Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014. Tweede aanpassing
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2014. Tweede aanpassing
Ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2015
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2015
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet houdende aanpassing van de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014, het ontwerp van decreet houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014, het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2014, het ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2015, het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2015 en het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister Homans, ik stel u op de proef want ik ga deels op dezelfde nagel kloppen als mijn voorganger, al is het met een ander accent.
Ik wil beginnen met iets waar ik het absoluut mee eens ben: het verhogen van de bestuurskracht van de lokale besturen. Ik ben het daar absoluut mee eens omdat onze lokale besturen steeds belangrijker worden. Kijk maar naar de grotere rol die steden wereldwijd spelen in de strijd tegen de klimaatverandering. Maar ik ben het niet eens met de manier waarop u die verhoging van de bestuurskracht uitwerkt. Ik begrijp een aantal dingen zelfs helemaal niet.
Ten eerste begrijp ik niet dat u begint met de afschaffing van het Provinciefonds, dat op 1 januari wordt opgedoekt. Mij gaat het erover dat u bij de verdere hervorming van de provincies start met de afschaffing van het Provinciefonds. Ik heb u tijdens de commissievergaderingen herhaaldelijk al gezegd dat u de mensen daarmee provoceert. U geeft hun de indruk dat ze niet belangrijk zijn. Dat de afschaffing van het Provinciefonds een sluitstuk zou zijn van een verdere hervorming, daar kunnen we inkomen, maar niet dat u ermee begint.
Minister, als u hervormt, dan moet u uw mensen, ambtenaren, vzw’s en vrijwilligers, meekrijgen. Dat doet u niet als u daarmee begint. Dan maakt u mensen kwaad. Ik begrijp eigenlijk uw ‘veranderingsmanagement’ niet. Daarom zullen wij met onze groene fracties in alle provincies een motie indienen naar aanleiding van de begrotingsbesprekingen waarin wij vragen om het Provinciefonds niet af te schaffen voor er duidelijkheid is over wat de dotatie van de Vlaamse overheid aan de provincies is.
Voorzitter, het spijt me dat ik zo vaak moet onderbreken. Mevrouw Pira, wat hebt u niet begrepen in mijn opmerking van daarnet? Ik heb u heel beleefd gevraagd om te stoppen met wat u doet. U zaait paniek: u zegt dat we geen respect hebben voor het provinciepersoneel, quod non. Ik heb dat in de commissie tot vervelens toe herhaald.
U zei dat u erin kunt komen dat de afschaffing een sluitstuk zal zijn van de hervorming. Ik heb ook al heel duidelijk gezegd dat 37 miljoen slechts 3,4 procent is van het totale budget van de provincies. Vind ik dat onoverkomelijk, in vergelijking met alle inspanningen die we van andere overheden en van alle burgers vragen? Neen.
We hebben een duidelijk pad afgesproken voor wat we gaan doen met de provincies. Die 37 miljoen van het Provinciefonds staat compleet los van de hervorming. Daarom vraag ik u nogmaals, mevrouw Pira: stop met zeggen dat we geen respect hebben voor het personeel van de provincies, want dat is geenszins het geval.
Voorzitter, ik heb respect voor de moeilijkheidsgraad van de discussie, maar als ik vaststel dat in de provincies wat hier daarnet is gezegd ook door de mensen van NV-A wordt gezegd, namelijk dat het onduidelijk is wat er gaat gebeuren; als ik vaststel dat onze gerespecteerde ex-collega Ludwig Caluwé zelf al gecommuniceerd heeft dat er teveel onduidelijkheid is en dat alles op een hoop wordt gegooid; als ik vaststel dat van de verschillende meerderheidspartijen de gedeputeerden en anderen al gezegd hebben dat er zoveel onduidelijkheid is, waarom wordt ons dan verweten dat we onrust stoken wanneer we meer duidelijkheid vragen?
Stel dat al die mensen die bij de provincie werken een garantie zouden krijgen. Van de persoonsgebonden bevoegdheid hebben we tot in de details, zoals de aanwezigheid van de provincie in Izegem, gezegd dat ze verdwijnt. Welnu, wat gebeurt er met die mensen? Was daar maar een antwoord op gekomen. Ik zal u zeggen wat ermee zal gebeuren: hetzelfde als met de universiteiten. Men schuift het probleem door.
Er komt maar geen antwoord op de vraag wat er met die mensen zal gebeuren. Ik zei het al in de commissie: het gaat onder andere om welzijnsinstellingen, tot driehonderd in West-Vlaanderen alleen. Het betreft ook instellingen voor personen met een handicap.
Natuurlijk is er onrust, die mensen zijn niet onnozel. Die mensen zijn ongerust over wat er met hen zal gebeuren Verwijt dat de oppositie niet. Ik wil gerust van de fractieleiders van alle meerderheidspartijen horen wat zij daarvan vinden. Van alle meerderheidspartijen zijn er mensen die dezelfde ongerustheid als mevrouw Pira al publiek hebben geuit.
Minister, wat die 3,5 procent betreft, ben ik heel genuanceerd geweest. Voor mij gaat het over meer dan die 3,5 procent. Het gaat erover dat u daarmee begint. Uw collega, nu minister-president, heeft de afgelopen jaren een mooi traject afgelegd met de provincies. Onder de noemer van interne staatshervorming is er een traject doorlopen waarbij er afspraken zijn gemaakt en een contract is gesloten tot 2020. De mensen bij de provincies zijn enorm geschrokken dat dit contract met de voeten werd getreden en dat het nu volledig is veranderd. De afschaffing van het Provinciefonds moet u eigenlijk eerder zien als een symbool waaraan de algemene misnoegdheid wordt opgehangen. Vandaar dat onze motie zo genuanceerd is. Wij vragen in onze motie om het Provinciefonds niet af te schaffen vooraleer in 2016 de provincies weten wat de dotatie zal zijn voor de provinciebesturen.
Ik heb niet gezegd dat u geen respect hebt, ik het dat woord zelfs niet uitgesproken. Ik vraag me af of ik hier mag spreken. Mag ik hier nog spreken?
Mevrouw Pira, ik zorg ervoor dat u hier mag spreken.
Wanneer men een gefundeerde en misschien harde kritiek formuleert, dan wordt dat onmiddellijk afgedaan als paniekzaaierij. Op die manier kunnen wij niet aan oppositie doen, sorry minister. (Opmerkingen van de heer Koen Van den Heuvel en bij sp.a)
Ik wil het ook nog even hebben over het compromis waarmee u bent begonnen. De N-VA is eigenlijk tegen de provincies, CD&V is voor. En dus werd een soort van Belgisch compromis gemaakt. De grondgebonden bevoegdheden blijven bij de provincies en de persoonsgebonden materies gaan naar de gemeenten of naar Vlaanderen. Minister, het gaat hier opnieuw over de manier waarop dat gebeurt. U beslist tijdens de regeringsonderhandelingen dat de persoonsgebonden materies naar Vlaanderen of naar de gemeenten gaan, het is nog niet duidelijk naar waar precies. Wanneer de materie te klein is voor Vlaanderen maar te groot voor een gemeente, dan wordt het een cluster van gemeentes. Er wordt een beslissing genomen en achteraf moet worden nagegaan of die wel haalbaar is. Het is de manier waarop u beslissingen neemt, die dan achteraf moeten worden onderzocht op hun haalbaarheid, die ik aanklaag en die eigenlijk ook heel vervelend is voor de mensen die bij de provincie werken. Of het realistisch of haalbaar is, weet niemand. Ik begrijp zo’n compromissenpolitiek niet en ik had eigenlijk gehoopt dat de N-VA, toch niet zo’n compromisachtige partij, zich niet zou bezondigen aan zo’n duidelijk compromis, dat voor ontzettend veel onduidelijkheid zorgt op het terrein.
Ik krijg het een beetje op mijn heupen, en ik heb nogal brede heupen, dus dat wil wel wat zeggen.
Mevrouw Pira, ik heb dit ook gezegd tijdens een debat waarbij de heer Decaluwe aanwezig was, een heel beleefd en beschaafd debat. Eerst krijgen we het verwijt dat de N-VA niet in staat is tot compromissen. Dan tonen we aan dat we een regering kunnen vormen en dan wordt dat tegen ons gebruikt. Het is het een of het ander.
U kent uw eigen programma. In het programma van Groen staat de afschaffing van de provincies en de overgang naar stad- en streekgewesten. Stel u voor dat u de macht zou hebben en u de stad- en streekgewesten zou invoeren, hoe zouden die ambtenaren zich dan voelen? Zou u dan evengoed zeggen dat de mensen zich niet begrepen voelen? Wij hebben duidelijk gezegd dat we die mensen begrijpen.
Het gaat niet over hun taakstelling of capaciteiten. We gaan gewoon nagaan waar we die bevoegdheid het beste plaatsen: niet meer of minder dan dat. Het is een bestuurlijke hervormingsoperatie, geen besparingsoperatie. Partijen hebben programma’s, die zijn niet altijd hetzelfde, laat het ons hopen tenminste, dat is democratie. Na de verkiezingen worden regeringen gevormd. Men zoekt uit wat men samen kan doen. Dan maakt men een regeerakkoord en dat voert men uit. Dat vraagt tijd natuurlijk. Daar moet u toch een beetje begrip voor hebben.
Dat is een interessant standpunt. De N-VA vindt dat er meer intergemeentelijke samenwerking moet komen omwille van de efficiëntie. Ik zou graag weten wat jullie vinden van het belangenprobleem dat de federale overheid heeft beslist om de vennootschapsbelasting toe te passen. Heel concreet wil dat zeggen, mijnheer Meremans, als u meer intergemeentelijke samenwerkingen wil, wat zeer verdedigbaar is, dat het duurder wordt, of dat nu een zwembad, een rustoord of een crematorium is, dan wanneer een stad of gemeente het apart zou realiseren. Wat is uw stelling daarover? Wat denkt u ervan dat het fiscaal wordt ontmoedigd om intergemeentelijke investeringen te doen?
Het is nog niet beslist wat er zal overblijven. Als het over commerciële taken gaat die winst maken, daar zou eventueel vennootschapsbelasting op worden betaald. Dat is een federale materie, mijnheer Crombez.
Over de stad- en streekgewesten, mijnheer Meremans, hebben we in 2011 een zeer uitgebreid voorstel van decreet ingediend. Het telt 185 pagina’s, er is hard over nagedacht en tot in detail uitgewerkt. Ja, wij voorzien in een hervorming, in stappen, en we rekenen daar twee legislaturen voor. Dat voor wat betreft het veranderingsmanagement waar ik nogal de nadruk op leg.
