van het mentorschap komen.
We besparen bijkomend op pedagogische begeleiding, op organisatieontwikkeling en op vorming in de school. Gaat u dan in de toekomst extra investeren? Ik denk dat we allemaal het belang daarvan inzien. (Applaus bij sp.a)
De actuele vraag is afgehandeld.