Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, de voorbije dagen hebben vertegenwoordigers van de Universiteit Leuven en van de Universiteit Gent aan de alarmbel getrokken toen het ging over de studievoortgang. Zij stellen vast dat zes op tien eerstejaars niet slagen voor het eerste jaar. Een op de drie studenten lopen studievertraging op. Positief is dat de hogescholen stellen dat zij minimumcriteria willen opleggen waarbij studenten moeten slagen voor 60 procent van de vakken voor zij verder kunnen gaan. In het regeerakkoord wordt de aandacht gevestigd op de problematiek van de flexibilisering van de studieduur. Anderzijds zijn wij samen met u tevreden dat het aantal studenten aan hogescholen en universiteiten stijgt.
Als men langer studeert, is dat d’office misschien geen probleem, als men maar een diploma behaalt. Desalniettemin moet de uitdaging blijven om de studieduur te bewaken.
De aanleiding van mijn vraag is zeer concreet dat de universiteiten bereid waren om gegevens aan elkaar door te geven zodat men die studentenbegeleiding beter kan doorvoeren. Wilt u bijkomende maatregelen nemen inzake de langere studietijd? Ik denk dat de tijd daar rijp voor is. Ik denk dat veel hogescholen en universiteiten bereid zijn om die stappen te zetten.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Van Dijck, wij hebben vorige week op de ministerraad het Onderwijsdecreet (OD) XXV in eerste lezing goedgekeurd. Dat moet uiteraard nog naar het parlement komen. Er staan een paar maatregelen in die ondertussen al in de pers zijn gekomen, maar waar u ook vragen over stelt.
We zijn het er allemaal over eens dat de flexibilisering goed is voor de democratisering van ons hoger onderwijs. Er zijn een aantal voordelen. We zien dat meer studenten na het secundair onderwijs een opleiding volgen aan een hogeschool of een universiteit. Maar er zijn ook een aantal pijnpunten. U hebt ze zeer terecht aangehaald. Maar drie op tien studenten haalt op drie jaar tijd zijn bachelordiploma. Zeker een kwart van de studenten start wel met hoger onderwijs, maar stopt onderweg en behaalt nooit een diploma hoger onderwijs.
Welke maatregelen hebben wij nu goedgekeurd? Eentje dat de voorbije weken hier al aan bod is gekomen, is dat hogescholen en universiteiten na het eerste jaar bindende studievoortgangsmaatregelen kunnen opleggen als een student niet slaagt voor 60 procent van zijn studiepunten. U weet dat als je gaat studeren, je studiepunten opneemt. Je kunt, afhankelijk van je talenten of je kansen, er meer of minder opnemen. Als je niet slaagt voor 60 procent, dan kan bij wederinschrijving het jaar erna, de hogeschool of de universiteit studievoortgangsmaatregelen opleggen, indien jullie dat ontwerp van decreet goedkeuren.
We hebben een tweede maatregel goedgekeurd. Als studenten dat niet willen en naar een andere universiteit gaan, dan is het belangrijk dat de hogeschool of universiteit waar de student naartoe gaat, inzage krijgt in het studiesucces van die student aan de eerste hogeschool of universiteit. De maatregel dat je dat kunt volgen, is opgenomen.
Die maatregelen laten hogescholen en universiteiten toe om effectief in te grijpen, maar ze verplichten hen niet. Het decreet dat zegt dat elke hogeschool of universiteit zelf daar een beleid rond kan voeren, op maat van de student, blijft bestaan. Hogescholen en universiteiten zijn nu druk bezig om te kijken hoe ze hun bestaande studentenopvolgingssystemen kunnen verbeteren.
De twee maatregelen komen naast de oriëntatie- en de toelatingsproeven. Ze zijn vorige vrijdag door de Vlaamse Regering in eerste lezing goedgekeurd bij OD XXV.
Dank u wel, minister. Wat beslist is en wat straks in dit parlement zal worden besproken in het kader van OD XXV, zijn goede hefbomen om de studievoortgang te bewaken. Ik doe zeker een oproep, ook naar universiteiten en hogescholen, dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt. Dat is niet om de boeman te spelen ten aanzien van de studenten. Ik ervaar uit contacten met studenten ter zake dat het soms belangrijk is om een houvast te hebben en om duidelijkheid te hebben zodat men als het ware een keuze heeft in het pakket dat men in zijn opleiding heeft. Het is belangrijk dat we bewaken dat de flexibilisering niet langer betekent dat men in stukken al is geslaagd en andere basisstudiepunten nog niet heeft verworven. We moeten met die hogescholen en universiteiten in dialoog blijven om met de nodige zorg om te springen met dat leerkrediet waar toch zoveel om te doen is om die flexibilisering niet te laten uitdijen.
De heer De Potter heeft het woord.