Beste CD&V’ers, hoe kunt u dit aanvaarden? Hoe kunt u aanvaarden dat er zo’n aanslag op de provincies wordt uitgevoerd, zonder, en daar gaat het voor mij over, zonder dat er een alternatief is? Die onrust bij ambtenaren, vzw’s en vrijwilligers, willen jullie dat? De contractbreuk waarnaar ik al verwees, die de Vlaamse Regering pleegde, met het niet meer subsidiëren van bossen en landschappen, zijn jullie het daarmee eens? Al uw gouverneurs, gedeputeerden en raadsleden zijn vierkant tegen die beslissing in het Vlaams regeerakkoord. Bent u het daarmee eens? Hoe gaat u daarmee om? Ik wil daar heel graag een antwoord op. Zwijgen betekent voor mij toestemmen.
Mevrouw Pira, we hebben het er in de commissie al over gehad, ik had een donkerblauw vermoeden dat u vandaag weer zou beginnen – en dat is uw volste recht – over de subsidiëring van de bosgroepen en de regionale landschappen. We kennen de voorgeschiedenis, we hebben het erover gehad in de commissie.
Als wij vragen aan de provincies, sorry, het is de zesde keer in een half uur tijd, om een inspanning te doen van 37 miljoen euro of 3,4 à 3,5 procent van hun budget, dan is het aan de provincies zelf om te beslissen waarop zij besparen. Wii hebben niet gezegd dat ze moesten besparen op de regionale landschappen of de bosgroepen en ik betreur eigenlijk die beslissing. Weet u waarom? Net dat zijn zeer uitgesproken grondgebonden bevoegdheden. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik betreur ook dat u volhardt in de boosheid. We hebben daar inderdaad in de commissie uitgebreid over gesproken. Dit voorbeeld toont eigenlijk heel juist de woordbreuk aan van deze Vlaamse Regering en het slechte bestuur.
Ik zal het nog even aan u uitleggen, want u stopt ook niet met onwaarheden te vertellen.
In de eerste plaats heeft de vorige regering samen met de N-VA een overeenkomst, een bestuursakkoord gesloten over de bevoegdheden die de provincie mocht houden. Er is toen afgesproken dat de bevoegdheid voor de regionale landschappen en de bosgroepen naar de provincie zou gaan. Dat gebeurde met de mooie woorden: “We geven de bevoegdheden, maar je krijgt ook het geld.” Dat geld is in het Provinciefonds gestort en zo naar de provincies gegaan. Amper een jaar later wordt dat bestuursakkoord in de vuilnisbak gegooid en wordt het geld ook teruggehaald naar Brussel.
Mevrouw Homans, als u op die manier de bevoegdheden terug naar Brussel gaat halen en gaat omgaan met de persoonsgebonden bevoegdheden, dan voorspelt dat niet veel goeds. Daarom is het heel terecht dat mevrouw Pira daarop terugkomt. U hebt woordbreuk gepleegd en nu zegt u tegen de provincies dat het persoonsgebonden bevoegdheden zijn en dat ze het zelf moeten financieren. Ja, u hebt de bevoegdheid en het geld gegeven, en het geld terug afgepakt.
Mevrouw Pira en mevrouw Lieten hebben wel degelijk gelijk. Op die manier kun je geen hervorming doorvoeren. Het ene jaar stop je het bij het Provinciefonds en het jaar daarna schrap je in dat budget, met heel wat gevolgen op het terrein.
Bovendien heb ik toen gevraagd hoe het zit met de vele provinciale culturele instellingen in Gent, Oostende, Tongeren en Antwerpen. Er is nooit een overleg geweest met het lokaal bestuur. Ik ga ervan uit dat u al die instellingen en de exploitatie ervan zult binnenhalen. Ik krijg het signaal van de lokale besturen dat ze dat op dit moment – ik hoef u niet te onderhouden over de precaire toestand van sommige van die besturen – er niet bij kunnen nemen.
Het punt dat mevrouw Pira terecht maakt, is dat als u zo’n hervorming doet, dat niet doet met de twee voeten vooruit, maar met een duidelijk plan en traject.
Mevrouw Lieten, u bent zeer geregeld, om niet te zeggen altijd, actief in de commissie. Ik heb in de commissie toegegeven wat u nu hebt gezegd. Ik zeg nu voor de zevende keer, waarvoor mijn excuses, dat als we een inspanning vragen aan de provincies van 3,5 procent op het totale budget, ik dat niet onoverkomelijk vind.
Neemt dat weg dat het niet waar is wat u hebt gezegd over de voorgeschiedenis? Neen. Dat klopt. Het is natuurlijk wel aan de provincies om bepaalde keuzes te maken. De eerlijkheid gebiedt u en vooral mij om te zeggen dat als alle projecten in de voorstellen van sp.a en Groen in de commissie zouden sneuvelen vanwege de schrapping van de 37 miljoen euro van het Provinciefonds, ik dan kom aan 100 miljoen euro. Alle projecten die de provincies niet meer zouden kunnen doen, is de schuld van het feit dat die 37 miljoen euro van het Provinciefonds wordt geschrapt. Een klein beetje intellectuele eerlijkheid in dit debat zou goed zijn.
Mijnheer Rzoska, ik ben inderdaad voorstander van een overlegmodel, zowel met de VVSG als met de VVP. Ik geef een voorbeeld. Als Turnhout het niet zou zien zitten om de Warande terug over te nemen, zou het zeer goed zijn om in overleg te gaan met de lokale besturen. Maar we stellen de vraag: kan een gemeente of een cluster van gemeenten die bevoegdheid aan? Zeggen ze ja, dan is dat goed. Dan krijgen ze de bevoegdheid, de financiële middelen en het personeel. Zeggen ze neen omdat ze dat om de een of andere reden niet zien zitten, dan zal de Vlaamse overheid die bevoegdheid en die culturele instelling ook overnemen.
Het verhogen van de bestuurskracht van de lokale besturen is een nobel doel, maar zoals het door deze regering is uitgewerkt, zal het veeleer leiden tot een verzwakking dan tot een versterking van de lokale besturen. Ik eindig met de titel van een blog: “Vlaams regeerakkoord: meer centralisatie, meer verambtelijking, meer verrommeling.” Ondertekend door Ludwig Caluwé en Peter Bellens, CD&V-gedeputeerden in Antwerpen. (Applaus bij Groen en sp.a)
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, het zal u niet verbazen dat ik het kort even wil hebben over inburgering, dat in de plenaire vergadering ook onder de noemer bestuurszaken valt. De beleidsnota is in de commissie weliswaar nog in volle bespreking, en ik heb begrepen dat wij na het reces antwoorden op onze vragen zullen krijgen, maar ik heb al een aantal bedenkingen.
U tracht misschien wel de indruk te wekken dat er met u een ander en nieuw inburgeringsbeleid komt, maar in de realiteit krijgen we meer van hetzelfde en zullen de vijf jaar van deze legislatuur zoals het er nu naar uitziet, vijf verloren jaren zijn, want van een aanscherping van het inburgeringsbeleid is immers geenszins sprake, zo blijkt tenminste uit uw beleidsnota.
De centrale doelstelling van uw beleid, zo schrijft u zelf, is het terugdringen van de etnische kloof op de arbeidsmarkt en in het onderwijs. Wie is volgens deze regering voor deze etnische kloof verantwoordelijk? De schuldige is blijkbaar de Vlaamse samenleving, die onvoldoende inspanningen zou doen om allochtonen aan het werk en aan het studeren te helpen. Want volgens u, minister, heeft de etnische kloof alles te maken met diensten die onvoldoende toegankelijk zijn voor personen van vreemde afkomst. Zo staat het in uw beleidsnota. Volgens de beleidsnota Inburgering verwacht deze regering van de beleidsdomeinen dat ze de drempels opsporen en concrete maatregelen nemen om de diensten meer toegankelijk te maken. Niet de allochtoon moet blijkbaar beter zijn best doen, maar wel onze samenleving.
Ook wat overheidstewerkstelling betreft, is het duidelijk wat u wilt. U hebt immers ambitieuze streefcijfers vastgelegd wat betreft het aandeel allochtonen in overheidstewerkstelling, en autochtone Vlamingen zullen in dat geval het slachtoffer zijn van dit nieuwe rondje positieve discriminatie.
Ook met deze nieuwe regering, minister, zal het Vlaamse inburgeringsbeleid achterop blijven hinken tegenover veel andere Europese landen. Want terwijl immigranten in Nederland en veel andere Europese landen verplicht moeten slagen voor een inburgeringsexamen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, wordt in Vlaanderen weliswaar in een inburgeringsproef voorzien. De beslissing daartoe werd immers al genomen in de vorige legislatuur. Maar aan het al dan niet slagen voor deze proef worden geen gevolgen gekoppeld. Het enige verschil is dat de immigrant die slaagt, een papiertje krijgt voor deze proef, een zogenaamd inburgeringsattest, dat de immigrant die niet slaagt, niet krijgt. Het is dus een symbolisch papiertje zonder al te veel waarde. Het al dan niet slagen voor een inburgeringsexamen, leidt niet tot een financiële sanctie, laat staan dat er gevolgen aan worden gekoppeld voor de verblijfsvergunning. Overigens moeten immigranten in Nederland betalen voor zowel de inburgeringscursus als voor het examen. In Vlaanderen blijven beide volledig gratis.
Minister, het inburgeringsbeleid van deze Vlaamse Regering kan vooralsnog niet rekenen op de steun van mijn fractie. Ik kijk in elk geval al uit naar de antwoorden die u zult geven kort na het reces in de commissie op de vele vragen die onder andere ook door mezelf gesteld zijn. Maar laat in elk geval gezegd zijn dat onze partij ook deze legislatuur zal blijven pleiten voor een echt inburgeringsbeleid die naam waardig en voor een beleid dat van onze Vlaamse Europese cultuur opnieuw de leidende cultuur in onze samenleving maakt. Dat zijn vooralsnog zaken die wij helaas niet terugvinden in uw beleidsintenties. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het zal jullie niet verwonderen dat ik een grote voorstander ben van een diverse samenleving. Diversiteit zorgt voor een verrijking van onze maatschappij en heeft een scherpe invloed op de vorming, jawel collega’s, van onze identiteit. Maar ik stel echter vast dat wij geen primus zijn wat betreft het effectief inschakelen van nieuwkomers in onze samenleving. Dat is volgens mij duidelijk een gedeelde verantwoordelijkheid.
Zowel op het vlak van arbeidsdeelname als op het vlak van armoede, huisvesting en onderwijs scoren nieuwkomers helaas veel slechter dan autochtonen. Het klinkt natuurlijk heel aantrekkelijk als we zeggen dat we voor een kleurrijke maatschappij zijn, maar die diverse samenleving kan enkel slagen als we voldoende kansen geven en als de nieuwkomers op die aangeboden kansen ingaan. Vandaar dat ik de beslissing van de minister om op dit departement niet te besparen, enkel kan toejuichen. Er zal door deze regering volop worden ingezet op het verkleinen van de etnische kloof. Voor mij is de taalachterstand bij nieuwkomers een van de grootste drempels voor een geslaagde integratie.
De cijfers bewijzen het. Van de werkzoekende nieuwkomers heeft maar liefst 16 procent een taalachterstand. Voor nieuwkomers van buiten de EU stijgt dat cijfer naar 44,5 procent. Dat is onaanvaardbaar. De vraag tot het kennen van onze taal zie ik niet als een pesterij, maar is in het belang van de nieuwkomer zelf. Deze regering gaat terecht inzetten op het verhogen van de kennis van het Nederlands. Naast het reguliere lessenaanbod kunnen mensen ook op een andere manier hun kennis van het Nederlands bijschaven. De Huizen van het Nederlands zullen bevoegd worden voor de attestering van de kennis die wordt opgedaan op een alternatieve manier. Ik juich dat toe.
De regering toont hiermee duidelijk het vertrouwen naar de nieuwkomer. Taal leert men namelijk al doende, niet enkel in de les. Taal leert men door echt deel te nemen aan onze samenleving. Dat betekent dus ook dat je Nederlands leert op de werkvloer bijvoorbeeld. Vandaar dat ik ervan overtuigd ben, minister, dat maatwerk zich absoluut opdringt. De vraag naar een groter aanbod in de vakanties, weekends en op avonden bestaat al heel lang. Door het uitblijven van dit aanbod worden trajecten aanzienlijk langer en zien we veel te veel onderbrekingen in de opleidingstrajecten. Ik kijk hoopvol uit naar de plannen van deze regering om dit aanbod veel meer af te stemmen op de vraag.
Natuurlijk is de kennis van het Nederlands niet zaligmakend. Ik besef dat ook wel. Een integratie kan enkel slagen als de volledige Vlaamse Regering zich hiervoor inzet. (Applaus bij de N-VA)
De heer Kennes heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, CD&V staat voor een efficiëntere en effectieve overheid die met beperkte middelen een hoogstaande dienstverlening aanbiedt aan burgers en ondernemingen. De overheid moet slagkrachtig zijn en dienstbaar, en niet altijd in de plaats willen treden van de mensen. Over enkele weken dienen de leidend ambtenaren in Vlaanderen hun kerntakenplan in te dienen en aan te geven welke taken kunnen worden afgebouwd. Discussies over kerntaken zijn lastig. We kijken dan ook uit naar de resultaten.
Het regeerakkoord wil dat in 2020 de Vlaamse overheid alle administratieve transacties tussen overheid en burgers via digitale kanalen aanbiedt. Wie digitaal onvoldoende geletterd is, zal vooral via de lokale besturen toegang moeten krijgen tot die digitale wereld. Daarom vraag ik ook om hierover met de steden en gemeenten goede afspraken te maken.
Wij verwachten van de Vlaamse overheid dat ze voor haar medewerkers een personeelsbeleid voert dat inzet op competentie- en talentmanagement, dat ze werk maakt van een coherent arbeidsstatuut, dat ze de verschillen tussen statutairen en contractuelen verder wegwerkt en dat ze het aantal entiteiten beperkt om de BBB-versplintering (Beter Bestuurlijk Beleid) terug in werkbare banen te leiden.
Het onderscheid tussen beleidsvoorbereiding en -uitvoering is in de praktijk kunstmatig. Het is goed dat de strikte scheiding wordt losgelaten, want deze is niet haalbaar en niet logisch. Een goede beleidsvoorbereiding kan niet zonder de nodige ervaring met de dagelijkse praktijk.
Besparingen en selectief vervangingsbeleid stellen extra uitdagingen aan het hr-beleid. Promotiemogelijkheden zijn beperkt en de streefdoelen voor kansengroepen kunnen gemakkelijker worden gehaald wanneer er op ruime schaal kan worden aangeworven. De Vlaamse overheid is nu een aantrekkelijke werkgever en de uitdaging is om competente en gemotiveerde medewerkers te blijven aantrekken en ook aan boord te houden.
Het nieuwe streefcijfer voor personen van allochtone afkomst tegen 2020 ligt op 10 procent, maar dat is voortaan gekoppeld aan de Belgische nationaliteit. Naast het screenen van de sollicitatie- en selectieprocedures op mogelijke uitval door culturele factoren moeten we ook inzetten op het erkennen van de elders verworden competenties (EVC’s) en van de in het buitenland behaalde kwalificaties. We vragen een bijzondere inspanning om het streefcijfer van 3 procent te halen voor personen met een arbeidshandicap. De meeste afdelingen hebben hun gelijkekansen- of diversiteitsbeleid goed tot zeer goed ingebed in hun structuur, maar het leidt onvoldoende tot aanwervingen. Minister, hoe kunt u de leidinggevenden beter begeleiden om concrete resultaten te boeken?
CD&V is voorstander van een neutrale dienstverlening. Wie er ook aanklopt bij de overheid, hij of zij heeft recht op een kwaliteitsvolle en gelijke behandeling. De Raad van State heeft recent het begrip neutraliteit een klare inhoud gegeven naar aanleiding van een arrest over levensbeschouwelijke kentekens in het onderwijs. Ik ben ervan overtuigd dat de krachtlijnen van dit arrest ook inspirerend kunnen werken als het over de neutraliteit van de openbare diensten gaat.
Uiteraard deel ik uw bezorgdheid om echt werk te maken van een diversiteitsbeleid en om daar resultaten in te boeken. Maar ik vraag me af hoe u denkt dat dit gaat gebeuren. Langs de ene zijde moeten de leidend ambtenaren allemaal het kerntakendebat voeren en aangeven welke taken ze niet meer gaan doen. Dat is hun uitdrukkelijk gevraagd. Er mogen al geen taken meer bij komen, er kunnen er alleen maar minder zijn. Langs die kant moet er een enorme besparing gebeuren in koppen. Dat betekent tegen eind 2019 voor bepaalde administraties tweeduizend mensen minder. Als u alleen maar mensen laat verdwijnen, als u taken en mensen afbouwt, hoe moet de minister er dan in slagen om haar diversiteitsbeleid en haar ambitieuze doelstellingen te realiseren?
Dat is precies wat ik gezegd heb. In tijden van afvloeien is het veel moeilijker dan wanneer je mensen kunt aannemen. De lat wordt zeer hoog gelegd. De minister zal extra inspanningen moeten leveren. In tijden van hoogconjunctuur kun je veel vlotter mensen aanwerven. Maar als het omgekeerde het geval is, wordt dat een zeer grote uitdaging. Ik reken erop dat de minister daarvoor de nodige inspanningen zal doen. Ik heb haar ook gevraagd wat zij zal doen om die leidinggevende ambtenaren te begeleiden met het oog op het boeken van concrete resultaten. Ik stel mij ook die vraag. Ik heb mijn vinger in diezelfde wonde gelegd. Ik vraag de minister welke maatregelen zij concreet gaat nemen. Want het is niet evident, dat heb ik gezegd.
Ik ben het met u eens. Ik stel die vraag ook aan de minister. Als er alleen maar mensen moeten afvloeien, hoe kan men dan de diversiteitscijfers halen?
Het is niet alleen afvloeien. Het is selectief vervangen. Je zit inderdaad met een veel kleiner contingent waarin je die doelstellingen moet realiseren.
Uiteindelijk moeten er in totaliteit duizenden mensen afvloeien.
Er zullen er nog altijd selectief moeten worden vervangen.
Ik zou het graag van de minister horen.
Mijnheer Kennes, ik hoor u graag zeggen dat u achter het standpunt staat in verband met de objectieve en onafhankelijke selectie van personeelsleden bij de Vlaamse overheid. We hebben in de commissie de rapporten van het Rekenhof onder ogen gekregen. In die rapporten gaat het onder meer om de raamcontracten en de topbenoemingen. U weet wat de plannen van de Vlaamse Regering zijn: de Vlaamse Regering wil terugtreden uit Jobpunt Vlaanderen, een organisatie die haar degelijkheid al heeft bewezen.
Ik vraag me nog steeds af waarom die beslissing is genomen. Meestal krijg ik hierop het antwoord dat het in het Vlaams regeerakkoord staat. Ik heb geen inhoudelijke redenen gekregen. Aangezien Jobpunt Vlaanderen zelfbedruipend is, zie ik ook geen financiële redenen. Waarom wordt, met de rapporten van het Rekenhof in het achterhoofd, iets dat degelijk werkt en zijn sporen heeft verdiend, op de helling gezet en ingeruild voor iets wat zijn kracht of zijn degelijkheid nog moet bewijzen? Ik zou graag het standpunt van CD&V en uw standpunt hierover kennen.
Ik heb er in de commissie op gewezen dat ik, als ik mijn andere pet op heb, tevreden ben over de dienstverlening door Jobpunt Vlaanderen. In mijn gemeente maak ik daar momenteel nog volop gebruik van. Ik zal dat in de toekomst ook doen.
Op een bepaald ogenblik is ervoor gekozen diensten te insourcen. Het gebeurt wel vaker dat een overheid bepaalde zaken uit handen geeft en andere zaken dan weer insourcet. Het kan gaan om de selectie, om ICT of om een bepaalde materiële ondersteuning. Die keuze is op een bepaald ogenblik gemaakt. Ik hoop dat het een goede keuze is.
Ik heb reeds verklaard dat het allemaal niet evident is. Ik kijk met enige interesse uit naar de wijze waarop die eigen Vlaamse dienst het allemaal zal doen. We hebben de rapporten van het Rekenhof samen besproken. Die rapporten bevatten kritische elementen. Ik heb toen de conclusie getrokken dat ze een les moeten zijn. De Vlaamse dienst moet het beter doen.
Mijnheer Kennes, insourcing gebeurt indien een organisatie intern over personeel, kennis en ervaring beschikt. Aangezien die mensen toch moeten worden betaald, kunnen ze even goed nuttig worden gebruikt.
Met betrekking tot Jobpunt Vlaanderen begrijp ik dat niet zo goed. De Vlaamse Regering betaalt Jobpunt Vlaanderen geen enkele selectie. De Vlaamse Regering beschikt intern niet over diensten die de taken van Jobpunt Vlaanderen kunnen overnemen. De normale argumenten in een onderneming luiden dat het beschikbare geld beter zal worden besteed. Dat klopt hier niet. Ik zoek de juiste redenen. De reden dat het om insourcing zou gaan, is in elk geval niet juist.
Mevrouw Lieten, ik wil het debat over Jobpunt Vlaanderen niet opnieuw voeren. Volgens mij hebben we het daar in de commissie al uitgebreid over gehad. Ik heb uw vragen toen beantwoord. Ik kan best begrijpen dat mijn antwoorden u niet tevreden stellen. Dat is echter een ander debat.