Voorzitter, minister, onze fractie deelt uw bekommernis, de bekommernis van velen, dat er maatregelen gewenst zijn om de studievoortgang te bewaken en de regelgeving daarrond te vereenvoudigen.
Het gaat niet om maatregelen om een heksenjacht te organiseren, zoals ik hier en daar heb gelezen, maar vooral om maatregelen die erop gericht zijn om het slaagpercentage te verhogen en om meer en sneller studiesucces te boeken. Dat blijkt ook uit het advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Voor onze fractie is het van groot belang dat de instellingen, de universiteiten en hogescholen, daarbij over de nodige vrijheid kunnen blijven beschikken om maatregelen uit te werken. Er mogen geen bindende regels worden opgelegd van hieruit, vanuit Brussel.
Ik heb gelezen dat de Vlor voorstander is van een pact tussen universiteiten en hogescholen en van een uitgebreid overleg met de studentenraden. Kunnen of zullen er initiatieven worden genomen om dat pact te bewerkstelligen en om het overleg met de studentenraden te realiseren?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, voor Open Vld is het belangrijk om de slaagkansen van iedereen die gemotiveerd is om een opleiding in het hoger onderwijs aan te vatten, zo hoog mogelijk te houden. Uiteraard zijn maatregelen voor de studievoortgang na het eerste jaar heel belangrijk, maar ik wil dit nu eventjes opentrekken naar de problematiek van het kiezen van de studierichting die het beste bij iemand past. Dat is immers de meest efficiënte manier om de slaagkansen hoog te houden en om de student gemotiveerd te houden.
Minister, is er al vooruitgang geboekt in de discussie over het oriënteringstraject, over de ondersteuning van een oriëntering in het secundair onderwijs, zodat leerlingen weten waar ze naartoe kunnen gaan, waar ze de capaciteiten en de passie voor hebben? En is er al vooruitgang geboekt in de discussie over de toelating aan de universiteiten? Gent zal SIMON gebruiken; wat vinden de andere instellingen daarvan?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, minister, op basis van de databank kan een instelling extra ondersteuning bieden aan een student met achterstand. Dat is uiteraard positief. Een instelling kan echter ook gewoonweg een student weigeren. Op welke basis gebeurt dat? Hoeveel kansen mag een student volgens u krijgen? Is het eigenlijk geen taak van de overheid om bepaalde normen op te leggen waardoor een student al dan niet geweigerd mag worden in plaats van dit gewoon over te laten aan de instellingen en zo tot bepaalde elite-universiteiten te komen?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, uiteraard willen wij allemaal de slaagkansen in het hoger onderwijs verhogen. Het gaat om het zoeken van een evenwicht, want we willen de studenten ook de kans geven om even hun weg te zoeken. We moeten daar aandachtig voor blijven.
Ik hoor u steeds zeggen dat u zeker geen extra drempels wilt inbouwen, dat de democratische toegang tot het hoger onderwijs behouden moet blijven, dat het de bedoeling is om beter te oriënteren en om problemen vroeg te detecteren om zo de studenten beter te kunnen begeleiden. Dat alles valt volgens mij moeilijk te rijmen met de besparingen die op dit vlak werden ingevoerd op de studentenbegeleiding, de sociale voorzieningen en het Aanmoedigingsfonds. Instellingen en studenten geven aan dat ze problematisch zijn.
Bent u van plan om extra in te zetten op begeleiding en om in extra middelen te voorzien voor het begeleiden van die studenten, als dat uiteindelijk de bedoeling is?
Voorzitter, dames en heren, de vraag die de heer Van Dijck stelt, opent voor mevrouw Brusseel kansen om het hele spectrum aan maatregelen aan bod te laten komen. Ik vind dat op zich geen slechte zaak, en vragen staat altijd vrij.
Mevrouw Brusseel, wat de oriëntatieproef op het einde van het secundair onderwijs betreft en de niet-bindende toelatingsproef voor de start aan het hoger onderwijs, komen wij in april opnieuw samen met de hogescholen en de universiteiten om de stand van zaken te bekijken. In principe hadden we afgesproken om te starten met de lerarenopleiding en met het verzamelen van opleidingen waar al zulke testen voor bestaan. We zullen in april zien hoever men daarmee opgeschoten is en hoe dit al in een aantal richtingen gestandaardiseerd kan worden aangeboden bij de start van volgend academiejaar. Dit wordt dus vervolgd, ik meen dat ik op 1 april – een prettige datum – de hogescholen en de universiteiten zie. Ik ben het er volledig mee eens dat we dit niet mogen isoleren van de studievoortgangsmaatregelen vanaf het eerste jaar.