In tegenstelling tot wat de sp.a-fractie bij monde van de heer De Loor en mevrouw Lieten heeft laten verstaan, heb ik wel vertrouwen in onze ambtenaren en in het personeel van het Agentschap voor Overheidspersoneel (AgO). (Opmerkingen)
Mevrouw Lieten, zou u me kunnen laten uitspreken? U had het punt dat ik nog wil maken, eigenlijk kunnen zien aankomen. U hebt tijdens de commissiebesprekingen dezelfde opmerking gemaakt. Ik heb toen hetzelfde antwoord gegeven. Ik vind de wijze waarop u en uw fractie over de Vlaamse ambtenaren praten zeer erg. Ik heb alle vertrouwen in de mensen die voor AgO werken. Volgens mij beschikken ze over net dezelfde expertise in verband met de selectie van goed personeel als Jobpunt Vlaanderen. De Vlaamse ambtenaren hebben mijn vertrouwen. Het vertrouwen van sp.a hebben ze blijkbaar niet.
Ik zou het nu over de inburgering willen hebben. De discussie over Jobpunt Vlaanderen is al een aantal keren gevoerd. Ik wil die discussie niet tot in het oneindige blijven voeren.
Wij staan voor een integratiebeleid dat steunt op respect, respect voor de waarde van elke persoon, maar ook voor taal en traditie, rechten en plichten, culturele en religieuze verschillen en ook voor het verlangen van mensen om voor zichzelf en hun kinderen een betere toekomst op te bouwen. Vanuit dit respect vragen we aan iedereen die in Vlaanderen woont, respect voor de wetten en de democratische waarden van onze samenleving.
Het is ontnuchterend om vast te stellen dat België binnen de OESO achterophinkt in verband met de economische inschakeling van inwoners met een migratieachtergrond. We kijken dan ook uit naar het beleidsplan dat de minister in 2015 zal voorleggen aan de Vlaamse Regering, want ze heeft erop gewezen dat integratie een opdracht is voor elke minister, wat klopt.
Ook met de sociale partners moeten concrete doelstellingen worden afgesproken om de directe, maar ook indirecte discriminatie aan te pakken. Dat kan via dat integratiepact. Het middenveld blijft een zeer belangrijke actor als het gaat over interculturalisering. Maar ook de verschillende religies kunnen een relevante en waardevolle inbreng doen in het integratiebeleid. Daarom wil ik de minister vragen om verder te investeren in de interlevensbeschouwelijke dialoog.
Het komende jaar staat in het teken van de inkanteling van de integratiecentra en de Huizen van het Nederlands in het nieuwe EVA Integratie en Inburgering. In antwoord op mijn vraag bevestigde de minister dat dat op koers zit. Alleen hebben sommigen nog in laatste instantie beslissingen genomen met budgettaire gevolgen voor de toekomst. Ik hoop dat de goede leerlingen niet het slachtoffer worden van dit gegeven.
Kennis van het Nederlands is in Vlaanderen essentieel voor sociaal-economische participatie. Maar de klemtoon op taalkennis mag niet ten koste gaan van die participatie zelf.
Het nieuwe EVA wachten heel wat boeiende uitdagingen, zoals inzetten op een inburgeringstraject op maat, het invoeren van de resultaatsverbintenis en ook het ontwikkelen van een passend aanbod voor de groeiende groep van vrijwillige inburgeraars uit vooral Oost- en Centraal-Europa die meer en meer de weg vinden naar het inburgeringstraject.
De heer De Meulemeester heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, dames ministers, het codewoord voor alle overheden in dit land en in de eurozone is zuinigheid. We moeten de tering naar de nering zetten en elke euro tweemaal omdraaien. De beperkte economische groei en de stijgende kosten van onder meer de vergrijzing zetten de overheidsfinanciën onder druk. Tegelijk blijven burgers veel verwachten van de overheid. Men verwacht terecht een overheid die klantvriendelijk is, goede diensten levert en inspeelt op de behoeften die er zijn bij de bevolking. Opportuniteiten die zich aandienen om schaalvoordelen te boeken door samenwerking of om efficiënter te werken, moeten absoluut worden gegrepen.
Ook moeten onze overheden zich kritisch bezinnen over het takenpakket dat ze in de toekomst nog zullen opnemen. Een antwoord bieden op alle vragen die zich in de samenleving stellen, is immers niet de taak van een overheid en is simpelweg ook niet betaalbaar. In het licht van die vaststellingen is het interessant om te wijzen op enkele belangrijke evoluties die zich aankondigen op het niveau van de Vlaamse overheid en van de lokale besturen. Op Vlaams niveau zien we dat ook de Vlaamse overheid zware budgettaire inspanningen moet doen om een begroting in evenwicht te krijgen. Hiervoor is gesneden in de werkingskosten, min 6 procent; apparaatskosten, min 10 procent; subsidies, min 203 miljoen euro en personeelskosten, want slechts één op drie gepensioneerde ambtenaren wordt vervangen.
Dat zijn niet de meest leuke oefeningen, maar ze zijn wel noodzakelijk indien we onze welvaart ook voor de generaties na ons willen veiligstellen. En nog is de oefening niet gedaan. Ook voor de komende jaren zal er moeten worden gezocht naar besparingen als we een Vlaamse begroting in evenwicht willen hebben. Er zijn echter grenzen aan alles, ook aan het doorvoeren van lineaire besparingen. Wij steunen dan ook ten volle het kerntakendebat dat op dit moment in volle voorbereiding is. Alle Vlaamse administraties hebben hun taken opgelijst en hebben aangegeven in welke mate die taken bijdragen tot het vervullen van de doelstellingen van hun beleidsdomein.
Nu is het tijd voor een kritische analyse van die taken. Taken die niet of weinig bijdragen tot het behalen van de doelstellingen, of die niet uitsluitend door een overheid moeten worden vervuld, dienen het voorwerp van discussie te zijn.
Ook op lokaal niveau moet men de tering naar de nering zetten. De meeste gemeentelijke bestuurders zullen wel gemerkt hebben dat het niet eenvoudig was om een lokaal meerjarenplan en budget op te maken die het financiële evenwicht behalen. Onze steden en gemeenten worden immers met heel veel uitdagingen geconfronteerd. Door demografische tendensen als vergrijzing en vergroening moeten zij substantieel investeren in extra opvangcapaciteit in de zorg, zowel voor de allerkleinsten in de kinderopvang als voor onze senioren in de rust- en verzorgingsinstellingen.
Burgers verwachten dat hun stad of gemeente ook blijft investeren in een kwalitatieve openbare ruimte, met groen, mooie pleinen, verzorgde stoepen en wegen. Daarnaast moet er geïnvesteerd worden in riolen en waterzuivering. In tegenstelling tot de uitgaven, die alsmaar blijven stijgen, lopen de inkomsten op lokaal vak terug. Dat zorgt ervoor dat ook op lokaal niveau zuinigheid en efficiëntie zeer hoog op de agenda staan. Opportuniteiten om meer samen te werken en schaalvoordelen te boeken, moeten dan ook gegrepen worden.
In dat verband wil ik wijzen op een interessante evolutie, die zich tijdens deze legislatuur zal voltrekken. Gemeenten zullen verplicht worden om tegen de volgende gemeentelijke legislatuur een integratie door te voeren met hun OCMW’s. Voor de centrumsteden is dat op vrijwillige basis. In het voorjaar van 2015 zal minister Homans een aantal modellen presenteren, die gebruikt kunnen worden om de integratie uit te voeren. Als Open Vld steunen wij deze integratie volledig. De maatregel zal toelaten dat gemeenten efficiënter werken, schaalvoordelen kunnen boeken – bijvoorbeeld één aankoopbeleid, één wagen- en machinepark enzovoort – en ook zuiniger zullen werken. Ook beleidsmatig zie ik voordelen: het lokaal sociaal beleid komt nog volledig in één hand te liggen, die van de gemeenteraad. We maken komaf met een soms versnipperd lokaal beleid.
Ik ben heel tevreden dat collega De Meulemeester dit topic aansnijdt. Ik had graag van hem een aantal standpunten daarover vernomen.
Er wordt dikwijls verwezen naar efficiëntiewinsten die kunnen worden geboekt als OCMW’s zouden inkantelen in de gemeenten, maar dan lees ik in de beleidsnota van minister Homans dat dat facultatief is voor centrumsteden. Ik had graag het standpunt van collega De Meulemeester daarover gekend. Staat hij daarachter?
Er zouden ook verschillende modellen worden opgemaakt van hoe het OCMW kan inkantelen, waar een gemeente dan uit kan kiezen. Ik had graag van collega De Meulemeester vernomen wat zijn standpunt in dat verband is.
Er wordt altijd gesproken over de integratie van OCMW’s in gemeenten. Ik ben ervan overtuigd dat dat geen goede evolutie is. Het is een beetje een hold-up die wordt gepleegd ten aanzien van de sociaal zwakkeren. De vraag die ik al verschillende keren gesteld heb, en waar ik tot op vandaag nog geen antwoord op gekregen heb, is of er ooit al onderzocht is of de samenwerking tussen OCMW’s onderling veel grotere efficiëntiewinsten kan opleveren dan de integratie van OCMW in gemeente. Volgens mij is dat nog nooit onderzocht, maar ik ben ervan overtuigd dat het antwoord op die vraag ‘ja’ is.
Ik ben tevreden dat de heer De Loor dit aanhaalt. Ik weet dat hij een koele minnaar is van de integratie van het OCMW in de gemeente. Ik heb tijdens de vorige legislatuur al gezegd dat ik een hevige voorstander ben, evenals mijn partij. Wat u nu zegt, is een bewijs van onkunde geven aan alle gemeentebestuurders. Ik zie niet goed in waarom gemeenteraadsleden niet even goed een sociaal beleid zouden kunnen voeren als OCMW-raadsleden, waar ik heel veel respect voor heb. Waarom zouden gemeenteraadsleden niet even goed sociale bijstandsdossiers kunnen behandelen in een commissie Sociaal Beleid binnen de gemeenteraad zoals het nu gebeurt in de OCMW-raad met aan de top de OCMW-voorzitter die zich er ook eens over moet buigen.
Het gaat hier over een grote rationalisering en een eenheid van leiding die veel transparanter is, die veel beter in de hand te houden is, veel democratischer is. Nu zijn er twee verschillende structuren. Mijnheer De Loor, uw partij was in de vorige legislatuur het ermee eens dat er een veel nauwere samenwerking moest komen tussen gemeente en OCMW. Waarom dan niet integreren? Open Vld staat volledig achter de integratie van het OCMW in de gemeente.
De heer De Meulemeester heeft al verschillende elementen aangehaald, waarvoor dank. U was ook aanwezig in de commissie en hebt de verschillende debatten kunnen meemaken.
Ik wil nog iets zeggen over de opmerking van de heer De Loor dat dit een ‘hold-up is naar de sociaal zwakkeren’. Ik ben het daar totaal mee oneens, voor alle duidelijkheid. Wij hebben zeer duidelijk gezegd in de beleidsnota en tijdens het debat in de commissie dat we ervoor zullen zorgen dat er een structuur wordt opgericht. Er zullen verschillende modellen worden voorgesteld en de gemeente zal vrij kunnen kiezen. Er zal in ieder geval een structuur worden opgezet waar zowel de anonimiteit als de sereniteit over bepaalde bijstandsdossiers kan worden gegarandeerd.