Mevrouw Soens, uw vraag verbaast me een beetje. U vraagt of het niet de taak van de overheid is om ervoor te zorgen dat de universiteiten en hogescholen niet blijven aanmodderen. We zitten hier met decreten waarvoor uw partij de volle verantwoordelijkheid heeft genomen en waar ik als Vlaams minister ook achter sta. Het decreet bepaalt zeer duidelijk wanneer je een student in een bepaalde opleiding kunt weigeren en wanneer je dat niet kunt. De maatregelen die we als regering hebben goedgekeurd in OD XXV hebben helemaal niets te maken met het weigeren, maar met het moment waarop je kunt vragen dat er aan een student extra voorwaarden worden opgelegd. Ik sta daar volledig achter.
Mevrouw Meuleman, u zegt dat het een centenkwestie is. U moet eens kijken naar het advies van de Vlaamse Onderwijsraad. De hogescholen en universiteiten zelf zijn vragende partij om dat te doen. Waarop baseren zij zich? Bij het onderzoek naar de flexibilisering zat een tabel. Ik heb die nu niet bij me. In die tabel zie je mooi dat, als studenten studiepunten opnemen, het verschil van 50 naar 60 procent het kantelmoment is waarop ze meer of minder kansen hebben om er door te raken in de volgende jaren. Daarom vraagt men om dat op te trekken naar 60 procent. Dat is geen 60 procent in totaal, zoals een krant een paar maanden geleden kopte. Het is 60 procent van de opgenomen studiepunten.
Ik zie hier een communicatie ontstaan tussen mevrouw Meuleman en de voorzitter. Omdat ze lachte, dacht ik dat ze mijn antwoord zo fantastisch vond. Maar de voorzitter is haar pennenvruchten aan het lezen. Ik ben heel nieuwsgierig.
Mevrouw Crevits, over wat er hier achter dit spreekgestoelte gebeurt, mag u eigenlijk geen enkele mededeling doen aan het parlement. Dat is ongehoord. (Gelach)
Ik dacht dat mevrouw Meuleman zeer geïnteresseerd en zelfs geanimeerd luisterde, maar ze keek naar u. Haar blik was te vriendelijk.
Ik heb bij dezen gepoogd om te duiden waarom wij er als Vlaamse Regering voor hebben gekozen om die twee extra maatregelen te nemen. We zullen er uiteraard op toezien dat die niet worden gebruikt om studenten te pesten. Integendeel, ze zullen worden gebruikt om studenten sterker te maken en extra begeleiding en kansen op succes te kunnen geven.
Mijnheer Van Dijck, ik stond de laatste 3 minuten met de rug naar u toe. Ik heb nog 43 seconden om het woord tot u te richten. Ik ben het eens met uw opmerkingen. U zegt dat we moeten oppassen met dat vakkensysteem. Maar dat is natuurlijk eigen aan het systeem zoals het al jaren bestaat. Ik weet dat er nu stemmen opgaan om terug naar jaarvakken of jaarsystemen te gaan. Maar het is niet de bedoeling om dat op dit ogenblik te doen.
Mijnheer De Potter, u verwijst naar de studentenraden en naar dat pact. Ik heb daar in feite geen probleem mee. Dat zou voor een stuk ook tegemoetkomen aan de opmerking van mevrouw Soens. Ik vind wel dat elke universiteit een eigen beleid kan ontwikkelen. Ik was deze week aan de Katholieke Universiteit Leuven Afdeling Kortrijk (Kulak) om te spreken met de studenten. Daar zitten studenten van alle provincies. Zij kiezen om een welbepaalde reden voor deze universiteit, die het op een eigen manier aanpakt. Zo gaat dat ook in Brussel, Gent en Leuven. Elke hogeschool en elke universiteit moet een eigen beleid kunnen ontwikkelen, uiteraard binnen een decretaal kader, binnen grenzen die duidelijk door ons en door het decreet worden bepaald.
Voorzitter, minister, ik denk dat dit kleine debat aantoont welk spanningsveld er in dit parlement loopt wat dit betreft. Ik denk dat we het juiste evenwicht moeten vinden tussen enerzijds optimale kansen voor alle studenten en anderzijds rekening houden met de maatschappelijke last en kost. Ik bekijk dat niet alleen budgettair. We moeten de studenten geen rad voor de ogen draaien. We moeten de juiste keuzes maken. Wij, de N-VA, stellen vaak het drietrapsgegeven voorop: een goede oriëntering – dat heb ik hier ook gehoord –, maar vervolgens ook het bewaken van dat leerkrediet.
Ik ervaar binnen de hogescholen en universiteiten een grote bereidheid om in samenspraak met elkaar stappen vooruit te zetten. Dat moet heus niet als een betutteling vanuit Brussel komen of vanuit een pedagogie die van hieruit wordt opgelegd. Minister, laat ons deze kans nemen, zodat de student er op termijn inderdaad ook beter van wordt. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.