Mijnheer De Loor, ik kan allerlei redenen bedenken waarom u tegen bent, maar sta me toe om die niet in de plenaire vergadering uit te spreken. Ik begrijp het niet. Dit is een voordeel voor de sociaal zwakkeren. Er kan nu een coherent sociaal beleid worden gevoerd, zodat nu op beide fronten hetzelfde moet gebeuren. In mijn ogen is dit enkel een voordeel voor de sociaal zwakkeren in onze maatschappij. Daar kunnen we alleen maar achter staan. (Applaus bij de N-VA)
Traditiegetrouw heb ik opnieuw geen antwoord gekregen op mijn vraag. Minister, ik zal ze nog eens expliciet stellen. Is er al onderzoek gebeurd naar de efficiëntiewinsten die een samenwerking tussen OCMW’s onderling zou kunnen opleveren?
Mijnheer De Meulemeester en minister, ikzelf en sp.a zijn voor een heel nauwe samenwerking tussen gemeente en OCMW wat de ondersteunende diensten betreft: personeelsdienst, ICT, poetsdienst, technische dienst. Zo kunnen de overheadkosten zo veel mogelijk worden beperkt. Ik zal niet naar mijn eigen standpunten verwijzen omdat ze grotendeels gelijklopen met de standpunten die de VVSG in het verleden heeft ingenomen om zich te verzetten tegen een volledige integratie. Mijn ultieme overtuiging ligt in artikel 1 van de OCMW-wet: alle OCMW’s zijn verplicht om iedereen een menswaardig bestaan te garanderen, en dat het best gebeurt in een aparte entiteit. Als we dit loslaten, zetten we het menswaardig bestaan op hetzelfde niveau als bijvoorbeeld het aanleggen van een toeristisch wandelpad, om een voorbeeld uit mijn eigen schepenportefeuille in Zottegem te nemen. Volgens mij ligt het menswaardig bestaan toch nog hoger dan het toeristisch wandelpad.
Ik kijk nog altijd uit naar het antwoord op mijn vraag over de efficiëntiewinsten.
Het is mij niet toegestaan om over de Zottegemse gemeenteraad te beginnen, want dan gaan we hier iets meemaken. Maar ik kan er mij iets bij voorstellen, waarom u daar tegen bent, mijnheer De Loor. Laat het duidelijk zijn: in ons beleid staat de doelgroep centraal en niet u. (Applaus bij de N-VA)
Uw onderzoek is irrelevant. U wilt er een of-verhaal van maken, maar dat is het helemaal niet, het is een en-verhaal. Bij de integratie van de OCMW’s in de gemeenten staat die gemeenten niets in de weg om effectief samen te werken met andere gemeenten voor armoedebeleid. Je kunt beide doen, zowel de OCMW’s integreren in de gemeentebesturen als een samenwerking opzetten met andere gemeenten.
U maakt nu de vergelijking: armoedebeleid zou op dezelfde hoogte worden gesteld als het aanleggen van een fietspad. Dat gebeurt toch ook bij de Vlaamse overheid? Ik heb u er nooit voor horen pleiten om voor de bevoegdheid van minister Lieten in de vorige legislatuur een apart vehikel op te richten. Daar stond het ook op dezelfde hoogte als pakweg een weg aanleggen. Waarom zou dat op gemeentelijk niveau anders zijn?
Mijnheer De Loor, ik heb al geantwoord op uw vraag, maar ik wil dat nog wel eens herhalen, geen probleem. Voor de dertien centrumsteden komt er een vrijwillige integratie van de OCMW’s in de gemeentelijke of stedelijke besturen. Dat neemt niet weg dat er samenwerking tussen de verschillende OCMW’s kan blijven bestaan. Het ene houdt het andere niet tegen.
Sta me toe, mijnheer De Loor, te zeggen dat u er een beetje een karikatuur van maakt. U zegt dat u een voorstander bent van een nauwe samenwerking tussen een gemeente of een stad en het OCMW. U begint dan over poetsdiensten. Als ik denk aan een samenwerking tussen een gemeente of een stad en het OCMW, denk ik aan een beter sociaal beleid, een beter beleid voor de sociaal zwakkeren. Dan denk ik absoluut niet aan poetsdiensten, mijnheer De Loor. (Applaus bij de N-VA)
Als afsluiter van dit debatje over het OCMW, wil ik zeggen, mijnheer De Loor: zoals Vlaanderen geen regering met socialisten nodig heeft om een sociaal beleid te voeren, zo heeft een gemeente geen aparte OCMW-structuur nodig om een sociaal beleid te voeren. (Applaus bij de meerderheid)
Mijnheer De Meulemeester, uw laatste punt vatte goed samen wat belangrijk is in zowel onze opmerking als in die van mevrouw Pira. U zegt dat de lokale besturen niet-geringe uitdagingen hebben. U geeft het voorbeeld van de rioleringen. De VVSG heeft ook al gewezen op een probleem bij de toekomstige investeringen daarin. U verwijst naar de stijgende uitgaven. Ik wijs daarbij op de stijgende kosten, bijvoorbeeld het betalend maken van de aankoopcomités voor de lokale overheden.
U zit met een pak onzekerheden over de uitgaven. Daar komt een pak onzekerheden over de bevoegdheden bij, die aan die uitgaven hangen. We hebben een discussie gehad die misschien straks bij het onderdeel Financiën opnieuw aan bod komt. Misschien is het nuttig dat u blijft, minister Homans. Het gaat over de stabiliteit van het opmaken van die lokale begrotingen. Het is een vraag geweest van de meerderheid: het systeem van de aanvullende personenbelasting en hoe daarmee om te gaan.
De minister van Begroting zei: “Ik ben voor voorschotten en voor stabilisering van die inkomsten voor de gemeenten. Ik ga overleggen binnen de regering.” Bij mijn weten is daarop nog altijd geen antwoord gekomen. De VVSG is ook heel ongerust over al die uitdagingen en investeringen. Wat gebeurt er nu met die aanvullende personenbelasting. Wat is nu het standpunt van de Vlaamse Regering?
De heer Meremans heeft het woord.
Als ik slechts één zin zou mogen gebruiken voor het onderdeel Binnenlands Bestuur, dan is het een upgrade voor lokale bestuurskracht. Je gaat een bepaald niveau aanzien als een partner en niet als een ondergeschikt bestuur, waar alles dubbel gecontroleerd moet worden. De rol van de overheid evolueert hierbij steeds meer van een sturende rol naar coachen.
Er is met dit beleid tegemoetgekomen aan verzuchtingen en wensen van lokale besturen en mandatarissen. Ook in deze plenaire vergadering gingen tijdens de voorbije legislatuur regelmatig stemmen op om deze weg in te slaan.
De vraag die we ons steeds moeten stellen, is: hoe organiseer je een efficiënt bestuur voor de burger? Het is logisch dat je dan uitkomt bij het bestuur dat het dichtst bij die burger staat. Dat zijn dus onze steden en gemeenten. Het klopt ook dat we voortbouwen op de voorgaande legislatuur, maar nu gaan we verder, met nog meer duidelijke keuzes. De Vlaamse overheid wordt kaderstellend en nog minder centralistisch. Dat geeft blijk van een groot vertrouwen in lokale besturen. Enerzijds beweren dat je vertrouwen hebt in steden en gemeenten en hen als partner ziet, en anderzijds toch nog uitgebreid controleren en talloze doelstellingen opleggen, dat rijmt niet met elkaar. Vandaar de vermindering van de planlasten. Er zal werk worden gemaakt van decentralisatie, waarbij een paritaire commissie op korte termijn belangrijke stappen zal zetten in functie van het vergroten van de beleidsautonomie, en dat in al de diverse beleidsdomeinen. Wie meer autonomie krijgt, heeft meer verantwoordelijkheid. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de kiezer om na te gaan of die autonomie deskundig werd aangewend.
Daarbij is er een mogelijkheid om te differentiëren naargelang de grootte van steden en gemeenten. Gemeenten moeten ook grensoverschrijdend kunnen samenwerken. Tegelijk willen we ook het draagvlak voor vrijwillige fusies vergroten. Dat draagvlak vergroten, is een proces waarbij een financiële bonus en ruimere bevoegdheden kunnen dienen als stimulans. We geloven hier wel in het bottom-upprincipe. Het samenwerken van gemeenten is wenselijk en goed, maar mag geen uitholling zijn van de rol en het democratische gehalte van de gemeenteraad. Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden mogen niet leiden tot een schijnzelfstandigheid, waarbij bevoegdheden worden overgedragen naar een groter geheel omdat men nu eenmaal bestuurskracht mist. Dat mag niet de bedoeling zijn.
In de vorige regeerperiode werd er een regioscreening uitgevoerd, en samenwerkingsverbanden moeten zo veel mogelijk op elkaar worden afgestemd. Samenvallende samenwerkingsverbanden over verschillende beleidsdomeinen moeten zorgen voor meer transparantie, vereenvoudiging en ook bestuurskracht.
De beperking van de taakstelling van de provincies is geen besparingsoperatie, maar een operatie van bestuurlijke hervorming, waarbij in overleg zal worden bekeken welk niveau – gemeente, samenwerkingsverband of Vlaanderen – het meest geschikt is. De inventarisatiefase loopt. Nadien volgt een transitiefase. Ik heb alle begrip voor de onrust en de onzekerheid die deze fasen met zich meebrengen, maar het zijn fasen waar men door moet. Er komt een structureel overleg met de provincies om de overdracht goed te laten verlopen. De sectorale subsidies worden ingekanteld in het Gemeentefonds. Daarnaast komt er een investeringsfonds, met daarin het federale grootstedenbeleid, stadsvernieuwingsprojecten en het Plattelandsfonds. Het Gemeentefonds behoudt zijn groeivoet van 3,5 procent. Ik heb het al gezegd: in budgettair moeilijke tijden is dat nog steeds een ernstige inspanning van de Vlaamse overheid. Het zal duidelijk blijven wat de oorsprong is van de middelen, maar ze zijn niet meer geoormerkt. Opnieuw verwijs ik naar de autonomie en de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
In de vorige legislatuur werd een beweging ingezet, een beweging die op een consensus kon rekenen bij de toenmalige meerderheid. Nu gaan we verder, en met duidelijke keuzes. Meer ingrijpende stappen worden gezet, met de afslanking van de provincies, een grotere lokale bestuurskracht en transparante en vereenvoudigde intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Grote veranderingen stuiten altijd op een zekere weerstand. Dat is altijd zo geweest doorheen de geschiedenis. Niettemin is een duidelijke koers zichtbaar en is de eindbestemming bekend. Het komt erop aan om tijdens de weg erheen het roer op de juiste koers te houden.
Ik wou ingaan op een van uw eerdere punten, maar u ademt niet tussen uw zinnen. U had te weinig tijd. Ik merkte het.
Ik heb het ook in de commissie gezegd: we staan volledig achter het verminderen van de planlasten. Dat zal moeten gebeuren en grondig, vind ik. Als we ter zake kunnen helpen, dan zullen we helpen. U zegt dat dit op een gerijmde manier moet gebeuren. Ik wil echter mijn vraag opnieuw stellen over die intergemeentelijke samenwerking. Als je dat alles wilt stimuleren en als je erin gelooft dat dit kan helpen, dan blijft het toch een enorm probleem dat er nu een beslissing is om vennootschapsbelasting op die intercommunales te heffen. Die beslissing is er: die teksten zijn ingediend. Het is echt een probleem. Neem de voorbeelden van de rusthuizen, de zwembaden, de crematoria, de sociale woningbouw: op al die domeinen kan men met wat er federaal is ingediend een enorm probleem hebben. De VVSG heeft daar heel sterk op aangedrongen. U zegt dat de dingen met elkaar moeten rijmen. Hoe rijmt u dat met elkaar?
Mijnheer Crombez, u hebt een punt, en ik heb dat ook nooit ontkend in de commissie. Dit was natuurlijk een beslissing van de Federale Regering. Ik denk dat ik ook heel duidelijk in de commissie heb gezegd dat ik met collega Van Overtveldt al heb samengezeten en dat in de toekomst ook op regelmatige basis zal doen om na te gaan wat de effecten van bepaalde federale maatregelen zijn op de financiële situatie van de lokale besturen. Ik ben het met u eens dat ze een bepaalde impact hebben, maar sta mij toe te zeggen dat dit debat eigenlijk aan de overkant van de straat moet worden gevoerd, met dien verstande dat ze inderdaad een impact hebben op de financiële situatie van de lokale besturen en dat ik dan ook met collega Van Overtveldt zal overleggen hoe we een en ander duidelijk kunnen maken. Elk regeringsniveau moet uiteraard zijn eigen beslissingen nemen, moet bepaalde maatregelen nemen. Mijnheer Crombez, uw partij heeft ervaring genoeg op regeringsniveau om te weten dat elk niveau bepaalde beslissingen moet nemen. Vind ik dit persoonlijk een leuke beslissing? Neen, maar ik ga natuurlijk niet aan een Federale Regering die, voor alle duidelijkheid, een nog veel moeilijkere oefening moest maken dan wij, zeggen welke beslissing ze wel had moeten nemen. Maar ik zal die samen met u met zeer veel zin opvolgen, om na te gaan hoe erg die impact zou kunnen zijn.
Ik kan dat antwoord niet zomaar laten passeren. Het gaat niet over de vraag of dit leuk is of niet. Wij hebben inderdaad enige bestuurservaring en dit is materie voor een belangenconflict. Als men de Vlaamse Regering belemmert haar bevoegdheden op de meest optimale manier uit te oefenen, dan moet men ervoor zorgen dat het Vlaamse beleid niet in de problemen komt. Het is toch onwaarschijnlijk dat ik dat moet zeggen tegen een N-VA-minister. Als het Vlaamse beleid coherent is, moeten we toegeven dat de Federale Regering een beslissing heeft genomen die de Vlaamse overheid niet kan nemen. Dat is gewoon voer voor een belangenconflict. In het verleden is voor veel minder een belangenconflict ingeroepen, mevrouw Homans, vraag dat maar aan de minister-president, die veel ervaring heeft.
U zegt dat ik dan maar een belangenconflict moet inroepen, wel ik zal het doen.
Ik wil twee opmerkingen maken. Aan de heer Meremans zeg ik: leve de lokale autonomie en de lokale besturen. We delen de interesse voor de zachte sectoren: Cultuur, Jeugd, Sport enzovoort. Bent u het met mij eens dat we een monitoringsysteem moeten opzetten om de effecten te bekijken van deze transitie die we in dit regeerakkoord zien?
Voor de minister heb ik een technische vraag. In het regeerakkoord staat dat de middelen voor een aantal sectoren zoals Cultuur, Jeugd enzovoort toegevoegd worden aan het Gemeentefonds, met beperkingen. Wanneer zal die begrotingstechnische operatie worden uitgevoerd? Zal dat budget dan buiten de bevoegdheid vallen van de vakministers van Sport, Cultuur enzovoort? Komen ze effectief terecht bij Binnenlands Bestuur? Ik vind dat een heel belangrijke kwestie wat de beleidssturing van deze domeinen betreft. Dat heeft niets met autonomie te maken.
Mijnheer Caron, zoals ik vandaag al een paar keer heb gezegd, klopt het dat de sectorale subsidies per 1 januari 2016 geïntegreerd zullen worden in het Gemeentefonds. Ze zullen weliswaar niet worden verdeeld op basis van dezelfde criteria die nu gelden voor het Gemeentefonds.
Een monitoring vind ik echter geen goed idee, omdat dan eigenlijk een nieuwe vorm van planlast wordt ingevoerd. Een oormerking vind ik ook geen goed idee. Wat mijn persoonlijke twee sectorale subsidiestromen betreft, zijnde Integratie en Kinderarmoede, heb ik wel gezegd dat ik als bevoegd minister de lokale overheden een brief zal sturen om hen mede te delen welke budgetten ze zullen krijgen in het kader van kinderarmoede en van integratie, die in het Gemeentefonds zullen worden geïntegreerd. Het is eigenlijk de verantwoordelijkheid van de lokale besturen om daar zeer verantwoord mee om te gaan.
We hebben dat debat al verschillende keren in de commissie Binnenlands Bestuur gevoerd. Ik begrijp uw bekommernis. Het zou goed kunnen dat een lokaal bestuur beslist om met bepaalde middelen, zoals de sectorale subsidies voor Cultuur, bijvoorbeeld, andere zaken te doen.
Mijnheer Caron, we zitten hier met velen die ook lokaal een of andere verantwoordelijkheid dragen. Ik wil de lokale besturen op hun verantwoordelijkheid aanspreken. Ik zal die brief sturen wat mijn twee sectorale subsidiestromen betreft. Ik wil best dezelfde vraag stellen aan andere collega’s die ook van die stromen hebben, maar een monitoring, dat gaat niet, mijnheer Caron, want dan is er weer een nieuwe planlast.
Voorzitter, uw microfoon is bijna stuk, de mijne nog niet, maar ik zal kort zijn. Ik wil reageren op collega Crombez in verband met een mogelijk belangenconflict. Ik zou niet weten waarom er een belangenconflict zou zijn. De doelstelling is om de commerciële intergemeentelijke samenwerkingen (IGS) te laten terugkeren naar hun kerntaken. Kijk maar naar de grote intercommunales, die moeten terugkeren naar hun kerntaken en dan weten ze exact wat ze moeten doen. Het is logisch dat ze op al het commerciële belastingen moeten betalen, want ze concurreren met de private markt. Dat geldt voor heel Vlaanderen en voor Wallonië. Daar is geen sprake van een belangenconflict. (Applaus van de N-VA)
De heer Doomst heeft het woord.
Voorzitter, wie kan nu nog zeggen dat Binnenlands Bestuur geen sexy onderwerp is? Collega’s, deze Vlaamse Regering moet in daadkracht blijven vooruitgaan. Niet snel en kwetsbaar als een paddenstoel, maar veeleer als een boom, die er staat en blijft staan. Voor ons is het belangrijk dat gemeenten en steden fundamenteel in dat groeiproces betrokken worden. Dat betekent dat we de Vlaamse eik een beetje moeten snoeien, om die lokale wilg te doen groeien. Heel belangrijk is dat wij de Vlaamse regelgeving eenvoudiger maken, want het leven is eigenlijk eenvoudig, maar geef toe dat we het hier in het parlement en met de regering soms wat moeilijk maken voor de lokale besturen.
Minister, ik wil u vragen de nodige aandacht te besteden aan de commissie decentralisatie, en ik verwacht daar heel veel van. In het voorjaar moet bekeken worden wat eenvoudiger kan en waar we als gemeenten autonomer kunnen werken. Het is van belang ons te houden aan de vooropgestelde timing en inhoud.
Minister u bent op en top sinjoor – dat siert u –, en die zien het vaak allemaal wat groter. Toch vind ik dat de bestuurskracht van de gemeenten niet enkel mag afhangen van de dikte van het bevolkingsregister of van de grootte van het stratenplan. Bestuurskracht heeft voor ons te maken met het correct inzetten van middelen op maat, en om dagelijks dicht bij de kleine man te staan, mag je niet te groot zijn. Dat vaststellen van die bestuurskracht is dus ook een belangrijke opdracht voor de volgende maanden.
Fusie mag voor ons geen gedwongen huwelijk zijn. Het moet, zoals het huwelijk, een duo zijn en geen duel. Het financiële aspect mag een lokmiddel zijn, maar het moet vooral van onderuit komen. Van belang is dat de bestuurders voelen dat ze daar wat kunnen mee doen. Daarom stel ik voor om het initiatief aan de gemeenten zelf te geven: zoek in elke provincie een aantal gemeenten die met overtuiging over de grenzen intergemeentelijk willen samenwerken en stimuleer eerst dat intergemeentelijk werkpatroon. Ik denk dat daar een gisting kan uitkomen die vele mensen goesting kan geven.
Volgend jaar moeten we al die dubbele beweging op gang brengen: Vlaanderen dat ontvet, de tussenstructuren die ontdooien en de gemeenten die ontvoogden. Heel belangrijk wordt ook de regioscreening: dat al onze gouverneurs daar nu eindelijk eens werk van maken.
Minister, wij delen met u de zorg om de lokale besturen straffer te maken. U slaat daar echt de nagel op de kop. Maar dan moeten we ook dat belfortprincipe op de juiste manier toepassen. Een belfort moest altijd hoog genoeg zijn om de vijand te zien naderen. In die zin vind ik het belangrijk dat u de gemeenten erbij betrekt en dat zij de miserie ook zien komen wanneer die op komst is. Het belfort moest ook op tijd de klokken vernieuwen om gehoord te worden. Het is belangrijk dat we tot een nieuw klimaat komen, dat we iets anders horen klingelen dan de voorbije jaren. Tot slot werden de wetten ook altijd via het belfort afgekondigd. Ik vind dat we ze nu te veel vanuit andere forten moeten horen. In die zin moeten we echt doorgaan op die zelfstandigheid. Een sterk Vlaanderen moet stoelen op heel sterke lokale besturen. Ik vraag dan ook met aandrang dat u dat belfortprincipe de volle aandacht en invulling zou geven. Wij zullen u daar geweldig dankbaar voor zijn. (Applaus bij CD&V)
Ik wil kort aansluiten bij de vraag van de heer Caron en het antwoord van de minister daarop. Minister, u bent heel gerust in wat er zal gebeuren wanneer we noch de middelen zullen oormerken, noch zullen monitoren wat er precies gebeurt. Dat zijn heel kwetsbare budgetten: het gaat over Integratie, Cultuur, Jeugd enzovoort. Wat daarmee zal gebeuren? Daarmee zullen lopende meters voetpaden worden aangelegd in de kleine gemeenten. Dat weet ik.
Ik heb met heel veel aandacht geluisterd naar de uiteenzetting van de heer Doomst. Hij zegt daarin letterlijk dat het niet is omdat een bestuur kleiner is dat het minder bestuurskracht heeft. Mijnheer Doomst, waarom keurt u dan de 25.000-norm goed? Die staat zowel in het regeerakkoord als in de beleidsnota. Dat is nu net de grens die wordt ingesteld om meer bevoegdheden en autonomie te geven aan de lokale besturen. U hebt heel veel aandacht besteed aan de overdracht van bevoegdheden naar de gemeenten maar door die norm goed te keuren, keurt u goed dat 80 procent van de lokale besturen momenteel geen nieuwe bevoegdheden zal krijgen tenzij ze vrijwillig fuseren. Die vrijwillige fusies heb ik in de commissie omgedoopt tot ‘Welkom in Utopia’. De motivering en de zaken die in de beleidsnota staan, vertonen heel grote gelijkenissen met de beleidsnota van toenmalig minister van Binnenlands Bestuur, Geert Bourgeois. Toen heeft op het eind van de rit geen enkele vrijwillige fusie plaatsgevonden.
Minister, u verwijst naar de fusiebonus. Ik denk dat ik niet de enige ben die vreest dat er geen fusies zullen gebeuren op basis van vrijwilligheid. Ik heb tevergeefs gezocht naar posten waarin de eventuele fusiebonus zou worden opgenomen. Misschien heb ik erover gekeken.
Mevrouw Segers, ik zal niet herhalen wat ik al heb gezegd over de sectorale subsidies. Ik ben daar heel duidelijk over geweest. U gaat een beetje in tegen wat uw fractieleider, de heer Crombez, hier heeft gezegd. Hij heeft gezegd absoluut voorstander te zijn van een planlastenvermindering, en dat is ook een heel consequente houding.
Ik heb gezegd wat ik als bevoegd minister zal doen met mijn twee sectorale subsidies. Ik zal aan mijn collega’s hetzelfde vragen. Ik roep de lokale besturen op om zelf enige verantwoordelijkheid te dragen wanneer zij weten dat die middelen eigenlijk zijn bestemd voor Cultuur, Jeugd, Integratie enzovoort. Zij moeten die op de juiste manier aanwenden.
Nu, mijnheer De Loor, u begint over de vrijwillige fusies. Dat staat inderdaad in het regeerakkoord, ook in mijn beleidsnota. Ik heb in de commissie al heel duidelijk gezegd dat het in de vorige legislatuur eigenlijk niet zo’n succes is geweest. We moeten ons ervan bewust zijn dat we enige vooruitzichten moeten vooropstellen. Vandaar dat we bijvoorbeeld denken …
Mijnheer De Loor, anders antwoord ik niet op uw vraag, hoor.
Ik luister.
Ah, oké, ja maar, meestal kan een man geen twee zaken tegelijk. (Opmerkingen van de heer Kurt De Loor. Rumoer)
Excuseer! ‘Meestal’ heb ik gezegd, dus wie nu reageert, voelt zich aangesproken. (Gelach)
Mijnheer De Loor, de vrijwillige fusies waren in het verleden geen succes. We dachten: we moeten daar iets tegenover stellen. We hebben in de commissie gezegd dat een eventuele tegemoetkoming de overname van de schuld zou kunnen zijn. Dat hebben we heel duidelijk gezegd. U citeert dan altijd Frank Boeijen. Ik vind hem ook een goede zanger. Mijnheer De Loor, als ik u bezig hoor, wordt het een beetje koud in mijn hart. (Applaus bij de N-VA)
Ik vind van de heer De Loor altijd plezant dat hij het warm houdt in het debat.
Ik begrijp u als socialist. U wilt het proces in de hand houden. U wilt het van bovenaf domineren. Wij zien dat anders. Wij zien het als een groeiproces.
Toen ik voetbal speelde, wou ik altijd twee goals maken. Meestal lukte dat nog wel. Maar het is een streefdoel. De 25.000 is iets waar men naar kan streven. Ik vind het heel belangrijk dat we uitgaan van een groeiproces van onderuit. Om echt tot resultaat te komen, moeten we het intergemeentelijke volop uittesten. Dan moeten we daar conclusies en werkpatronen uit durven te halen. Zoals de vijf voorbije jaren kiezen voor vrijwilligheid en niets ondernemen, dat lijkt me iets te impotent.
De heer Maertens heeft het woord.
Van Binnenlands Bestuur naar Inburgering en weer naar Binnenlands Bestuur: ik zal het, zoals de heer Kennes, over ambtenarenzaken en de organisatie van onze Vlaamse overheid hebben.
Het regeerakkoord van deze Vlaamse Regering vertrekt van drie V-woorden, toeval of niet: vertrouwen, verbinden en vooruitgaan. Deze kernwoorden kunnen we ook toepassen op de toekomstplannen in het beleidsdomein Bestuurszaken.
Deze regering wil vertrouwen bieden en dat ook duidelijk stellen. Vertrouwen in de burger en in de ondernemer. Vertrouwen in de lokale besturen, met duidelijk minder planlast en rapporteringsverplichtingen, meer verantwoordelijkheden, met het ondersteunen van gemeentefusies op basis van vrijwilligheid, en met het behoud van de groeivoet van het Gemeentefonds, ook in budgettair krappe tijden.
De regering stelt ook duidelijk vertrouwen in de eigen overheidsdiensten en medewerkers, en terecht. Minder planlast en rapporteringsverplichtingen voor onze eigen overheidsdiensten, met bijvoorbeeld de afschaffing van de beheers- en managementovereenkomsten of de integratie ervan in het ondernemingsplan. De Vlaamse overheid moet vertrouwen schenken, maar moet dat uiteraard ook zelf winnen en behouden. En dus moeten we verbinden en vooruitgaan.
We moeten onze eigen ambtenaren met elkaar verbinden. Dat deze regering de verkokering van ons overheidsapparaat aanpakt, kunnen we dan ook enkel toejuichen. We moeten onze Vlaamse overheid met de lokale besturen verbinden, soms letterlijk.
Het is daarom een grote opportuniteit om de eigen interne dienstverlening van de Vlaamse overheid open te stellen voor de steden en gemeenten. Daar moet werk van worden gemaakt. Er liggen op dat vlak enkele concrete mogelijkheden. Denk maar aan de oprichting van een aankoopcentrale voor de Vlaamse overheidsdiensten waar de lokale besturen ook gebruik van zouden kunnen maken. Andere voorbeelden zijn de IT- en eGov-diensten die de Vlaamse overheid ontwikkelt; of de uitbouw van een interne vastgoedmarkt, waarbij de Vlaamse overheid eigen vastgoed te koop aanbiedt aan alle entiteiten van de Vlaamse overheid en de steden en gemeenten vooraleer de externe markt op te gaan.
We moeten tot slot de Vlaamse overheid met de burger en de ondernemer verbinden. De investeringen in de digitale ontsluiting en de toegang van de overheid langs het unieke loket www.vlaanderen.be is daarbij ontzettend belangrijk. De ambitie om Vlaanderen radicaal digitaal te laten functioneren, is een zeer terechte ambitie, zonder, collega’s van sp.a, achter te laten wie niet meekan op de digitale snelweg waar we ons op bevinden.
Dat radicaal digitaal programma is echt noodzakelijk, willen we blijven vooruitgaan met onze overheid. Het is hoog tijd voor een Vlaamse overheid 2.0, een moderne, transparante, bereikbare, proactieve en efficiënte overheid. Heel wat aangekondigde initiatieven zijn wat dat betreft veelbelovend.
Als we willen vooruitgaan met onze Vlaamse overheid, dan moeten we vertrouwen schenken en zelf creëren. We moeten de overheid met de burger, de ondernemer, het lokaal bestuur en de eigen medewerkers verbinden. Dat is de uitdaging, minister, waar u de komende jaren voor staat. Onze steun hebt u alvast. (Applaus bij de meerderheid)
We hebben enkele lokale bestuurders aan het woord gehoord. Mijnheer Maertens, ik moet u bedanken dat u in het volle parlement hebt gezegd dat u met sp.a goed kunt besturen en correcte besparingen kunt doen, want sommigen hebben dat hier af en toe ontkend. Het is minstens moedig dat u dit hier hebt gezegd, waarvoor dank.
Als het gaat over planlastvermindering, dan gaat het vaak over enorme moeilijkheden waar burgemeesters en schepenen mee worden geconfronteerd als ze in contact treden met de Vlaamse overheid en met de manier waarop de Vlaamse administratie met de decreten omgaat, met enorme vertragingen en processen tot gevolg. Dat debat kunnen we voeren, los van enige fusie of intergemeentelijke samenwerking. De verhouding tussen de Vlaamse administratie, de regering en de lokale besturen is al heel belangrijk.
De onduidelijkheid voor de lokale besturen is groot. Sommigen hebben dat hier al gezegd. Er zit een tegenstelling in de bewering van daarstraks. Het gaat niet alleen over de burgemeesters en de schepenen, maar ook over de verenigingen en vzw’s waarmee ze worden geconfronteerd. Sommige zijn nieuw, want die komen van een ander niveau, provincie of zelfs gemeenschap. Ze zullen worden geconfronteerd met een beslissing die ze zelf zullen moeten nemen. Dat is niet gemakkelijk op het lokale niveau. Als ze tegen verenigingen in Welzijn, Cultuur of Jeugd moeten zeggen dat ze middelen hebben gekregen die niet geoormerkt zijn, dan moeten ze zelf beslissen dat die middelen er niet zijn. Ik zeg dat omdat al die onzekerheden maken dat ze de komende twee, drie jaar niet zullen weten wat er gaat gebeuren met hun financiering, bevoegdheden en de beslissingen die ze moeten nemen. Dat is de waarheid.
Ik wil iets toevoegen aan mijn eerdere vraag, maar daar komen we wellicht straks bij als het gaat over de aanvullende personenbelasting. Het is een beslissing die we hebben gehoord na de begrotingsbesprekingen, namelijk dat Vlaanderen het Pensioenfonds, de responsabiliseringbijdrage zou afschaffen, 250 miljoen euro schulddelging. Misschien is het een goed idee, mijnheer Maertens, om die schuldvermindering naar de lokale besturen te duwen.
Een ander fenomeen: als de druk op de lokale besturen blijft duren – dat hebben leden van de meerderheid al gezegd in het parlement – dan is de neiging van lokale taksen volop bezig. Ondernemers waarschuwen daarvoor. Ik wil daar aandacht voor vragen. Misschien moet worden overwogen om minstens het equivalent van die 250 miljoen euro in een schuldoperatie te steken voor de gemeenten. Schuldafbouw voor de gemeenten is neutraal voor de entiteit II. De gemeenten zitten met sterk stijgende uitgaven, maar ze zijn volledig verantwoordelijk voor hun eigen pensioenen, in tegenstelling tot Vlaanderen. De meerderheid moet dat overwegen. Het is geen kwestie van meer of nieuwe schulden. Het is een kwestie van het daar te alloceren waar ze met een pak onduidelijkheden zitten.
Mijnheer Maertens, u goochelt met woorden. Kunt u zeggen wat voor u het verschil is tussen ondernemingsplannen, een beheersovereenkomst en een managementcontract?
Ik heb gezegd dat wij de rapporteringsverplichtingen die de Vlaamse overheidsdiensten nu hebben – en die zijn niet min, dat weet u zeer goed –, zullen verminderen door de afschaffing, behalve voor De Lijn en de VRT, van de beheers- en managementovereenkomst en een integratie in het ondernemingsplan. Op dit moment zijn er drie zaken in de cyclus die Beter Bestuurlijk Beleid (BBB) ongeveer tien jaar geleden heeft opgezet en die wij nu opleggen aan onze overheidsdiensten en onze topmanagers. Het uit zich in vertrouwen schenken aan onze topambtenaren, waar u ook zelf veel ervaring en kennis over hebt. Het uit zich in vertrouwen in die mensen om de planning- en rapporteringsverplichting te verminderen. Het is al aan bod gekomen in de commissie naar aanleiding van het rapport van het Rekenhof. We geven een opdracht aan de regering: het zal ook de taak zijn van de minister om in die planningsgesprekken het contact met de topambtenaren te versterken. We weten immers dat dat vandaag niet al te vlekkeloos verloopt. Het zou wat meer moeten zijn. In die beweging kan dat perfect.
Ik ben nog niet klaar, voorzitter. Ik ga mijn punt nu maken.
Mevrouw Lieten, u hebt een vraag gesteld en de spreker heeft geantwoord.
Ik wil mijn punt maken, voorzitter.
Neen, want dan zitten we hier zaterdagavond nog.
De heer Van Campenhout heeft het woord.
Voorzitter, ten aanzien van de heren Crombez en Caron, begrijp ik de scepsis ten aanzien van de lokale overheden niet. Elke lokale overheid die zichzelf au sérieux neemt, vraagt al jaren dat er minder planlast zou zijn en meer autonomie in het besteden van middelen. Het niet meer oormerken van de sectorale subsidies, is een vraag die elke stad of gemeente die zichzelf au sérieux neemt, al jaren stelt. Dat is dus een enorme vooruitgang. Ik kan u geruststellen: ik ken een grote stad in Vlaanderen waar de juiste accenten en juiste prioriteiten zullen worden gelegd. Als u vertrouwen stelt in de lokale besturen, dan zou u het niet meer oormerken van de sectorale subsidies moeten toejuichen want er zijn lokale besturen hier en daar waar u zelfs ook nog in zit.
De heer Dochy heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, minister, collega’s, we gaan nog even over naar Binnenlands Bestuur. De organisatie van onze Vlaamse democratie is eigenlijk een bijzondere uitdaging. Het regeerakkoord en de beleidsnota van de minister maken hier wel duidelijke keuzes: versterking van de lokale besturen en afslanking van de provincies naar een nieuw omschreven kerntaak zijnde de grondgebonden materies en dat tegen 1 januari 2017. In dat licht is de begroting 2015 dan ook opgebouwd.
Het behoud van de groeivoet van het Gemeentefonds is een absolute prestatie in tijden van budgettaire krapte en een bijzondere erkenning van de lokale overheden. Maar dat neemt natuurlijk niet weg dat het opportuun is in de toekomst de scheefgetrokken situatie van de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds te corrigeren. We kunnen toch niet blijven verantwoorden dat Vlaanderen bijna 1200 euro betaalt per inwoner van Antwerpen tegenover amper 200 euro voor een inwoner van een gemiddelde landelijke gemeente.
De inkanteling van de sectorale subsidies Sport, Jeugd en Cultuur en de loskoppeling van de strikte rapportering zijn een erkenning voor de lokale besturen. De labeling van het budget op het vlak van de toewijzing blijft natuurlijk belangrijk omdat net daardoor voorkomen wordt dat die middelen in de globale pot gestoken worden en daarmee opnieuw verdeeld worden volgens de criteria van het Gemeentefonds, met alle gevolgen van dien voor de kleinere gemeenten en ook voor de gewone steden. Evenzo voor het behoud van de Eliacompensatie, het Plattelandsfonds en het Stedenfonds. Jammer dat van deze drie enkel het Stedenfonds onderworpen is aan de 3,5 procent groeivoet.
Tot slot wil ik wat betreft de vrijwillige fusies nog een vraag stellen. Waar zullen de middelen vandaan komen voor de tegemoetkoming ‘stimulatie schuldovername’ in geval van fusies? Laat ons duidelijk zijn dat dit niet kan ten laste van de gemeenten die de keuze niet maken om te fusioneren.
Het OCMW inbrengen in de gemeente is een goede keuze. Het is een belangrijk element en biedt kansen aan de lokale overheden.
De heer De Loor heeft het woord.
De heer Dochy heeft een onderwerp aangesneden dat nog niet aan bod is gekomen, namelijk de herijking van het Gemeentefonds. Het is de moeite om daarop door te gaan. Hij heeft er zowel in de commissie als vandaag heel sterk de nadruk op gelegd. Mijnheer Dochy, wat zult u ondernemen om de voorafnames verder bespreekbaar te maken? Minister, bent u bereid om het debat daarover te voeren?
Ik heb in mijn kindertijd al geleerd dat als je een nagel in een stuk hout wilt krijgen, je er op moet blijven kloppen. Het is de bedoeling om dat te doen. Ik ga ervan uit dat we dat vanuit de CD&V-fractie verder aan bod zullen brengen in de discussies.
Voorzitter, het regeerakkoord is op dat punt erg duidelijk. In de commissie is al meermaals gesproken over een herijking van het Gemeentefonds. Iedereen is van hetzelfde oordeel dat niemand erop achteruit mag gaan. We beschikken over hetzelfde budget en behouden een groeivoet van 3,5 procent, maar niemand mag erop achteruitgaan. Hoe zullen we dat doen, mijnheer Dochy?
Er is een vrij eenvoudige techniek. De 3,5 procent moet niet lineair worden verdeeld volgens de huidige criteria. In principe kan met de 3,5 procent worden gespeeld om op lange termijn naar een afvlakking en een betere verdeling te komen.
U bent dus eigenlijk tegen de voorafname voor de grote steden?
Ik vind de voorafname te groot. Ik vind het niet normaal dat er voor de grote steden 40 procent – 30 procent voor Gent en Antwerpen –wordt voorafgenomen, alvorens er wordt verdeeld volgens de criteria van het Gemeentefonds. Ik vind dat niet normaal. (Opmerkingen)
Minister Homans, vindt u dat wel normaal? Vindt u dat eerlijk?
Voorzitter, ik wil het iets complexer maken. Mijnheer Van Campenhout, ik heb geen problemen met de lokale besturen en hun verantwoordelijkheid. Ik had mijn vraag omgekeerd gesteld. In de kleine gemeenten zullen ze zeker de keuze moeten maken of ze bepaalde verenigingen en vzw’s nog zullen financieren. Dat was mijn punt. Vanmorgen is de opmerking van het Rekenhof nog eens aangehaald dat de begroting van Antwerpen met meer dan 300 miljoen euro is verlicht in het regeerakkoord. Dat samen met de vraag van CD&V om daar grondig over te spreken, is zeker de moeite waard. Ik hoop dat iedereen in het parlement vindt dat alle lokale besturen even belangrijk zijn. Daarover gaat het.
Voorzitter, die 3,5 procent geldt voor Antwerpen en Gent samen, maar alle andere gemeenten zijn jaarlijks afhankelijk van het spelen van de criteria. Er zijn er die 1 procent hebben, andere hebben 4 of 2 procent. We moeten dat mee in overweging nemen om de 3,5 procent bespreekbaar te houden.
Voorzitter, ik ga het hier niet op de spits drijven, maar het moet mij toch van het hart dat er zoiets bestaat als een regeerakkoord en dat blijkbaar niet iedereen van alles daarin op de hoogte is. (Applaus bij de N-VA. Opmerkingen)
Mijnheer Dochy, ik denk dat ik u letterlijk mag citeren. U hebt gezegd: “Ik vind de voorafname voor de steden te groot.” Dat is uw persoonlijke mening. Ik weet niet of alle leden van de sp.a-fractie … (Opmerkingen bij sp.a)
Ja, maar er zijn ook mensen uit Gent. Niet alleen Antwerpen is een stad, natuurlijk. Maar bon, we hebben beslist om dat niet te doen. Mijnheer Dochy, dat is uw persoonlijke mening, die u hier van mij elke week mag komen verkondigen. Ik ga ervan uit dat u en uw fractie zich ook houden aan het regeerakkoord. (Opmerkingen)
Mijnheer Crombez, als u zegt dat er 300 miljoen euro in het voordeel van de begroting van Antwerpen is, dan gaat het over heel het debat over Oosterweel en dergelijke meer. Ik neem aan dat u niet tegen de voorafname voor de grote steden bent in het Gemeentefonds en het Stedenfonds. Daar ga ik tenminste van uit, u mag mij overtuigen indien u het daar niet mee eens bent. Maar, mijnheer Crombez, hoe komt het dat de bijdrage van de stad Antwerpen in heel het Oosterweeldebat zo is opgelopen? Als sp.a in het verleden niet het Francorchampsparcours had gereden, dan waren we ook niet op die kosten gekomen. Die kosten zijn er allemaal bij gekomen doordat uw fractie opeens geen brug meer wou maar wel een tunnel. (Opmerkingen bij sp.a)
Dames en heren, wij gaan hier niet de gemeenteraad van Antwerpen doen. Wij hebben die van Izegem en Zottegem al gehad. (Opmerkingen)
Wij kunnen daarop straks terugkomen, bij de behandeling van de personenbelasting, na de lichte maaltijd. Ik geef nu het slotwoord aan de heer Dochy.
Er is inderdaad een regeerakkoord. Maar ik heb niet gelezen dat er niet kan worden gediscussieerd over de verdeling van die 3,5 procent. Er staat in dat er een verhoging is van 3,5 procent. We moeten het debat over de verdeling ervan durven te voeren. Minister, ik hoop uit de grond van mijn hart dat u de minister bent van alle Vlaamse gemeenten en niet alleen van Antwerpen. Want u bent hier eventjes uit uw rol gevallen. (Applaus bij CD&V, sp.a, Groen en het Vlaams Belang)